Official Software
Get notified when we add a new DS7 Manual

We cover 60 DS vehicles, were you looking for one of these?

Harley Davidson - Motorcycle - Harley_Davidson-Special_Service_Tools_HD06-288_cat
Ford F 250 4wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.0L DSL Turbo (2003))
Ford F 250 4wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.4L DSL Turbo (2008))
Ford E 250 Van Workshop Manual (V8-6.9L DSL (1985))
Ford F 450 2wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.4L DSL Turbo (2008))
Ford F 250 4wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.0L DSL Turbo VIN P (2004))
Dodge Sprinter 2500 Workshop Manual (L5-2.7L DSL Turbo (2003))
Ford F 350 2wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.4L DSL Turbo (2009))
Ford F 350 4wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.0L DSL Turbo (2003))
Ford - Fordson Major - Workshop Manual - 1952 - 1958
Ford F 350 2wd Pickup Workshop Manual (V8-7.3L DSL Turbo VIN K (1994))
Ford F 250 2wd Super Duty Workshop Manual (V8-7.3L DSL Turbo VIN (1999))
R 320 BLUETEC (251.125) V6-3.0L DSL Turbo (642.870) (2009)
Dodge Sprinter 3500 Workshop Manual (V6-3.0L DSL Turbo VIN 45 (2007))
Chevrolet S10 Workshop Manual (S10-T10 P-U 2WD L4-137 2.2L DSL (1984))
R 350 BLUETEC (251.125) V6-3.0L DSL Turbo (642.870) (2010)
Dodge 2500 4x4 Pickup Workshop Manual (L6-359 5.9L DSL Turbo (1995))
Ford F 250 2wd Pickup Workshop Manual (V8-6.9L DSL (1985))
Dodge Sprinter 3500 Workshop Manual (V6-3.0L DSL Turbo (2008))
Harley Davidson - Motorcycle - Harley_Davidson_1965-70-HD-Leggero-M50-M65-Parts-catalog
Ford F 550 2wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.0L DSL Turbo VIN P (2006))
E 300D (210.020) L6-3.0L DSL (606.912) (1996)
Ford F 250 2wd Pickup Workshop Manual (V8-7.3L DSL Turbo VIN (1994))
Ford E 350 Van Workshop Manual (V8-7.3L DSL Turbo VIN F (1995))
Suburban 3-4 Ton 4WD V8-393 6.5L DSL Turbo (1993)
Harley Davidson - Motorcycle - Harley-Davidson-1941-78_FL-FX-Electra_Glide-Super_Glide_Parts_Catalog
Cherokee 4WD L4-126 2.1L DSL Turbo VIN B FI (1985)
Ford E 450 Workshop Manual (V8-6.0L DSL Turbo VIN P (2004))
Jetta L4-1.9L DSL Turbo (AAZ) (1997)
Harley Davidson - Motorcycle - Harley_Davidson_1942_Solo_WLA_Service_Manual
Ford F 350 4wd Pickup Workshop Manual (V8-7.3L DSL Turbo VIN (1994))
Silverado 2500 2WD V8-6.6L DSL Turbo (2010)
Ford E 350 Workshop Manual (V8-6.0L DSL Turbo VIN P (2004))
Silverado Classic 2500 4WD V8-6.6L DSL Turbo (2007)
W 250 Pickup L6-359 5.9L DSL (1989)
Ford F 450 4wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.0L DSL Turbo VIN P (2003))
Ford Ltd Country Squire Workshop Manual (V8-351 5.8L VIN G Windsor 2-bbl HP (1985))
Ford E 350 Van Workshop Manual (V8-7.3L DSL (1988))
Grand Cherokee 4WD V6-3.0L DSL Turbo (2008)
Dodge W 350 Pickup Workshop Manual (L6-359 5.9L DSL (1989))
Gmc C 1500 Truck 2wd Workshop Manual (V8-6.5L DSL Turbo VIN S (1997))
K Tahoe 4WD V8-6.5L DSL Turbo VIN F (1997)
S10-T10 Blazer 4WD L4-137 2.2L DSL (1984)
Jetta Sedan L4-1.9L DSL Turbo (BEW) (2005)
Gmc K 1500 Truck 4wd Workshop Manual (V8-6.5L DSL Turbo VIN S (1999))
Dodge 3500 4x4 Pickup Workshop Manual (L6-359 5.9L DSL Turbo (1996))
S10-T10 Blazer 2WD L4-137 2.2L DSL (1984)
Gmc C 2500 Truck 2wd Workshop Manual (V8-6.5L DSL Turbo VIN S (1997))
DS - 7 - Owners Manual - 2004 - 2004 (German)
Ford E 450 Workshop Manual (V8-6.0L DSL Turbo (2007))
Chevrolet Full Size Chevrolet Workshop Manual (V8-350 5.7L DSL (1984))
Lynx L4-122 2.0L DSL VIN H FI (1985)
Ford F 250 2wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.7L DSL Turbo (2011))
Chevrolet C 1500 Truck 2wd Workshop Manual (V8-6.5L DSL Turbo VIN S (1997))
B3000 DS Cab Plus 2WD V6-3.0L OHV (2001)
1999-2005--Oldsmobile--Alero--6 Cylinders E 3.4L FI OHV--32866102
Dodge D 350 Pickup Workshop Manual (L6-359 5.9L DSL (1989))
E 320 BLUETEC (211.022) V6-3.0L DSL Turbo (642.920) (2007)
Ford F 550 4wd Super Duty Workshop Manual (V8-6.4L DSL Turbo (2008))
Passat Sedan L4-1.9L DSL Turbo (AHH) (1998)
Summary of Content
DS 7 CROSSBACK INSTRUCTIEBOEKJE Toegang tot het instructieboekje Het instructieboekje is beschikbaar op de DS AUTOMOBILES-website, in de rubriek "MyDS" of op het volgende adres: http://service.dsautomobiles.com Download vanaf de desbetreffende Store de app voor smartphones Scan MyDS. Selecteer vervolgens: - het model van uw auto, - de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto. Download de content voor het instructieboekje van uw auto. Selecteer: - de taal, - het model van uw auto en de carrosserievariant, - de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste registratiedatum van uw auto. Directe toegang tot het instructieboekje. Met dit symbool wordt de meest recente informatie aangeduid. Welkom Wij danken u voor uw keuze voor de DS 7 CROSSBACK. Dit boekje bevat alle informatie en adviezen die u nodig hebt om optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden van uw auto. Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar uw auto verkocht is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde uitrustingselementen zijn voorzien. Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden ontleend. Automobiles CITROËN, een naamloze vennootschap met een aandelenkapitaal van 159.000.000 euro, met het hoofdkantoor gevestigd te 7 rue Henri Sainte-Claire Deville, 92500 RUEIL-MALMAISON en geregistreerd in het handels- en vennootschapsregister van Nanterre onder nummer 642 050199, hierna te noemen de "Fabrikant", behoudt zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires te wijzigen zonder verplicht te zijn dit boekje bij te werken. In dit boekje vindt u alle aanwijzingen en adviezen voor het gebruik van uw auto zodat u optimaal van uw auto kunt profiteren. Neem de tijd dit boekje aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met uw nieuwe auto. Lees ook het garantie- en onderhoudsboekje door waarin u informatie vindt over de garanties, het onderhoud en de pechhulpverlening. Neem voor werkzaamheden aan uw auto contact op met het netwerk van de fabrikant, hierna te noemen "het dealernetwerk", of een gekwalificeerde werkplaats. Legenda Veiligheidswaarschuwing Aanvullende informatie Adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu Auto's met linkse besturing Overhandig dit volledige instructieboekje bij verkoop van de auto aan de nieuwe eigenaar. Auto's met rechtse besturing 2 Inhoudsopgave Overzicht Eco-rijden 01 Instrumentenpaneel 10 13 30 33 34 34 34 35 36 41 Instrumentenpanelen Verklikkerlampjes Meters Handmatige check Kilometerteller en dagteller Dimmer dashboardverlichting Boordcomputer Klokje Touchscreen Datum en tijd instellen 02 Toegang tot de auto 43 45 49 52 53 55 56 56 60 62 Afstandsbediening Keyless entry and start Noodprocedures Centrale vergrendeling Alarmsysteem Portieren Achterklep Handsfree achterklep Elektrische ruitbediening Panoramisch schuif-/kanteldak 03 Ergonomie en comfort 04 Verlichting en zicht 66 67 73 73 75 77 78 81 82 Zitpositie Voorstoelen Stuurwielverstelling Spiegels Achterzitplaatsen DS Sensorial Drive-functie Verwarming en ventilatie Handbediende airconditioning Automatische airconditioning met gescheiden regeling Ontwasemen – ontdooien voorruit Voorruitverwarming Ontwasemen – ontdooien achterruit Extra verwarming/ventilatie Voorzieningen voorin Plafonniers Sfeerverlichting interieur Voorzieningen achterin Voorzieningen bagageruimte 99 101 101 102 103 105 107 108 109 111 Lichtschakelaar Richtingaanwijzers (verklikkerlampjes) Dagrijverlichting/Parkeerlichten Automatische verlichting DS Night Vision Grootlichtassistent Adaptive Front Light System (AFS) Koplampen verstellen Ruitenwisserschakelaar Automatische ruitenwissers 05 Veiligheid 86 87 87 88 90 94 95 95 96 114 Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid 115 Alarmknipperlichten 115 Claxon 115 Urgence-noodoproep of Assistancepechhulpoproep 118 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) 121 Advanced Traction Control 122 Veiligheidsgordels 125 Airbags 128 Kinderzitjes 129 Uitschakelen airbag aan passagierszijde 135 ISOFIX-kinderzitjes 138 i-Size-kinderzitjes 140 Kinderbeveiliging 3 Inhoudsopgave 06 143 145 147 150 151 155 156 157 157 159 161 162 165 167 170 170 181 186 190 192 193 198 200 203 206 208 213 Rijden Rijadviezen Starten/afzetten van de motor Elektrische parkeerrem Handgeschakelde versnellingsbak Automatische transmissie Rijstanden Hill Start Assist Schakelindicator Stop & Start Bandenspanningscontrolesysteem DS ConnectedCAM Snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem Snelheidsbegrenzer Snelheidsregelaar DS Connected Pilot Adaptieve cruise control Lane Keeping System Active Safety Brake met Distance Alert en Intelligente noodremassistentie Vermoeidheidsherkenningssysteem Lane Departure Warning System Lane Keeping System Dodehoekbewaking Parkeerhulp Achteruitrijcamera – 360 Vision 360 Vision Park Assist DS Park Pilot 07 Praktische informatie 09 222 223 224 224 227 227 228 228 229 230 231 233 235 236 Geschikte brandstoffen Brandstoftank Tankbeveiliging (diesel) Trekhaak Eco-mode Sneeuwschermen Sneeuwkettingen Allesdragers monteren Motorkap Onder de motorkap Niveaus controleren Controles Onderhoudstips AdBlue ® (BlueHDi-motoren) 263 Technische gegevens van de motoren en aanhangergewichten 264 Benzinemotoren 265 Dieselmotoren 266 Afmetingen 266 Identificatie 08 In geval van pech 240 240 241 243 246 250 254 254 256 260 Gevarendriehoek Brandstoftank leeg (diesel) Boordgereedschap Bandenreparatieset Reservewiel Een lamp vervangen Ruitenwisserbladen vervangen Een zekering vervangen 12 V-accu Slepen van de auto Technische gegevens Audio en datacommunicatie DS Connect Radio DS Connect Nav Trefwoordenregister Toegang tot aanvullende video's bit.ly/helpPSA 4 Overzicht Cockpit 1 7 Motorkap openen Bediening elektrische parkeerrem Selectietoets rijstand (ECO, SPORT/ECO of DRIVE MODE) 2 Zekeringen dashboard 3 Plafonnier Pictogrammendisplay veiligheidsgordels en airbag vóór aan passagierszijde Bediening zonnescherm panoramadak Binnenspiegel Toetsen noodoproep en pechhulpoproep Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging 8 Dashboardkastje Uitschakelen airbag passagier CD-speler 9 Elektrische ruitbediening Schakelaar vergrendelen/ ontgrendelen van binnenuit Elektrische kinderbeveiliging (afhankelijk van de uitvoering) 4 START/STOP-knop Klokje 10 Versnellingsbakbediening 5 11 Touchscreen met DS Connect Radio of DS Connect Nav Claxon Bestuurdersairbag 6 12 Draadloze lader 12 V-aansluiting/USB-aansluiting Instrumentenpaneel 5 Overzicht Schakelflippers Schakelaarpaneel aan de zijkant Handmatige hoogteverstelling koplampen Elektrische verstelling buitenspiegels Controlelampje werking programmeerbare verwarming Uitschakelen van de functie "Lane Departure Warning" Inschakelen van de functie Lane Position Assist 1 Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers Uitschakelen van het Stop & Start-systeem 2 Infraroodcamera (afhankelijk van de uitvoering) 3 Inschakelen van de voorruitverwarming Schakelaar ruitenwissers/ ruitensproeiers/boordcomputer 4 Bediening audiosysteem 5 Bediening snelheidsbegrenzer/-regelaar OFF Uitschakelen van de functie "Lane Departure Warning" Openen/sluiten handsfree achterklep 6 Overzicht Centraal schakelaarpaneel Toegang tot het menu Airconditioning Menu Applicaties Inschakelen/uitschakelen van het audiosysteem Menu Telefoon Automatisch programma "Zicht" Instellen van het volume Alarmknipperlichten Ontwasemen – ontdooien achterruit Menu Radio Media Functie DS Sensorial Drive Uitschakelen van de ventilatie Handmatige recirculatie van de interieurlucht Menu Navigatie Menu Auto/Rijden 7 Eco-rijden Eco-rijden Door in de dagelijkse praktijk een aantal aanwijzingen op te volgen kunt u het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw auto verminderen. Maak optimaal gebruik van de versnellingsbak Als uw auto is voorzien van een handgeschakelde versnellingsbak, rijd dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk de tweede versnelling in en schakel bij het accelereren bij voorkeur relatief snel over naar een hogere versnelling. Als uw auto is voorzien van een automatische transmissie, gebruik dan bij voorkeur de automatische stand en trap het gaspedaal niet bruusk of diep in. De schakelindicator adviseert u de versnelling in te schakelen die het best geschikt is voor de rijomstandigheden: volg het op het instrumentenpaneel weergegeven schakeladvies zo snel mogelijk op. Bij auto's met een automatische transmissie wordt de schakelindicator uitsluitend in de handmatige stand weergegeven. Kies voor een soepele rijstijl Houd afstand van de auto's voor u, rem bij voorkeur af op de motor in plaats van het rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft, nemen het brandstofverbruik en de CO2uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door het verkeer beperkt. Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de snelheidsregelaar (indien aanwezig). Matig het gebruik van uw elektrische uitrusting Als het passagierscompartiment te warm is, ventileer dit dan voordat u gaat rijden door de ruiten en de ventilatieopeningen te openen voordat u de airconditioning gaat gebruiken. Sluit bij snelheden boven 50 km/h de ruiten, maar laat de ventilatieopeningen open staan. Maak gebruik van alle voorzieningen die kunnen bijdragen aan een verlaging van de temperatuur in het interieur (zonneschermen van het schuif-/kanteldak of de zijruiten enz.). Schakel de airconditioning uit zodra de gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij auto's met een automatische airconditioning). Schakel de achterruitverwarming en de ontwaseming uit zodra deze niet meer nodig zijn als deze niet automatisch worden aangestuurd. Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk uit. Schakel de verlichting en de mistlampen uit als het zicht voldoende is. Laat de motor vooral ‘s winters na het starten niet stationair warmdraaien: uw auto warmt sneller op als u rijdt. Sluit als passagier zo min mogelijk multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3speler, spelcomputer enz.) op de auto aan om het elektriciteitsverbruik, en dus het brandstofverbruik, te beperken. Koppel externe apparatuur los als u de auto verlaat. 8 Eco-rijden Beperk de oorzaken van een hoger brandstofverbruik Vergeet niet het reservewiel en de banden van een aanhanger of caravan. Verdeel het gewicht evenwichtig over de auto: plaats de zwaarste voorwerpen in de bagageruimte zo dicht mogelijk bij de achterbank. Beperk de belading en de luchtweerstand (dakdragers, imperiaal, fietsendrager, aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever een dakkoffer. Verwijder na gebruik de dakdragers en het imperiaal. Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie verversen, oliefilter, lucht- en interieurfilter vervangen enz.) en houd u daarbij aan het in het onderhoudsschema van de fabrikant voorgeschreven interval. Vervang na de winter zo snel mogelijk de winterbanden door zomerbanden. Houd u aan de onderhoudsvoorschriften Controleer regelmatig de bandenspanning (bij koude banden), houd u daarbij aan de bandenspanning die staat vermeld op de sticker in de deuropening van het bestuurdersportier. Controleer de bandenspanning met name: voorafgaand aan een lange rit, bij de wisseling van de seizoenen, als de auto gedurende langere tijd niet is gebruikt. Als bij een BlueHDi-dieselmotor het SCRsysteem uitvalt, dan is er sprake van vervuiling. Bezoek in dat geval z.s.m. het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om ervoor te zorgen dat de uitstoot van stikstofoxiden van uw auto weer aan de norm voldoet. Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof uit de tank stroomt. U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na 3000 km het gemiddelde brandstofverbruik zich stabiliseert. 01 INSTRUMENTENPANEEL 01 10 Instrumentenpaneel Instrumentenpaneel 1 Centraal display 5. 6. 7. 8. Meters 1. 2. 3. 4. Analoge snelheidsmeter (km/h of mph). Brandstofniveaumeter. Koelvloeistoftemperatuurmeter. Toerenteller (x 1000 t/min of rpm). Status snelheidsregelaar of snelheidsbegrenzer. Opschakelindicator. Stand van de selectiehendel Kilometerteller (km of mijlen). Configureerbare weergavezone. Waarschuwingsmeldingen. Type informatie selecteren Om het type informatie in de configureerbare weergavezone van het scherm aan te passen: F Draai aan de knop links op het stuurwiel om de verschillende informatietypen weer te geven en er doorheen te scrollen. De nieuwe weergave wordt direct toegepast. Afhankelijk van de uitvoering van de auto zijn de volgende informatietypen beschikbaar: - Digitale snelheidsmeter. - Boordcomputer - Verkeersbordherkenning. - Rijhulpsystemen. - Waakzaamheidsniveau. - Herhaling van de navigatieaanwijzingen. - Dynamische parameters van de auto (stand Sport). 11 Instrumentenpaneel Instrumentenpaneel 2 Aan te passen digitaal instrumentenpaneel De inhoud en beschikbaarheid van informatie is afhankelijk van de geselecteerde weergavemodus en de uitvoering van de auto. 8. 9. 10. 11. Toerenteller (x 1000 t/min). Koelvloeistoftemperatuurmeter (° Celsius). Kilometerteller (km of mijl). Onderhoudssleutel. Beschrijving Verklikkerlampjes Voorbeeld met de weergavemodus "PERSOONLIJK". Sommige lampjes hebben een vaste positie. De positie van de andere kan worden aangepast. Voor bepaalde functies die zowel een verklikkerlampje hebben voor de ingeschakelde status als voor de uitgeschakelde status, is slechts één specifieke positie beschikbaar. Permanente informatie 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Brandstofniveaumeter. Boordcomputer. Schakelindicator. Status van de automatische transmissie. Rijstand. Digitale snelheidsmeter (km/h of mph). Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of de snelheidsbegrenzer. Weergave snelheidsbeperking. Status van de functie "Lane Keeping System". Ongeacht de geselecteerde weergavemodus toont het instrumentenpaneel: - op vaste posities: • de brandstofniveaumeter, • de koelvloeistoftemperatuurmeter, • de kilometerteller. - op variabele posities: • de informatie met betrekking tot de versnellingsbak en de schakelindicator, • de digitale snelheidsmeter, • status- resp. waarschuwingsmeldingen worden kortstondig weergegeven. Optionele informatie Afhankelijk van de geselecteerde weergavemodus en de ingeschakelde functies kan de volgende aanvullende informatie worden weergegeven: - de toerenteller, - de boordcomputer, - de rijhulpsystemen, - de snelheidsbegrenzer of -regelaar, - de ingeschakelde audiobron, - de aanwijzingen van het navigatiesysteem, - de motorinformatie (in de stand Sport), - het scherm van de DS Night Vision-functie, ... Persoonlijke instellingen voor het instrumentenpaneel U kunt het uiterlijk van het instrumentenpaneel aanpassen door een keuze te maken uit: - de kleuren voor de weergave op het instrumentenpaneel, - de weergavemodi. Schermtaal en eenheden Deze zijn afhankelijk van de configuratie van het touchscreen. Wanneer u reist naar een land met een andere officiële eenheid voor de afstanden en snelheidslimieten (km of miles, km/h of mph), dient u de configuratie van het multifunctionele display te wijzigen. Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. 01 01 12 Instrumentenpaneel Keuze van de weergavekleur Deze is afhankelijk van de ambiance die is geactiveerd met de functie DS Sensorial Drive. U kunt kiezen uit de volgende sferen: F "Cashmere": paars, F "Titanium": karmijn, F "Normaal" (geen sfeer geactiveerd): wit en champagne. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de functie DS Sensorial Drive. Elke modus is gekoppeld aan een type informatie dat wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. - "METERS": standaardweergave van de analoge en digitale snelheidsmeter, de toerenteller, de brandstofniveaumeter, de koelvloeistoftemperatuurmeter en de kilometerteller. - "NAVIGATIE": standaardweergave aangevuld met de informatie over de huidige routebegeleiding (kaartgegevens en navigatie-aanwijzingen). - Keuze van de weergavemodus - - Wijzigen van de weergavemodus van het instrumentenpaneel: F Draai aan de rolknop links op het stuurwiel om de verschillende weergavemodi op het rechter gedeelte van het instrumentenpaneel weer te geven en er doorheen te scrollen. F Druk zodra de gewenste weergavemodus verschijnt op de knop om te bevestigen. Als de knop niet wordt verplaatst, wordt de geselecteerde verlichtingsmodus automatisch na enkele momenten toegepast. - "RIJDEN": standaardweergave aangevuld met de informatie van de actieve rijhulpsystemen. "MINIMAAL": beperkte weergave met alleen de digitale snelheidsmeter, de kilometer en, uitsluitend bij een waarschuwingssituatie, de brandstofniveaumeter en de koelvloeistoftemperatuurmeter. "NIGHT VISION": beperkte weergave en weergave van de infraroodcamera (gekoppeld aan de functie DS Night Vision). "PERSOONLIJK": beperkte weergave en mogelijkheid tot het selecteren van optionele informatie voor weergave in de te personaliseren gedeelten links en rechts. Configureren van de weergavemodus "PERSOONLIJK" en selecteren van de weer te geven gegevens in de te personaliseren gedeelten van het instrumentenpaneel: of F Selecteer het menu Instellingen in de bovenste balk of zijbalk van het touchscreen. F Selecteer "Instellingen". of OPTIES F Druk op de knop "Configuratie dashboard". F Selecteer voor elk te personaliseren gedeelte, links en rechts, het type weer te geven gegevens met de desbetreffende scrolpijlen op het touchscreen: • "Rijhulpsystemen", • "Standaard" (leeg), • "Informatie over de motor" (stand Sport), • "G-meters" (stand Sport), • "Temperaturen" (motorolie), • "Media", • "Navigatie", • "Boordcomputer", • "Toerenteller", 13 Instrumentenpaneel • "Night Vision", • "Waakzaamheidsniveau". F Bevestig om de instellingen op te slaan en sluit het menu. Als de weergavemodus is ingesteld op "PERSOONLIJK", wordt de nieuwe selectie direct weergegeven. Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto. Een aantal lampjes kan op twee manieren oplichten: permanent of knipperend. Aan de manier van oplichten in combinatie met de werkingsfase van de auto valt af te lezen of er sprake is van een normale situatie of een storing. Raadpleeg de desbetreffende tabellen van de lampjes voor meer informatie. Verklikkerlampjes ingeschakelde functie De volgende lampjes geven aan dat de desbetreffende functie is ingeschakeld. Waarschuwingslampjes Verklikkerlampjes Bij het aanzetten van het contact Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde lampjes op het instrumentenpaneel enkele seconden branden. Zodra de motor is gestart, moeten deze lampjes weer uitgaan. Als een lampje blijft branden, controleer dan voordat u gaat rijden welke functie het betreft. Bijbehorende waarschuwingen De meeste lampjes op het instrumentenpaneel werken in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal. Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een van de volgende lampjes gaat branden, wijst dit op een storing in het desbetreffende systeem en moet de bestuurder actie ondernemen. Lees in het geval van een storing waarbij een waarschuwingslampje gaat branden de aanvullende informatie die via een bijbehorende melding wordt weergegeven. Raadpleeg indien nodig het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Verklikkerlampjes uitgeschakelde functie De volgende lampjes geven aan dat de desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld. Het lampje kan branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding op het display. 01 01 14 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Rode waarschuwingslampjes STOP Permanent, in combinatie met een ander waarschuwingslampje, de weergave van een melding en een geluidssignaal. Dit waarschuwingslampje gaat branden bij een ernstige storing van de motor, het remsysteem, de stuurbekrachtiging, de automatische transmissie of bij een ernstige elektrische storing. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Te hoge koelvloeistoftemperatuur Permanent, met de naald in het rode gebied, in combinatie met het lampje STOP. De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Permanent, in combinatie met het verklikkerlampje STOP. De temperatuur van de koelvloeistof is te hoog. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof tot de motor is afgekoeld. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats als het probleem blijft bestaan. Permanent. Er is een probleem met de motorsmering. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. + of + Motoroliedruk 15 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Laadtoestand accu* Permanent. Er is een storing in het laadstroomcircuit van de accu (vervuilde of losgeraakte accuklemmen, aandrijfriem dynamo niet correct gespannen of gebroken enz.). Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Vanwege de laadtoestand van de accu moet u de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stilzetten. Als de elektrische parkeerrem niet werkt, beveilig de auto dan op de volgende manier tegen wegrollen: F Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een versnelling in. F Bij auto's met een automatische transmissie: plaats wielblokken bij een van de wielen. Portier(en) geopend Permanent, in combinatie met een melding die het desbetreffende carrosseriedeel aangeeft. Bij een snelheid lager dan 10 km/h is een portier of de achterklep niet goed gesloten. Sluit het portier of de achterklep. Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding die het desbetreffende carrosseriedeel aangeeft. Bij een snelheid hoger dan 10 km/h is een portier of de achterklep niet goed gesloten. Permanent of Knippert in combinatie met een geluidssignaal. Een van de veiligheidsgordels is niet vastgemaakt of weer losgemaakt. Gordel los * Afhankelijk van het verkoopland. Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. Dit lampje gaat ook branden op het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde, in combinatie met het lampje dat aangeeft welke veiligheidsgordel is losgemaakt of niet is vastgemaakt. 01 01 16 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Elektrische parkeerrem Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Permanent. De elektrische parkeerrem is aangetrokken. Zet de parkeerrem vrij zodat het controlelampje uitgaat: trap het rempedaal in en trek kort aan de hendel van de parkeerrem. Houd u aan de veiligheidsvoorschriften. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de elektrische parkeerrem. Oranje waarschuwingslampjes + Automatische werking van de elektrische parkeerrem uitgeschakeld Permanent. De functies "automatisch aantrekken" (bij het afzetten van de motor) en "automatisch vrijzetten" zijn uitgeschakeld. Schakel de functies weer in. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de elektrische parkeerrem. Remsysteem Permanent. Een kleine storing in het remsysteem. Rijd voorzichtig. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Permanent. Het remvloeistofniveau is te laag. Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Vul het niveau bij met een door de fabrikant aanbevolen remvloeistof. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Permanent, in combinatie met het waarschuwingslampje ABS. Er is een storing in de elektronische remdrukregelaar (EBD). Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Laat het systeem controleren door een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. 17 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Antiblokkeer­ systeem (ABS) Permanent. Er is een storing in het antiblokkeersysteem. De normale remwerking van uw auto blijft behouden. Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo snel mogelijk het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Dynamische stabiliteitscontrole (DSC/ASR) Knippert. De DSC/ASR-regeling is actief. Deze functie verbetert de aandrijving zodra de wielen te weinig grip of tractie hebben en zorgt voor een betere koersstabiliteit. Permanent. Er is een storing in DSC/ASRsysteem. Laat het systeem controleren door het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Knippert. Er is een storing in het motormanagementsysteem. De katalysator is mogelijk onherstelbaar beschadigd. Laat het systeem controleren door het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Permanent. Er is een storing in de emissieregeling. Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan. Neem onmiddelijk contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Motordiagnose­ systeem 01 01 18 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Service + Waarschuwing kans op aanrijding/ Active Safety Brake Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Brandt tijdelijk in combinatie met de weergave van een melding. Er zijn één of meer kleine storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek lampje gaat branden. Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het instrumentenpaneel. In sommige gevallen kunt u het probleem zelf op te lossen door bijvoorbeeld een nog geopend portier te sluiten of het roetfilter te regenereren als dit vervuild begint te raken (ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft). Raadpleeg in andere gevallen, zoals een storing in het bandenspanningscontrolesysteem, het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Permanent, in combinatie met de weergave van een melding. Er zijn één of meer ernstige storingen gedetecteerd waarbij geen specifiek lampje gaat branden. Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van de melding op het instrumentenpaneel en raadpleeg het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Permanent, in combinatie met het knipperen en vervolgens blijven branden van de onderhoudssleutel. Het onderhoudsinterval is overschreden. Uitsluitend bij uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor. Laat de werkzaamheden aan uw auto zo snel mogelijk uitvoeren. Knippert. Het systeem is in bedrijf. Het systeem remt de auto kort af om de snelheid van de aanrijding met de voorligger te beperken. Permanent, in combinatie met een melding en een geluidssignaal. Er is een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. 19 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Waarschuwing kans op aanrijding/ Active Safety Brake Permanent, in combinatie met een melding. Het systeem is uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de Waarschuwing kans op aanrijding/Active Safety Brake. Lane Departure Warning System Knippert in combinatie met een geluidssignaal. Er wordt een overschrijding van een rijstrookmarkering links of rechts gedetecteerd. Stuur de andere kant op om de auto weer op de juiste koers te brengen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Lane Departure Warning System. Permanent, in combinatie met de weergave van een melding. Er is een storing in het systeem. Blijf alert en rijd voorzichtig. Laat het systeem controleren door het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Permanent. Het systeem is uitgeschakeld of in de wachtstand gezet. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Lane Keeping System. Knippert. De auto dreigt een onderbroken rijstrookmarkering te overschrijden zonder dat de richtingaanwijzer is ingeschakeld. Het systeem wordt geactiveerd en corrigeert vervolgens de koers afhankelijk van de zijde van de rijstrookmarkering die overschreden dreigt te worden. Permanent, in combinatie met de weergave van een melding, een geluidssignaal en het branden van het lampje Service. Storing in het systeem. Blijf alert en rijd voorzichtig. Laat het systeem controleren door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Lane Keeping System. Lane Keeping System + 01 01 20 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Bandenspanning te laag + Airbags Airbag vóór aan passagierszijde Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Permanent. De bandenspanning van een of meerdere wielen is te laag. Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning. Deze controle dient bij voorkeur bij koude banden te worden uitgevoerd. Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem. Knipperend en vervolgens permanent, in combinatie met het lampje Service. Er is een storing in het bandenspanningscontrolesysteem. De werking van de bandenspanningscontrole kan niet langer worden gegarandeerd. Laat het systeem controleren door een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Brandt tijdelijk. Het lampje brandt na het aanzetten van het contact gedurende enkele seconden en dooft vervolgens. Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is. Permanent. Er is een storing in een van de airbags of de pyrotechnische gordelspanners. Laat het systeem controleren door het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Permanent op het display van de waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand "OFF". De passagiersairbag vóór wordt gedeactiveerd. U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen, behalve in het geval van een storing in het airbagsysteem (brandend waarschuwingslampje Airbags). Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag vóór aan passagierszijde in te schakelen. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op deze zitplaats. 21 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Airbag vóór aan passagierszijde Permanent op het display van de waarschuwingslampjes voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde. De schakelaar in het dashboardkastje staat in de stand ON. De passagiersairbag vóór is geactiveerd. Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op deze zitplaats. Zet de schakelaar in de stand OFF om de passagiersairbag vóór uit te schakelen. U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen, behalve in het geval van een storing in het airbagsysteem (brandend lampje Airbags). Laag brandstofniveau Permanent, met de naald in het rode gebied. Als dit lampje gaat branden, zit er nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Het lampje gaat elke keer na het aanzetten van het contact branden zolang er niet voldoende brandstof getankt is. Het geluidssignaal en de melding worden steeds vaker herhaald naarmate het niveau in de tank verder naar "0" zakt. Inhoud brandstoftank: - 62 liter (benzinemotoren) - 55 liter (dieselmotoren) Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is; hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het injectiesysteem beschadigd raken. of Permanent, terwijl de resterende hoeveelheid brandstof in het rood wordt weergegeven, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal. 01 01 22 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje AdBlue ® Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Brandt ongeveer 30 seconden zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 800 en 2400 km. Vul AdBlue ® bij. U kunt maximaal 10 liter AdBlue ® in het reservoir gieten. Permanent zodra het contact is aangezet, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius ligt tussen de 100 en 800 km. Vul het AdBlue ® -reservoir zo snel mogelijk bij. U kunt maximaal 10 liter AdBlue ® in het reservoir gieten. Knippert, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van het aantal kilometers dat u nog kunt rijden. De actieradius is kleiner dan 100 km. U moet AdBlue ® bijvullen om te voorkomen dat de motor niet meer kan worden gestart. U kunt maximaal 10 liter AdBlue ® in het reservoir gieten. Knippert, in combinatie met een geluidssignaal en een melding dat het starten van de motor wordt geblokkeerd. Het AdBlue ® -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem. Om de motor opnieuw te kunnen starten, moet u AdBlue ® bijvullen. U moet het reservoir bijvullen met minimaal 5 liter AdBlue ®. 23 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje + + Emissieregel­ systeem SCR (BlueHDidieselmotor) Status Oorzaak Permanent zodra het contact Er is een storing in het SCRis aangezet, in combinatie emissieregelsysteem. met het branden van het verklikkerlampje Service en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding. Acties/Opmerkingen Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van uitlaatgassen weer aan de normen voldoet. Knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje Service en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding met betrekking tot de actieradius. Na bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem kunt u maximaal 1100 km afleggen voordat het systeem het starten van de motor blokkeert. Raadpleeg om te voorkomen dat de motor niet meer kan worden gestart zo snel mogelijk het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Knippert zodra het contact is aangezet, in combinatie met het branden van het verklikkerlampje Service en het verklikkerlampje zelfdiagnose motor, een geluidssignaal en een melding. U hebt de actieradius overschreden die is toegestaan na de bevestiging van de storing in het emissieregelsysteem: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het startblokkeringssysteem. Neem verplicht contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de motor weer te kunnen starten. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het bijvullen of voor meer informatie over AdBlue ® (BlueHDi-motoren). 01 01 24 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Voorgloeien dieselmotor Permanent. Bij het aanzetten van het contact bij een verzoek om de motor te starten door het indrukken van de knop "START/STOP", is de temperatuur van de motor zo laag dat voorgloeien noodzakelijk is. De wachttijd en daarmee de tijd dat het lampje brandt, is afhankelijk van de weersomstandigheden (tot ongeveer 30 seconden bij koud winterweer). Bij uitvoeringen met Keyless entry and start-systeem wordt wanneer het lampje uitgaat de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt blijft bij auto's met automatische transmissie. Bij uitvoeringen met Keyless entry and startsysteem wordt wanneer het lampje uitgaat de motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat het koppelingspedaal ingetrapt blijft bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak. Roetfilter (diesel) Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en een melding van de kans op verstopping van het roetfilter. Dit geeft aan dat het roetfilter verstopt begint te raken. Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Permanent, in combinatie met een geluidssignaal en de melding van een te laag additiefniveau voor het roetfilter. Dit geeft aan dat het niveau in de additieftank te laag is. Laat zo snel mogelijk vloeistof bijvullen door het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. 25 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Stop & Start Permanent, in combinatie met de weergave van een melding. Het Stop & Start-systeem is uitgeschakeld. De volgende keer dat de auto tot stilstand komt, wordt de motor niet meer afgezet. Schakel de functie weer in door nogmaals op de toets te drukken. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start-systeem. Mistachterlichten Permanent. De mistachterlichten worden ingeschakeld met de ring op de lichtschakelaar. Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen. DS Night Vision Permanent. Het systeem is geactiveerd, maar de auto rijdt te snel of de buitentemperatuur valt buiten het werkingsbereik. De weergave van de functie Night Vision is beschikbaar, maar er wordt geen waarschuwing gegeven. Parkeerhulp Permanent, in combinatie met een melding en een geluidssignaal. Er is een storing in de parkeerhulp. Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. 01 01 26 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Permanent. Het Stop & Start-systeem heeft de motor in de STOP-stand gezet (bij rood licht, stopbord, opstopping enz.). Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u wilt wegrijden. Knippert enkele seconden en gaat vervolgens uit. De STOP-stand is tijdelijk niet beschikbaar. of De motor wordt automatisch in de START-stand gezet. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start-systeem. Eco-mode Permanent. De eco-mode is ingeschakeld. Bepaalde rij-instellingen worden geoptimaliseerd om brandstof te besparen. Park Assist of DS Park Pilot Permanent. De functie is geactiveerd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Park Assist-systeem of DS Park Pilot. Automatische ruitenwissers Permanent. De ruitenwisserschakelaar is naar beneden bewogen. De automatische stand van de ruitenwissers vóór is geactiveerd. Beweeg om de automatische stand van de ruitenwissers te deactiveren de hendel nogmaals omlaag of zet de hendel in een andere stand. Mistlampen vóór Permanent. De mistlampen vóór worden ingeschakeld met de ring op de lichtschakelaar. Draai de ring één stand naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Richtingaanwijzer links Knippert, met geluidssignaal. De lichtschakelaar is naar beneden bewogen. Groene verklikkerlampjes Stop & Start 27 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Richtingaanwijzer rechts Knippert, met geluidssignaal. De lichtschakelaar is naar boven bewogen. Alarmknipperlichten Knippert, met geluidssignaal. De schakelaar voor de alarmknipperlichten op het dashboard is ingedrukt. Parkeerlichten Permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Parkeerlichten". Dimlicht Permanent. De lichtschakelaar staat in de stand "Dimlicht" of in de stand "AUTO" (bij weinig buitenlicht). DS Night Vision Permanent. De functie is geactiveerd. Er is aan alle voorwaarden voldaan: het systeem is in werking. De beelden van de infraroodcamera zijn beschikbaar als de functie Night Vision van het instrumentenpaneel geactiveerd is. Grootlichtassistent Permanent. De functie is geactiveerd via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. De lichtschakelaar staat in de stand "AUTO". De camera aan de bovenzijde van de voorruit regelt het overschakelen naar grootlicht of dimlicht afhankelijk van de lichtsterkte van de omgeving en de verkeerssituatie. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de Grootlichtassistent. Permanent. U hebt de lichtschakelaar naar u toe getrokken. Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen naar dimlicht. + of Acties/Opmerkingen De richtingaanwijzers links en rechts en de bijbehorende waarschuwingslampjes knipperen tegelijkertijd. Blauwe verklikkerlampjes Grootlicht 01 01 28 Instrumentenpaneel Elektrische parkeerrem Neem zo snel mogelijk contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Waarschuwings- resp. verklikkerlampje Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Brandt, in combinatie met de weergave van de melding "Storing parkeerrem". Automatisch vrijzetten is niet mogelijk. Als de parkeerrem is aangetrokken en deze bij het wegrijden niet automatisch kan worden vrijgezet, wordt een melding weergegeven. Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten. Branden, in combinatie met de weergave van de melding "Storing parkeerrem". De noodremfunctie werkt niet optimaal. Als de parkeerrem is aangetrokken en deze bij het wegrijden niet automatisch kan worden vrijgezet, wordt een melding weergegeven. Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten. Automatisch aantrekken is niet mogelijk. + Branden, in combinatie met de weergave van de melding "Storing parkeerrem". Gebruik de hendel van de elektrische parkeerrem. De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend. Als de parkeerrem is aangetrokken en het automatisch vrijzetten ook niet mogelijk is, wordt bij het wegrijden een melding weergegeven. Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem handmatig moet vrijzetten. + Branden, in combinatie met de weergave van de melding "Storing parkeerrem". U kunt de auto niet meer met de parkeerrem op zijn plaats houden terwijl de motor draait. Als het handmatig aantrekken en vrijzetten niet mogelijk is, is de hendel van de elektrische parkeerrem defect. De automatische functies moeten te allen tijde worden gebruikt: ze worden automatisch geactiveerd bij een storing in de hendel. + 29 Instrumentenpaneel Waarschuwings- resp. verklikkerlampje + Status Oorzaak Acties/Opmerkingen Branden, in combinatie met de weergave van de melding "Storing parkeerrem". De parkeerrem is defect; de handmatige en elektrische bediening werken mogelijk niet meer. Om bij stilstand de auto op zijn plaats te houden: F Trek aan de hendel en houd deze ongeveer 7 tot 15 seconden aangetrokken tot het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden. Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan op de volgende wijze tegen wegrollen: F Parkeer de auto op een vlakke ondergrond. F Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een versnelling in. F Bij auto's met een automatische transmissie: selecteer de stand P en plaats de meegeleverde wielblokken voor en achter een van de wielen. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Branden, in combinatie met de weergave van de melding "Storing parkeerrem". De parkeerrem werkt niet optimaal; de auto kan niet onder alle omstandigheden door de parkeerrem tegen wegrollen worden beveiligd. Beveilig uw auto tegen wegrollen: F Parkeer de auto op een vlakke ondergrond. F Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een versnelling in. F Bij auto's met een automatische transmissie: selecteer de stand P en plaats de meegeleverde wielblokken voor en achter een van de wielen. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. + + + + Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het gebruik van de elektrische parkeerrem. 01 01 30 Instrumentenpaneel Meters Onderhoudsindicator De onderhoudsindicator wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de uitvoering van de auto: - de kilometerteller geeft de resterende kilometers tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of de afgelegde afstand sinds de vorige verstreken onderhoudsdatum, voorafgegaan door het teken "-". - een waarschuwingsmelding geeft de resterende kilometers en de tijd tot de eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of verstreken is. Waarschuwings- resp. Status verklikkerlampje Onderhoudssleutel Onderhoudssleutel knippert + De weergegeven afstand (in kilometers of mijlen) wordt berekend op basis van het aantal afgelegde kilometers en de verstreken tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt. De waarschuwing kan ook worden weergegeven als het einde van het onderhoudsinterval in tijd nadert. Oorzaak Acties/Opmerkingen Gaat tijdelijk branden bij het aanzetten van het contact. De afstand tot de eerstvolgende beurt is 3000 tot 1000 km. Brandt permanent, bij het aanzetten van het contact. De onderhoudsbeurt moet binnen 1000 km worden uitgevoerd. Laat spoedig een onderhoudsbeurt aan uw auto uitvoeren. Knippert en brandt vervolgens permanent, bij het aanzetten van het contact. (Bij BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor, in combinatie met het waarschuwingslampje Service). Het onderhoudsinterval is overschreden. Laat zo spoedig mogelijk een onderhoudsbeurt aan uw auto uitvoeren. Op nul zetten van de onderhoudsindicator Na elke onderhoudsbeurt moet de onderhoudsindicator weer op nul gezet worden. Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert: F Zet het contact af. F Druk op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar en houd deze ingedrukt. F Zet het contact aan; de kilometerteller begint terug te tellen, F Laat de knop los als het display =0 aangeeft; de sleutel verdwijnt. Als u na deze handeling de accu wilt loskoppelen, vergrendel dan de auto en wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten van de onderhoudsindicator zal anders niet worden opgeslagen. Opvragen van onderhoudsinformatie De onderhoudsinformatie is toegankelijk via de knop "Diagnose" in het menu Auto/Rijden van het touchscreen. 31 Instrumentenpaneel Motorolieniveaumeter Storing in motorolieniveaumeter (afhankelijk van de uitvoering) Als de melding "Ongeldige meting olieniveau" op het instrumentenpaneel wordt weergegeven, duidt dit op een storing in de motorolieniveaumeter. Neem contact op met een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter wordt bij het aanzetten van het contact eerst de onderhoudsindicator weergegeven en vervolgens gedurende enkele seconden het motorolieniveau als een bericht. Een controle van het olieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een vlakke, horizontale ondergrond staat en de motor minstens 30 minuten niet heeft gedraaid. Als de motorolieniveaumeter niet werkt, wordt het motorolieniveau niet meer gecontroleerd. Zolang het systeem niet werkt, moet u het motorolieniveau controleren met de peilstok in de motorruimte. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus. Te laag olieniveau Als het motorolieniveau te laag is, wordt de melding met het verozek om bij te vullen op het instrumentenpaneel weergegeven in combinatie met het branden van het lampje Service en een geluidssignaal. Controleer het olieniveau met de peilstok. Als blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige motorschade ontstaat. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus. Koelvloeistoftemperatuurmeter Bij draaiende motor: - zone A, is de temperatuur in orde, - in zone B: de temperatuur is te hoog; dit waarschuwingslampje en het centrale STOP-waarschuwingslampje gaan branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding en een geluidssignaal. STOP zo snel mogelijk op een veilige plaats. Wacht enkele minuten voordat u de motor afzet. Open nadat u het contact hebt afgezet voorzichtig de motorkap en controleer het koelvloeistofniveau. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus. AdBlue® -actieradiusindicatoren Deze actieradiusindicatoren zijn uitsluitend aanwezig bij auto's met een BlueHDidieselmotor. Zodra de reservevoorraad van het AdBlue ® reservoir is aangesproken of een storing in het SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij het aanzetten van het contact een indicator die aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer kunt rijden voordat het opnieuw starten van de motor automatisch wordt geblokkeerd. 01 01 32 Instrumentenpaneel Actieradius tussen 800 en 100 km Starten geblokkeerd vanwege te weinig AdBlue ® Als het contact wordt aangezet, gaat dit verklikkerlampje knipperen in combinatie met een geluidssignaal en de melding "vul bij AdBlue: starten onmogelijk". Informatie over de actieradius is toegankelijk via de knop Diagnose in het menu Auto/ Rijden van het touchscreen. Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje branden in combinatie met een geluidssignaal (1 pieptoon) en een melding (bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij: starten onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof. Tijdens het rijden worden het geluidssignaal en de melding elke 100 km weergegeven zolang er geen vloeistof is bijgevuld. Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te voorkomen dat het reservoir helemaal leeg raakt en de motor niet meer gestart kan worden. Actieradius tussen 2400 en 800 km Actieradius kleiner dan 100 km Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje ongeveer 30 seconden branden in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij: starten onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof. Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel mogelijk vloeistof bij. Zodra het contact wordt aangezet, gaat het verklikkerlampje knipperen in combinatie met een geluidssignaal (1 pieptoon) en een melding (bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij: starten onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof. Tijdens het rijden worden het geluidssignaal en de melding elke 10 km weergegeven zolang er geen AdBlue is bijgevuld. Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te voorkomen dat het reservoir helemaal leeg raakt en de motor niet meer gestart kan worden. Niet starten van de motor bij een te laag AdBlue® -niveau Het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem wordt automatisch geactiveerd zodra het AdBlue ® -reservoir leeg is. Actieradius groter dan 2400 km Als het contact wordt aangezet, wordt er geen informatie over de actieradius weergegeven. Deze meldingen worden vergezeld van het advies om niet meer dan 10 liter AdBlue bij te vullen. Het AdBlue ® -reservoir is leeg: het starten van de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk verplichte startblokkeringssysteem. Om de motor weer te kunnen starten moet het reservoir met minimaal 5 liter AdBlue ® worden gevuld. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue ® (BlueHDimotoren), in het bijzonder met betrekking tot het bijvullen. 33 Instrumentenpaneel Als een storing in het SCRemissieregelsysteem wordt gedetecteerd Er wordt automatisch een startblokkeringssysteem geactiveerd als meer dan 1100 km is gereden nadat de storing in het SCR-systeem is bevestigd. Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het netwerk van het merk of door een gekwalificeerde werkplaats. Als een storing wordt gedetecteerd Deze verklikkerlampjes gaan branden in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling". De waarschuwing wordt tijdens het rijden gegeven zodra de storing voor de eerste keer wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij het aanzetten van het contact zolang de storing niet is verholpen. In het geval van een tijdelijke storing verdwijnt de waarschuwing tijdens de volgende rit na controle van de zelfdiagnose van het SCRemissieregelsysteem. Tijdens de toegestane rijfase (tussen 1100 en 0 km) Als een storing in het SCR-systeem is bevestigd (na 50 km) en de storingsmelding permanent wordt weergegeven, gaan deze verklikkerlampjes branden en gaat het verklikkerlampje AdBlue knipperen in combinatie met een geluidssignaal en een melding (bijv.: "Storing emissieregeling: Starten verboden binnen 300 km") die aangeeft hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met de resterende hoeveelheid vloeistof. Tijdens het rijden wordt de melding elke 30 seconden weergegeven zolang de storing in het SCR-emissieregelsysteem niet is verholpen. De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven zodra het contact wordt aangezet. Neem zo snel mogelijk contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als u dit niet doet, kan de motor niet meer worden gestart. Starten geblokkeerd Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan deze verklikkerlampjes branden en knippert het verklikkerlampje AdBlue in combinatie met een geluidssignaal en de melding "Storing emissieregeling: Starten verboden". U hebt de limiet van de toegestane rijfase overschreden: het startblokkeringssysteem voorkomt dat de motor kan worden gestart. Neem verplicht contact op met een lid van het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de motor weer te kunnen starten. Handmatige check Met deze functie kunnen op elk moment bepaalde indicatoren worden gecontroleerd en het logboek van storingen worden weergegeven. De functie is toegankelijk via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. De volgende gegevens verschijnen op het instrumentenpaneel: - het motorolieniveau, - het onderhoudsinterval, - de actieradius voor AdBlue en het SCRsysteem voor BlueHDi-uitvoeringen met dieselmotor, - de actuele waarschuwingen. Deze informatie verschijnt ook automatisch elke keer wanneer u het contact aanzet. 01 01 34 Instrumentenpaneel Kilometerteller en dagteller De kilometerteller en dagteller worden gedurende 30 seconden weergegeven bij het afzetten van het contact, bij het openen van het bestuurdersportier en bij het vergrendelen en ontgrendelen van de auto. Voor reizen in het buitenland kan de eenheid van de afstand worden aangepast: de snelheid moet namelijk worden weergegeven in de officiële eenheid van het land (km of mijl). De eenheid kan bij stilstaande auto worden gewijzigd via het configuratiemenu van het display. Kilometerteller Deze teller geeft de totale kilometerstand van de auto aan. Met touchscreen of F Selecteer in het menu Instellingen de optie "Lichtsterkte". F Stel de helderheid af door op de pijlen te drukken of de cursor te bewegen. F Druk op deze toets om op te slaan en af te sluiten. De gegevens van de dagteller worden permanent weergegeven als u de weergavemodus "DAGTELLER" of "PERSOONLIJK" (afhankelijk van de uitvoering) hebt geselecteerd. Druk bij alle andere weergavemodi op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om deze informatie tijdelijk op een specifiek scherm weer te geven. U kunt het scherm ook uitschakelen. Dit gaat als volgt: F Druk op de toets Instellingen. of F Selecteer Scherm uitschakelen. Dimmer dashboardverlichting Met dit systeem kunt u de lichtsterkte van de dashboardverlichting handmatig aanpassen aan het licht van de omgeving. Weergave van informatie op het instrumentenpaneel Het scherm wordt volledig uitgeschakeld. Druk nogmaals op het scherm (op een willekeurig gedeelte) om het weer in te schakelen. Boordcomputer Geeft informatie over de actuele rit (actieradius, brandstofverbruik, gemiddelde snelheid enz.). F Druk op de toets op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar om achtereenvolgens de verschillende functies weer te geven. - Tabblad actuele informatie met: • de actieradius, • het actuele brandstofverbruik, • de teller van het Stop & Start-systeem. - Traject "1" met: • gemiddelde snelheid, • gemiddeld brandstofverbruik, • afgelegde afstand, voor de eerste rit. 35 Instrumentenpaneel - Traject "2" met: • gemiddelde snelheid, • gemiddeld brandstofverbruik, • afgelegde afstand, voor de tweede rit. Dagteller resetten F Druk langer dan 2 seconden op de knop op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar wanneer het gewenste traject wordt weergegeven. Trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en kunnen op dezelfde manier worden gebruikt. Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof wordt de actieradius opnieuw berekend en weergegeven als deze meer dan 100 km bedraagt. Raadpleeg een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats als tijdens het rijden de streepjes continu worden weergegeven. (km of mijl) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. De teller van het Stop & Startsysteem. (minuten/seconden of uren/minuten) Huidig brandstofverbruik (l/100 km, km/l of mpg) Berekend over de laatste seconden. Enkele definities... Actieradius Afgelegde afstand Deze functie wordt alleen weergegeven bij snelheden vanaf 30 km/h. Als uw auto is uitgerust met het Stop & Startsysteem, houdt een teller bij hoelang de STOPstand tijdens een rit is geactiveerd. De teller wordt elke keer als u het contact aanzet weer op nul gezet. Klokje (km of mijl) De actieradius geeft aan hoeveel kilometer u nog met de resterende hoeveelheid brandstof kunt rijden (berekend op basis van het gemiddelde verbruik over de laatste afgelegde kilometers). Deze waarde kan schommelen door een gewijzigde rijstijl of het rijden op een helling, waardoor het momentele brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen. Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt, verschijnen streepjes op het display. Gemiddeld brandstofverbruik (l/100 km, km/l of mpg) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Gemiddelde snelheid (km/h of mph) Berekend sinds de laatste nulstelling van de trajectgegevens. Het klokje wordt automatisch uitgeklapt bij het aanzetten van het contact en wordt automatisch ingeklapt bij het afzetten van het contact. 01 01 36 Instrumentenpaneel Het klokje kan ook handmatig worden ingeklapt. Het wijzermechanisme wordt gesynchroniseerd met de weergegeven tijd op het touchscreen. Touchscreen Dit systeem heeft de volgende functies: - permanente weergave van de tijd en de buitentemperatuur (er gaat een blauw lampje branden bij kans op gladheid), - bediening van de verwarming/ airconditioning, - toegang tot de configuratiemenu's van de functies en de systemen van de auto, - bediening van het audiosysteem, de telefoon en weergave van de bijbehorende informatie, - weergave van de waarschuwingen van de parkeerhulpsystemen (grafische weergave van de parkeerhulp, Park Assist enz.), - toegang tot de internetdiensten en weergave van de bijbehorende informatie, en, afhankelijk van de uitvoering: - bediening van het navigatiesysteem en weergave van de bijbehorende informatie. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die zijn volledige aandacht vragen uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto. Bepaalde functies zijn niet beschikbaar als de auto rijdt. Als gedurende enkele seconden geen handelingen op de secundaire pagina worden uitgevoerd, wordt automatisch de eerste pagina weer weergegeven. Druk op "ON" of "OFF" om een functie in of uit te schakelen. Algemene werking Druk op deze toets om de instellingen voor een functie aan te passen. Aanbevelingen Druk op deze toets om aanvullende informatie over de functie weer te geven. Het touchscreen is een capacitief scherm. Het kan bij alle temperaturen worden gebruikt. Houd geen puntige voorwerpen tegen het touchscreen. Raak het touchscreen niet aan met vochtige vingers. Gebruik een schone en zachte doek om het touchscreen te reinigen. Druk op deze toets om uw keuze te bevestigen. Druk op deze toets om terug te keren naar de vorige pagina. Menu's Werkingsprincipes Gebruik de toetsen onder het touchscreen om de hoofdmenu's te openen en druk vervolgens op de op het touchscreen weergegeven toetsen. Bepaalde menu's kunnen op twee pagina's worden weergegeven: druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina te bekijken. De functie DS Sensorial Drive. Hiermee kunt u de ambiance in de auto aan uw smaak aanpassen. 37 Instrumentenpaneel Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de functie Sensorial Drive. Radio Media. Zie de rubriek "Audio en telematica". Airconditioning. Hiermee kunnen onder andere de temperatuur en de aanjagersnelheid worden ingesteld. Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor meer informatie over de handbediende airconditioning en de automatische airconditioning met gescheiden regeling. Online navigatie. Zie de rubriek "Audio en telematica". Rijden of Auto.* Hiermee kunnen bepaalde functies worden geactiveerd, gedeactiveerd en geconfigureerd. Applicaties. Hiermee kunnen de beschikbare online services worden weergegeven en hebt u rechtstreekse toegang tot bepaalde uitrusting van de functie Sensorial Drive. Raadpleeg voor andere functies de rubriek "Audio en telematica". Telefoon. Zie de rubriek "Audio en telematica". - - U kunt ook met drie vingers op het touchscreen drukken om alle menuknoppen weer te geven. Tijd en buitentemperatuur (er gaat een blauw lampje branden bij kans op gladheid). Basisinformatie van de airconditioning en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu. Informatie over de menu's Radio Media en Telefoon. Berichten. Toegang tot de instellingen voor het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel (datum/tijd, taal, eenheden enz.). Zijbalken DS Connect Nav Volumeregeling/onderbreken van het geluid. Zie de rubriek "Audio en telematica". Inschakelen/uitschakelen van het audiosysteem Zie de rubriek "Audio en telematica". * Afhankelijk van de uitvoering. De via dit menu beschikbare functies zijn verdeeld onder twee tabbladen: "Voertuiginstellingen" en "Rijfuncties". Bovenste balk DS Connect Radio Informatiebalk(en) Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de informatiebalk(en) van het touchscreen. Linkerzijde - Buitentemperatuur (er gaat een blauw lampje branden bij kans op gladheid). - Berichten. - Basisinformatie van de airconditioning, en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu. - Toegang tot de instellingen voor de stoelverwarming/-ventilatie. Rechterzijde - Tijd. - Toegang tot de instellingen voor het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel (datum/tijd, taal, eenheden enz.). - Basisinformatie van de airconditioning en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu. - Toegang tot de instellingen voor de stoelverwarming/-ventilatie. 01 01 38 Instrumentenpaneel Menu Auto/Rijden Tabblad "Voertuiginstellingen" Groepen Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een van deze functies. Functies - "Parkeren" - "Ruitenwisser achter bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen van het activeren van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling. "Automatisch inklappen van spiegels": inschakelen/uitschakelen van het automatisch inklappen/uitklappen van de buitenspiegels bij het vergrendelen/ontgrendelen. "Buitensp. afstellen bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen van het automatisch verstellen van de buitenspiegels bij het inschakelen van de achteruitversnelling. "Automatische parkeerrem": inschakelen/uitschakelen van het automatisch aantrekken/vrijzetten (afhankelijk van het verkoopland). - "Follow me home-verlichting": inschakelen/uitschakelen van de automatische follow me home-verlichting. "Instapverlichting": inschakelen/uitschakelen van de instapverlichting. "Adaptieve verlichting": inschakelen/uitschakelen van de adaptieve verlichting. - "Sfeerverlichting": inschakelen/uitschakelen van de sfeerverlichting en instellen van de lichtsterkte. "Ontgrendelen: alleen bestuurder": inschakelen/uitschakelen van het selectief ontgrendelen van het bestuurdersportier. "Ontgrendelen: alleen de achterklep": inschakelen/uitschakelen van het selectief ontgrendelen van de achterklep. "Elektrisch bedienbare achterklep": inschakelen/uitschakelen van het elektrisch openen en sluiten van de achterklep. "Handsfree toegang": inschakelen/uitschakelen van de handsfree-functie van de achterklep. "Voorverwarming": inschakelen/uitschakelen van de programmeerbare verwarming. - "Detectie verslapping aandacht": inschakelen/uitschakelen van de detectie van het verslappen van de aandacht van de bestuurder. "Verkeersbordherkenning": inschakelen/uitschakelen van de verkeersbordherkenning. "Weergave adviessnelheid": inschakelen/uitschakelen van de snelheidslimietweergave. "Waarschuwing kans op aanrijding en automatisch remmen": inschakelen/uitschakelen van de waarschuwing kans op aanrijding en de Active Safety Brake. "Dodehoekbewaking": inschakelen/uitschakelen van de dodehoekbewaking. "Koplampen" "Comfortverlichting" "Beveiliging" - 39 Instrumentenpaneel Tabblad "Rijfuncties" Instellingen Functie Aanwijzingen "Automatisch in- en uitschakelen van grootlicht" Inschakelen/uitschakelen van de functie. "Parkeerhulp" Inschakelen/uitschakelen van de functie. "Antispinregeling" Inschakelen/uitschakelen van de functie. "Park Assist" Inschakelen/uitschakelen van de functie. "Panoramacamera" Inschakelen van de functie 360 Vision. "Night Vision" Inschakelen/uitschakelen van de functie. "Bandenspan contr." Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem. "Diagnose" Herinnering voor eerstvolgende onderhoudsinterval. Herinnering voor het motoroliepeil, de AdBlue-actieradius en de bandenspanning. Overzicht van de actuele waarschuwingsmeldingen. DS Connect Radio De via de bovenste menubalk toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Toets Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een van deze functies. Aanwijzingen Uitschakelen van het scherm (zwart scherm). Druk op het zwarte scherm of op een van de menutoetsen om terug te gaan naar de oorspronkelijke weergave. Instellen van de lichtsterkte van de sfeerverlichting van het dashboard. Selecteren en configureren van de drie gebruikersprofielen. Instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel. Privacyinstellingen voor de persoonlijke gegevens en/of locatie. Activering en configuratie van de wifi-instellingen. 01 01 40 Instrumentenpaneel Instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel. Toets DS Connect Nav De via de menubalk aan de zijkant toegankelijke functies zijn in de volgende tabel weergegeven. Aanwijzingen Configureren van de scherminstellingen (weergavewijze van teksten, animaties, ...) en de lichtsterkte. Keuze van de eenheden: - temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit), - afstand en brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l). Keuze van de op het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel weergegeven taal. Instellen van datum en tijd. Keuze van het type weer te geven informatie op het digitale instrumentenpaneel. Toets Aanwijzingen Keuze van een onderwerp. Instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel Toets Aanwijzingen Keuze van de eenheden: - temperatuur (°Celsius of °Fahrenheit), - afstand en brandstofverbruik (l/100 km, mpg of km/l). Audio-instellingen (muziektype, verdeling, niveau, stemvolume, belvolume). Keuze van de op het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel weergegeven taal. Scherm uitschakelen. Instellen van datum en tijd. Keuze voor de synchronisering met het GPS. Secundaire pagina (instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel). Instellen van de scherminstellingen (tekst scrollen, animaties enz.) en de helderheid. Selecteren en configureren van de drie gebruikersprofielen. Keuze van het type weer te geven informatie op het digitale instrumentenpaneel. 41 Instrumentenpaneel Datum en tijd instellen Met DS Connect Radio F Selecteer het menu Instellingen in de bovenste menubalk van het touchscreen. F Selecteer "Systeemconfiguratie". F Selecteer "Datum en tijd". F Selecteer "Datum" of "Tijd". F Selecteer het formaat van de weergave. F Wijzig de datum en/of de tijd met het numerieke toetsenbord. F Bevestig met "OK". Met DS Connect Nav Het instellen van de datum en tijd is alleen mogelijk als de GPS-synchronisatie is uitgeschakeld. F Selecteer het menu Instellingen in de bovenste balk of zijbalk van het touchscreen. F Druk op de toets "OPTIES" om naar de secundaire pagina te gaan. F Selecteer "Instellen tijddatum". F Selecteer het tabblad "Datum" of "Tijd". F Wijzig de datum en/of de tijd met het numerieke toetsenbord. F Bevestig met "OK". Andere instellingen U kunt: - De tijdzone wijzigen. - De weergave-indeling voor de datum en tijd (12h/24h) instellen. - De regelfunctie voor de zomertijd activeren of deactiveren (+ 1 uur). - De GPS-synchronisatie in- of uitschakelen. Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk van het verkoopland). 01 02 TOEGANG TOT DE AUTO 43 Toegang tot de auto Ontgrendelen van de auto Afstandsbediening Algemeen Afhankelijk van de uitvoering heeft de afstandsbediening de volgende functies: - ontgrendelen/vergrendelen/ supervergrendelen van de auto, - ontgrendelen/openen/sluiten van de achterklep, - inschakelen van de verlichting, - inklappen/uitklappen van de buitenspiegels, - inschakelen/uitschakelen van het alarmsysteem, - openen van de ruiten, - sluiten van de ruiten en het schuif-/ kanteldak, - lokaliseren van de auto, - startblokkering van de auto. Afhankelijk van de uitvoering kan met de in de afstandsbediening geïntegreerde sleutel het volgende worden gedaan: - ontgrendelen/vergrendelen/ supervergrendelen van de auto, - inschakelen/uitschakelen van de mechanische kinderbeveiliging, - activeren/deactiveren van de airbag vóór aan passagierszijde, - vergrendelen van de portieren (noodprocedure). Uitklappen/uitwerpen van de sleutel F Trek aan deze knop terwijl u de sleutel uit de houder haalt. Houd deze knop aangetrokken voordat u de sleutel weer terugplaatst. Volledige ontgrendeling F Druk op de knop. Selectieve ontgrendeling Bestuurdersportier en brandstofvulklep De functie kan worden ingesteld via het menu Rijden/Auto van het touchscreen. F Druk op de ontgrendelingsknop. F Druk nogmaals op deze knop om de overige portieren en de achterklep te ontgrendelen. De eerste keer dat op de vergrendelknop wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers enkele seconden om aan te geven dat: - de auto volledig of selectief is ontgrendeld bij uitvoeringen zonder alarmsysteem, - het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige uitvoeringen). Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels uitgeklapt. 02 02 44 Toegang tot de auto Openen van de ruiten Afhankelijk van de uitvoering kunnen door de ontgrendelknop ingedrukt te houden de ruiten worden geopend tot de gewenste stand. Het openen van de ruiten stopt zodra u de knop loslaat. Vergrendelen van de auto Normaal vergrendelen F Druk op de knop. De eerste keer dat op de vergrendelknop wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers enkele seconden om aan te geven dat: - de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem), - het alarmsysteem is ingeschakeld (overige uitvoeringen). Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels automatisch ingeklapt. Als een van de portieren of de achterklep niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld. Als uw auto echter is uitgerust met het alarmsysteem, wordt dit na ongeveer 45 seconden volledig ingeschakeld. Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld en de portieren en de achterklep gesloten blijven, wordt de auto na ongeveer 30 seconden automatisch weer vergrendeld. Als het alarmsysteem ingeschakeld was, wordt dit automatisch weer opnieuw ingeschakeld. Het automatisch inklappen en uitklappen van de buitenspiegels bij het vergrendelen en ontgrendelen met de afstandsbediening kan worden ingesteld in het touchscreen via het menu Rijden/Auto. Supervergrendelen F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de vergrendelknop om de supervergrendeling van de auto in te schakelen. Bij uitvoeringen zonder een alarmsysteem, geeft het gedurende enkele seconden branden van de richtingaanwijzers tijdens het de tweede keer indrukken van de vergrendelknop aan, dat de supervergrendeling is ingeschakeld. Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnenportiergrepen niet. Ook de toets van de centrale vergrendeling, op het dashboard, werkt dan niet meer. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt. Sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak Door de vergrendelknop ingedrukt te houden kunnen de ruiten en, afhankelijk van de uitvoering, het schuif-/kanteldak worden gesloten. Het sluiten stopt zodra u de knop loslaat. Hierbij wordt ook het zonnescherm van het schuif-/kanteldak gesloten. Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen. Als u bij een uitvoering met alarmsysteem de ruiten en/of het schuif-/kanteldak bij het verlaten van de auto op een kier wilt laten staan, moet u eerst de interieurbeveiliging van het alarmsysteem uitschakelen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het alarmsysteem. 45 Toegang tot de auto Lokaliseren van de auto Met deze functie kunt u uw auto op afstand lokaliseren, met name bij weinig licht. De auto dient hiervoor wel vergrendeld te zijn. F Druk op deze knop. Gedurende ongeveer tien seconden gaan de plafonniers en de verlichting in de buitenspiegels branden en gaan de richtingaanwijzers knipperen. Instapverlichting De beschikbaarheid van deze functie is afhankelijk van de uitvoering. Selectief ontgrendelen en openen van de achterklep Het selectief ontgrendelen en het elektrisch openen van de achterklep kunnen worden ingesteld in het touchscreen via het menu Rijden/Auto. Standaard is het selectief ontgrendelen van de achterklep geactiveerd en is de elektrische bediening gedeactiveerd. F Houd deze knop ingedrukt om de achterklep te ontgrendelen en elektrisch te openen. De portieren en de brandstofvulklep blijven vergrendeld. F Druk kort op deze toets van de afstandsbediening. De parkeerlichten, het dimlicht, de kentekenplaatverlichting en de instapverlichting in de buitenspiegels gaan gedurende 30 seconden branden. Door de toets nogmaals in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de verlichting onmiddellijk uitgeschakeld. Keyless entry and start Als de selectieve ontgrendeling van de achterklep is uitgeschakeld, wordt bij het indrukken van de knop de auto volledig vergrendeld. Als de elektrische werking van de achterklep is uitgeschakeld, wordt de achterklep bij het indrukken van de knop op een kier gezet. Om de auto te kunnen vergrendelen, moet u de achterklep weer sluiten. Dit systeem zorgt voor het ontgrendelen, vergrendelen en starten van de auto als de elektronische sleutel zich binnen het detectiebereik "A" van de auto bevindt. De elektronische sleutel kan ook worden gebruikt als afstandsbediening. Zie de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de afstandsbediening. 02 02 46 Toegang tot de auto Ontgrendelen van de auto Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels uitgeklapt. Selectieve ontgrendeling Bestuurdersportier en brandstofvulklep Volledige ontgrendeling F Zorg dat de elektronische sleutel zich in de detectiezone A bevindt en breng uw hand achter de portiergreep van één van de vier portieren of druk op de vergrendelknop op de achterklep. Als de elektrische bediening van de achterklep is geactiveerd, gaat deze bovendien automatisch open. Openen van de ruiten Afhankelijk van de uitvoering kunnen de ruiten in de gewenste positie worden gezet door de hand achter de handgreep te houden of de schakelaar voor het openen van de achterklep in te drukken. Het gedurende enkele seconden knipperen van de richtingaanwijzers geeft aan dat: - de auto is ontgrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem); - het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige uitvoeringen). F Leg uw hand achter de portiergreep van het bestuurdersportier. F Wanneer u de volledige auto wilt ontgrendelen, legt u uw hand achter de portiergreep van een van de passagiersportieren terwijl de elektronische sleutel zich in de buurt van dit portier bevindt, of drukt u op de schakelaar voor het openen van de achterklep terwijl de elektronische sleutel zich in de buurt van de achterzijde van de auto bevindt. De selectieve ontgrendeling van het bestuurdersportier kan worden geconfigureerd in het touchscreen via het menu Rijden/Auto. Tijdens het ontgrendelen van het bestuurdersportier knipperen de richtingaanwijzers gedurende enkele seconden om aan te geven dat: - de auto selectief is ontgrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem), - het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige uitvoeringen). Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels uitgeklapt. Selectief ontgrendelen van de achterklep F Druk op de schakelaar voor het openen van de achterklep om uitsluitend de achterklep te ontgrendelen. De portieren blijven vergrendeld. Als de selectieve ontgrendeling van de achterklep is uitgeschakeld, worden bij het indrukken van deze knop ook de portieren ontgrendeld. De selectieve ontgrendeling van de achterklep kan worden in- of uitgeschakeld in het touchscreen via het menu Rijden/Auto. Als een van de portieren of de achterklep geopend is of als een van de elektronische sleutels van het Keyless entry and start-systeem zich in de auto bevindt, werkt de centrale vergrendeling niet. Daarentegen wordt het alarmsysteem (indien aanwezig) na ongeveer 45 seconden ingeschakeld. 47 Toegang tot de auto Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld en de portieren en de achterklep gesloten blijven, wordt de auto na ongeveer 30 seconden automatisch weer vergrendeld. Het alarm (indien aanwezig) wordt automatisch opnieuw ingeschakeld. Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden ingesteld in het touchscreen via het menu Rijden/Auto. Om de batterij in de elektronische sleutel en de accu van de auto te sparen worden de ‘handsfree' functies in een soort langdurige stand-by gezet als deze 21 dagen niet zijn gebruikt. Als u de functies weer wilt activeren, druk dan op één van de knoppen op de afstandsbediening of start de auto met de elektronische sleutel in de lezer. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het starten met het Keyless entry and start-systeem. Vergrendelen van de auto Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor een korte tijd, zonder de elektronische sleutel van het Keyless entry and startsysteem mee te nemen. Wees bedacht op diefstal van de auto als de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich binnen een van de detectiezones bevindt terwijl uw auto ontgrendeld is. De auto kan niet worden vergrendeld als een van de elektronische sleutels is achtergebleven in het interieur van de auto. Sluiten van de ruiten en het schuif-/ kanteldak Als u de voorportiergreep of de vergrendelknop op de achterklep ingedrukt houdt, worden de ruiten en, afhankelijk van de uitvoering, het schuif-/kanteldak gesloten tot u de knop loslaat. Hierbij wordt ook het zonnescherm van het schuif-/kanteldak gesloten. Let erop dat niets het correcte sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak in de weg staat. Wees extra alert op kinderen, zodat deze zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. Normaal vergrendelen De richtingaanwijzers gaan enkele seconden branden om aan te geven dat: - de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem), - het alarmsysteem is ingeschakeld (overige uitvoeringen). Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels automatisch ingeklapt. F Druk, als de elektronische sleutel zich in de detectiezone A bevindt, op de portiergreep (bij de merktekens) van een van de vier portieren of op de schakelaar voor het vergrendelen van de achterklep. Laat omwille van de veiligheid en ter voorkoming van diefstal de elektronische sleutel nooit in de auto achter, ook niet wanneer u in de buurt bent. Het is raadzaam de sleutel bij u te houden. 02 02 48 Toegang tot de auto Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de binnenzijde van de portiergreep kan de detectie negatief beïnvloeden. Als na het reinigen van de binnenzijde van de portiergreep met een doek de detectie niet verbetert, raadpleeg dan het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Plotseling contact met water (waterstraal, hogedrukspuit...) kan door het systeem worden beschouwd als een verzoek de auto te ontgrendelen. Supervergrendelen Als de supervergrendeling is ingeschakeld, werken de binnenportiergrepen niet. Ook de toets van de centrale vergrendeling, op het dashboard, werkt dan niet meer. Schakel daarom nooit de supervergrendeling in als er zich iemand in de auto bevindt. F Druk, als de elektronische sleutel zich in de detectiezone A bevindt, op de portiergreep (bij de merktekens) van een van de vier portieren of op de schakelaar voor het vergrendelen van de achterklep. F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de portiergreep of op de schakelaar voor het vergrendelen van de achterklep om de supervergrendeling in te schakelen. Het gedurende enkele seconden branden van de richtingaanwijzers tijdens het de eerste keer drukken op de portiergreep of de schakelaar voor het vergrendelen van de achterklep geeft aan dat: - de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder alarmsysteem), - het alarmsysteem is ingeschakeld (overige uitvoeringen). Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels automatisch ingeklapt. Het gedurende enkele seconden branden van de richtingaanwijzers tijdens het de tweede keer drukken op de portiergreep of de schakelaar voor het vergrendelen van de achterklep geeft aan dat de supervergrendeling van de auto is ingeschakeld. 49 Toegang tot de auto Sleutels, afstandsbediening, elektronische sleutel verloren Ga met het kentekenbewijs van de auto, uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de sticker met de sleutelcode naar een lid van het dealernetwerk. Het dealernetwerk kan de speciale code van de sleutel en de transponder opzoeken en een nieuwe bestellen. Afstandsbediening De radiografische afstandsbediening is een systeem met een groot bereik. Het is raadzaam om niet met de knop van de afstandsbediening te spelen om te voorkomen dat de portieren per ongeluk ontgrendeld worden. Druk nooit op de knoppen van uw afstandsbediening buiten het bereik en het zicht van uw auto. De afstandsbediening kan dan onbruikbaar worden en moet in dat geval opnieuw worden gesynchroniseerd. De afstandsbediening kan niet functioneren als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als het contact uitstaat. Vergrendelen van de auto Het rijden met vergrendelde portieren kan in noodgevallen de toegang tot het interieur voor de hulpdiensten bemoeilijken. Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen in de auto) de sleutel met afstandsbediening of de elektronische sleutel mee als u de auto verlaat, zelfs al is dit voor korte duur. Elektrische storingen De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem werkt in sommige gevallen niet correct in de nabijheid van elektronische apparatuur: telefoon, laptop, sterke magnetische velden, enz. Diefstalbeveiliging Breng geen wijzigingen aan in de elektronische startblokkering; dit kan tot storingen leiden. Vergeet bij uitvoeringen met contactslot niet om de sleutel te verwijderen en aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te activeren. Bij het aanschaffen van een gebruikte auto Laat uw sleutels door het dealernetwerk in het elektronische geheugen van de auto opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn waarmee de auto kan worden gestart. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt. Noodprocedures De auto volledig ontgrendelen/ vergrendelen met de sleutel Volg deze procedures in de volgende gevallen: - lege batterij van de afstandsbediening; - storing van de afstandsbediening; - auto is in een gebied met sterke elektromagnetische straling. In het eerste geval moet u de batterij van de afstandsbediening vervangen. Zie de desbetreffende rubriek. In het tweede geval kunt u het probleem mogelijk verhelpen door de afstandsbediening te resetten. Zie de desbetreffende rubriek. 02 02 50 Toegang tot de auto Ontgrendelen F Steek de sleutel in het portierslot. F Draai de sleutel in de richting van de voorzijde van de auto. Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem knipperen de richtingaanwijzers enkele seconden om aan te geven dat de auto is ontgrendeld. Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels uitgeklapt. Als het alarm is ingeschakeld, klinkt de sirene bij het openen van het portier. De sirene stopt als het contact wordt aangezet. Normale vergrendeling F Steek de sleutel in het portierslot. F Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto. Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem knipperen de richtingaanwijzers enkele seconden om aan te geven dat de auto is vergrendeld. Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels automatisch ingeklapt. Als uw auto is uitgerust met een alarmsysteem, wordt het alarm niet ingeschakeld bij het vergrendelen met de sleutel. Supervergrendeling Zonder centrale vergrendeling Volg deze procedures in de volgende gevallen: - storing van de centrale vergrendeling; - accu losgekoppeld of ontladen. Bestuurdersportier F Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om deze te vergrendelen, of in de richting van de voorzijde om de auto te ontgrendelen. Passagiersportieren Ontgrendelen van een portier F Trek aan de binnenportiergreep van het portier. F Steek de sleutel in het portierslot. F Draai de sleutel in de richting van de achterzijde van de auto om deze te vergrendelen. F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals in de richting van de achterzijde van de auto om de supervergrendeling in te schakelen. Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem gaan bij de tweede handeling met de sleutel de richtingaanwijzers enkele seconden branden om aan te geven dat de supervergrendeling is ingeschakeld. Afhankelijk van de uitvoering worden de buitenspiegels automatisch ingeklapt. Vergrendelen 51 Toegang tot de auto F Open de portieren. F Controleer bij de achterportieren of de kinderbeveiliging niet is geactiveerd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek. F Verwijder de zwarte dop op de zijkant van het portier met behulp van de sleutel. F Steek de sleutel zonder te forceren in het gat en beweeg, zonder de sleutel te draaien, de pal zijwaarts richting de binnenzijde van het portier. F Verwijder de sleutel en breng de zwarte dop aan. F Sluit de portieren en controleer van buitenaf of de auto goed is vergrendeld. Als de centrale vergrendeling niet werkt, moet de accu worden losgekoppeld om de achterklep te kunnen vergrendelen zodat de auto volledig is vergrendeld. Vervangen van de batterij F Wip het deksel met een kleine schroevendraaier bij de uitsparing los en zet het omhoog. F Verwijder de lege batterij. F Plaats de nieuwe batterij en zorg voor de correcte polariteit, en klik het deksel op de behuizing. F Reset de afstandsbediening. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het synchroniseren van de afstandsbediening. Er verschijnt een melding op het instrumentenpaneel zodra de batterij vervangen moet worden. Synchroniseren van de afstandsbediening Batterijtype: CR2032/3 V. Na het vervangen van de batterij of in het geval van een storing moet de afstandsbediening gesynchroniseerd worden. F Steek eerst de mechanische sleutel (ondergebracht in de afstandsbediening) in het slot om de auto te ontgrendelen. F Houd de elektronische sleutel tegen de noodsleutellezer op de stuurkolom tot u het contact aanzet. F Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in. F Selecteer bij een auto met een automatische transmissie de stand P en trap vervolgens het rempedaal stevig in. F Zet het contact aan door op de toets "START/STOP" te drukken. De elektronische sleutel werkt nu weer volledig. Raadpleeg als de storing na het resetten niet is verholpen zo snel mogelijk het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. 02 02 52 Toegang tot de auto Centrale vergrendeling Met deze functie kunnen de portieren en de achterklep van binnenuit worden vergrendeld of ontgrendeld. Handmatige bediening Vergrendelen Bij vergrendeling/supervergrendeling van buitenaf Als de auto van buitenaf is vergrendeld of de supervergrendeling is ingeschakeld, knippert het rode lampje en is de knop inactief. F Als de auto vergrendeld is, trek dan aan de binnenportiergreep van een van de portieren om de auto te ontgrendelen. F Als de supervergrendeling is ingeschakeld, moet u het Keyless entry and start-systeem of de geïntegreerde sleutel gebruiken om de auto te ontgrendelen. Automatisch F Druk op deze knop om de auto te vergrendelen. Het rode lampje in de knop gaat branden. Als één van de portieren is geopend, werkt de centrale vergrendeling van binnenuit niet. Ontgrendelen F Druk nogmaals op deze knop om de auto te ontgrendelen. Het rode lampje van de knop gaat uit. Deze functie, ook wel carjackbeveiliging genoemd, vergrendelt de auto automatisch tijdens het rijden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de carjackbeveiliging. Carjackbeveiliging Deze functie zorgt ervoor dat de portieren en de achterklep automatisch en gelijktijdig worden vergrendeld vanaf een wagensnelheid van 10 km/h. Werking De automatische centrale vergrendeling werkt niet als een van de portieren of de achterklep is geopend. U zult de vergrendeling horen "terugspringen", en op het instrumentenpaneel gaat dit lampje branden, in combinatie met een geluidssignaal en een waarschuwingsmelding. Vervoer van lange of grote voorwerpen Wanneer u wilt rijden met geopende achterklep, dient u op de schakelaar van de centrale vergrendeling te drukken om de portieren te vergrendelen. Wanneer u dit niet doet, hoort u elke keer dat u de 10 km/h overschrijdt de vergrendeling ‘terugspringen', met de bijbehorende bovenstaande waarschuwingen. Wanneer u nogmaals op de schakelaar van de centrale vergrendeling drukt, wordt de auto weer ontgrendeld. Bij snelheden boven 10 km/h is dit ontgrendelen slechts tijdelijk. 53 Toegang tot de auto Inschakelen/uitschakelen - interieurbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er bewegingen in het interieur worden waargenomen. Het alarm gaat af als er een ruit wordt ingeslagen, als iets of iemand de auto binnendringt of als iets of iemand in de auto beweegt. U kunt de functie desgewenst permanent inschakelen of uitschakelen. F Druk als het contact is aangezet op deze knop tot er een geluidssignaal klinkt en er een melding ter bevestiging verschijnt. De status van de functie blijft nadat het contact is afgezet opgeslagen in het geheugen. Alarmsysteem (Afhankelijk van de uitvoering) Dit systeem beveiligt uw auto tegen diefstal en inbraak. Het systeem bestaat uit de volgende typen beveiliging: - uitwendige beveiliging Dit systeem houdt de te openen carrosseriedelen van de auto in de gaten. Het alarm gaat af als iemand een portier, de achterklep of de motorkap probeert te openen. Inschakelen - wegsleepbeveiliging Dit systeem treedt in werking als er veranderingen in de positie van de auto worden waargenomen. Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild, verplaatst of aangestoten. Automatische beveiligingsfunctie Het rijden met vergrendelde portieren kan in noodgevallen de toegang tot het interieur voor de hulpdiensten bemoeilijken. Vergrendelen van de auto met volledig ingeschakeld alarm Het systeem controleert de deactiveringsstatus van de componenten. Het alarm gaat af als iemand probeert de accu, de centrale bedieningseenheid of de kabels van de sirene uit te schakelen of te beschadigen. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens u werkzaamheden aan het alarmsysteem uitvoert. F Zet het contact af en verlaat de auto. F Vergrendel de auto met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"-systeem. Het alarmsysteem is geactiveerd: het rode lampje van de knop knippert één keer per seconde en de richtingaanwijzers gaan gedurende ongeveer 2 seconden branden. De uitwendige beveiliging wordt 5 seconden nadat de auto is vergrendeld, ingeschakeld. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden 45 seconden nadat de auto is vergrendeld, ingeschakeld. 02 02 54 Toegang tot de auto Indien een portier, de achterklep of de motorkap niet goed is gesloten, wordt de auto niet vergrendeld, maar worden de uitwendige beveiliging, de interieurbeveiliging en de wegsleepbeveiliging na 45 seconden wel ingeschakeld. Uitschakelen F Druk op de ontgrendelknop van de afstandsbediening. of F Ontgrendel de auto met het Keyless entry and start-systeem. Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld; het lampje van de knop gaat uit en de richtingaanwijzers knipperen gedurende ongeveer 2 seconden. Vergrendelen van de auto met alleen de uitwendige beveiliging ingeschakeld Deactiveer de interieurbeveiliging en de wegsleepbeveiliging om vals alarm te voorkomen, bijvoorbeeld wanneer: - een huisdier in de auto wordt achtergelaten; - een ruit of het schuifdak op een kier blijft staan; - de auto wordt gewassen; - een wiel wordt verwisseld; - de auto wordt gesleept; - de auto wordt vervoerd per schip. Uitschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging Als de auto automatisch opnieuw wordt vergrendeld (als binnen 30 seconden één van de portieren of de achterklep niet is geopend), wordt het alarmsysteem automatisch weer ingeschakeld. F Zet het contact af en druk binnen 10 seconden op de knop tot het lampje blijft branden. F Verlaat de auto. F Vergrendel de auto onmiddellijk met de afstandsbediening of het Keyless entry and start-systeem. Alleen de uitwendige beveiliging wordt ingeschakeld; het lampje van de knop zal één keer per seconde knipperen. De interieur- en wegsleepbeveiliging worden uitsluitend uitgeschakeld als deze procedure elke keer na het afzetten van het contact wordt uitgevoerd. Opnieuw inschakelen van de interieur- en wegsleepbeveiliging F Schakel de omtrekbeveiliging uit door de auto te ontgrendelen met de afstandsbediening of met het "Keyless entry and start"-systeem. Het indicatielampje in de knop gaat uit. F Schakel alle beveiligingen weer in door de auto met de afstandsbediening of het Keyless entry and start-systeem te vergrendelen. Het rode verklikkerlampje van de knop zal opnieuw één keer per seconde knipperen. Afgaan van het alarm Als het alarm afgaat, treedt de sirene in werking en knipperen de richtingaanwijzers gedurende 30 seconden. 55 Toegang tot de auto Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden de alarmsystemen uitgeschakeld. Als het lampje van de knop snel knippert bij het ontgrendelen van de auto met de afstandsbediening of het Keyless entry and start-systeem, is het alarm tijdens uw afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met knipperen als het contact wordt aangezet. Storing Als bij het aanzetten van het contact het rode lampje van de knop blijft branden, duidt dit op een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door een dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Portieren Storing afstandsbediening Om de alarmsystemen uit te schakelen: F ontgrendel de auto met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier; F open het portier; het alarm gaat af; F zet het contact aan: het alarm stopt en het lampje in de knop gaat uit. Vergrendelen van de auto zonder het alarm in te schakelen F Vergrendel de auto of schakel de supervergrendeling in met de sleutel (geïntegreerd in de afstandsbediening) in het slot van het bestuurdersportier. Van binnenuit Openen F Trek aan de binnenportiergreep van een portier; de auto wordt dan volledig ontgrendeld. Van buitenaf Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd: - wordt bij het openen van het bestuurdersportier alleen het bestuurdersportier ontgrendeld (als de auto nog niet volledig ontgrendeld was); - wordt bij het openen van een van de andere portieren de auto volledig ontgrendeld. F Ontgrendel de auto of houd de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem in het detectiegebied en trek aan de portiergreep. Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd en één keer op de ontgrendelknop van de afstandsbediening wordt gedrukt, kan alleen het bestuurdersportier worden geopend. 02 02 56 Toegang tot de auto Sluiten Als een portier niet goed is gesloten: - - gaat bij draaiende motor of tijdens het rijden (snelheid lager dan 10 km/h), dit verklikkerlampje branden en wordt gedurende enkele seconden een waarschuwingsmelding weergegeven. klinkt tijdens het rijden, als de snelheid hoger is dan 10 km/h, ook nog gedurende enkele seconden een geluidssignaal. F Druk op de middelste knop van de achterklep terwijl de auto ontgrendeld is of de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich in de detectiezone bevindt. F Beweeg de achterklep omhoog. Als de selectieve ontgrendeling is geactiveerd, moet de elektronische sleutel zich bij de achterzijde van de auto bevinden. De achterklep is niet geschikt voor de bevestiging van een fietsendrager. Sluiten van de achterklep Achterklep Openen van de achterklep Met de knop aan de buitenzijde van de achterklep F Trek de achterklep omlaag met behulp van de handgrepen aan de binnenzijde van de klep. F Laat de handgrepen los en duw de achterklep dicht. Als de achterklep moeilijk opent of sluit, laat hem dan zo snel mogelijk controleren door het netwerk van het merk of door een gekwalificeerde werkplaats om te voorkomen dat het probleem verergert en dat de achterklep dichtvalt en daardoor letsel veroorzaakt. Handsfree achterklep Algemeen De elektrische bediening van de achterklep kan worden ingeschakeld en uitgeschakeld via het configuratiemenu van de auto. De achterklep mag alleen worden geopend of gesloten als de auto stilstaat. Als de achterklep niet goed is gesloten: - - bij draaiende motor wordt u hier gedurende enkele seconden door dit lampje en een melding op het instrumentenpaneel op geattendeerd, tijdens het rijden (wagensnelheid hoger dan 10 km/h) wordt u hier gedurende enkele seconden door dit lampje, een melding op het instrumentenpaneel en een geluidssignaal op geattendeerd. Controleer of er voldoende ruimte is om de elektrisch bedienbare achterklep te openen. 57 Toegang tot de auto Om letsel door beknelling vóór en tijdens het openen en sluiten van de elektrisch bedienbare achterklep te voorkomen: - moet u erop letten dat niemand zich in de buurt van de achterzijde van de auto bevindt; - moet u letten op de achterpassagiers, met name op kinderen. Steek nooit een vinger in het vergrendelings­ systeem van de elektrisch bedienbare achterklep – Kans op ernstig letsel! Antiklemvoorziening De elektrisch bedienbare achterklep is voorzien van een obstakeldetectiesysteem. Als de klep op een obstakel stuit, wordt de beweging van de klep automatisch door dit systeem onderbroken waarna de klep een klein stukje terug beweegt zodat het obstakel kan worden verwijderd. Let op: deze antiklemvoorziening werkt niet aan het einde van de sluitbeweging van de klep (vanaf ongeveer 1 cm vóór het volledig sluiten van de klep). Fietsendrager/trekhaak De elektrisch bedienbare achterklep is niet geschikt voor de bevestiging van een fietsendrager. Als een fietsendrager op de trekhaak is bevestigd en de kabel ervan is aangesloten op de trekhaakaansluiting, wordt de werking van de elektrisch bedienbare achterklep automatisch uitgeschakeld. Bij gebruik van een niet door de fabrikant goedgekeurde trekhaak of fietsendrager moet de werking van de elektrisch bedienbare achterklep worden uitgeschakeld. Elektrische bediening De selectieve ontgrendeling van de achterklep kan worden ingeschakeld en uitgeschakeld in het touchscreen via het menu Rijden/Auto. Standaard is deze functie uitgeschakeld. U kunt de achterklep op verschillende manieren openen of sluiten: A. met de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem, B. met de knop aan de buitenzijde van de achterklep, C. met de knop aan de binnenzijde van de achterklep*, D. met de toets op het dashboard; E. door een ‘voetbeweging' te maken onder de achterbumper. * Afhankelijk van de uitvoering. 02 02 58 Toegang tot de auto Openen/sluiten F Houd de middelste knop A van de elektronische sleutel ingedrukt. of F Druk op de knop B aan de buitenzijde van de achterklep terwijl u de elektronische sleutel bij u hebt. of F Druk op de knop C aan de binnenzijde van de achterklep (alleen voor sluiten). of F Druk twee keer kort achter elkaar op de bedieningsknop D op het dashboard. of F Bedien de achterklep handsfree E door een snelle voetbeweging te maken onder de achterbumper bij de kentekenplaat terwijl u de elektronische sleutel bij u hebt. Het verzoek wordt bevestigd door branden van de richtingaanwijzers in combinatie met een geluidssignaal. Maak geen andere voetbeweging nadat u een bevestiging heeft gekregen. De achterklep gaat volledig open (standaardinstelling) of tot de vooraf opgeslagen positie. Als de elektrische werking van de achterklep is uitgeschakeld, wordt de achterklep door deze acties op een kier gezet. Als u op de knop A of B drukt, of als u de methode E gebruikt, kunt u de de gehele auto ontgrendelen of alleen de achterklep ontgrendelen als de selectieve ontgrendeling van de achterklep is geactiveerd. Door de achterklep handsfree te sluiten kunt u de gehele auto vergrendelen. U kunt het openen of sluiten van de achterklep op elk moment onderbreken. Als u nogmaals op een van deze knoppen of toetsen drukt, wordt de beweging onderbroken. Als u na het onderbreken van de beweging weer op een van de knoppen of toetsen drukt, wordt de beweging omgekeerd. Handsfree toegang De functie "Handsfree toegang" kan geactiveerd/gedeactiveerd worden via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. Standaard is deze functie uitgeschakeld. Zorg ervoor dat u stabiel staat wanneer u de snelle voetbeweging onder de achterbumper maakt. Raak het mogelijk warme uitlaatsysteem niet aan – Kans op brandwonden! Automatische vergrendeling met de functie "Handsfree toegang" Activeren van de automatische vergrendeling van de auto bij het met de functie Handsfree toegang sluiten van de achterklep: F druk op deze toets. Het groene lampje gaat branden. Als u nogmaals op deze toets drukt, wordt de automatische vergrendeling uitgeschakeld; het lampje gaat uit. 59 Toegang tot de auto Opslaan van een openingshoek Voor het beperken van de openingshoek bij een elektrisch bediende achterklep: F open de achterklep tot de gewenste hoek, F houd de knop C of de knop B aan de buitenzijde langer dan 3 seconden ingedrukt. Het opslaan van de maximale openingshoek van de achterklep wordt bevestigd door een geluidssignaal. Om de opgeslagen openingshoek te wissen: F open de achterklep tot halverwege en houd hem in deze stand stil, F houd de knop C of de knop B aan de buitenzijde langer dan 3 seconden ingedrukt. Het wissen van de opgeslagen openingshoek wordt bevestigd door een geluidssignaal. Handbediende werking De achterklep kan met de hand worden bewogen, zelfs als de elektrische werking ingeschakeld is. De achterklep mag niet bewegen. Bij het handmatig openen en sluiten van de elektrisch bedienbare achterklep wordt de beweging niet meer ondersteund door gasveren. Het is dus normaal dat u zowel bij het openen als bij het sluiten enige weerstand voelt. Als de achterklep herhaaldelijk elektrisch wordt geopend en gesloten, kan het voorkomen dat de elektromotor te warm wordt waardoor elektrische bediening tijdelijk niet meer mogelijk is. Wacht ten minste 10 minuten met het bedienen van de achterklep om de elektromotor te laten afkoelen. Bedien de achterklep handmatig als u niet zo lang wilt wachten. Resetten van de elektrisch bedienbare achterklep Deze handeling is noodzakelijk als de klep niet meer beweegt, bijvoorbeeld na detectie van een obstakel of het loskoppelen en weer aansluiten van de accu. F Open, indien nodig, de achterklep handmatig. F Sluit de achterklep volledig en handmatig. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats als het probleem blijft bestaan. Gebruiksvoorschriften Onder winterse omstandigheden Als er sneeuw op de achterklep ligt, moet de sneeuw worden verwijderd voordat de achterklep automatisch wordt geopend. Bij vorst kan de achterklep vastvriezen waardoor het automatisch openen niet werkt: ontdooi de achterklep door het interieur te verwarmen en probeer het daarna opnieuw. Bij het wassen van de auto Als u de auto in een automatische wasstraat laat wassen, vergeet dan niet om de auto eerst te vergrendelen om te voorkomen dat de achterklep per ongeluk wordt geopend. Adviezen met betrekking tot de functie "Handsfree toegang" Als de achterklep niet opent na diverse voetbewegingen onder de bumper, wacht dan enkele seconden en probeer het nogmaals. Als de functie niet werkt, controleer dan of de elektronische sleutel niet gestoord wordt door een elektromagnetische storingsbron (smartphone enz.). Het systeem kan worden uitgeschakeld of gewijzigd ingeval van regen of sneeuw. 02 02 60 Toegang tot de auto De functie kan mogelijk niet correct werken bij een beenprothese. In sommige gevallen gaat de achterklep mogelijk vanzelf open of dicht, vooral als: - u een aanhanger aankoppelt of loskoppelt; - u een fietsendrager bevestigt of verwijdert; - u fietsen plaats op een fietsendrager of deze daarvan verwijdert; - u iets achter de auto plaatst of optilt; - een dier de achterbumper nadert; - u de auto aan het wassen bent; - er onderhoud aan uw auto wordt uitgevoerd; - u het reservewiel wilt pakken (afhankelijk van de uitvoering). Houd de elektronische sleutel uit de buurt van de detectiezone of deactiveer de functie "Handsfree toegang" om dergelijke problemen te voorkomen. Na het installeren van een trekhaak is het van essentieel belang om contact op te nemen met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het detectiesysteem opnieuw te kaibreren en een onjuiste werking van de functie "Handsfree toegang" te voorkomen. Noodbediening Elektrische ruitbediening Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele storing van de centrale vergrendeling de achterklep mechanisch ontgrendeld worden. Ontgrendelen F Klap de achterbank naar voren om bij het slot in de bagageruimte te komen. 1. 2. 3. 4. 5. F Steek een kleine schroevendraaier in de opening A van het slot om de achterklep te ontgrendelen. F Verplaats de nok naar links. Vergrendeling na het sluiten Wanneer de achterklep weer wordt gesloten, wordt deze weer vergrendeld als het probleem niet is verholpen. Linksvoor. Rechtsvoor. Linksachter. Rechtsachter. Blokkeerschakelaar elektrische ruitbediening achter. Blokkeerschakelaar achterportierbediening (kinderbeveiliging)*. * Afhankelijk van de uitvoering. Handbediende werking Duw of trek de schakelaar tot het zware punt om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt zodra de schakelaar wordt losgelaten. 61 Toegang tot de auto Automatische werking Duw of trek de schakelaar voorbij het zware punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar om het openen of sluiten te stoppen. De elektrisch bedienbare ruiten kunnen nog 45 seconden nadat het contact is uitgezet, worden bediend. Na die tijd kunnen de ruiten niet meer worden bediend. Zet het contact aan om de ruiten weer te kunnen bedienen. Antiklemvoorziening Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit, stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk weer open. Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de schakelaar om de ruit helemaal te openen en trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld. Blokkering ruitbediening achter Voor de veiligheid van uw kinderen kunt u op de schakelaar 5 drukken om de ruitbediening achter te blokkeren. Ter bevestiging gaat het verklikkerlampje van de knop branden en wordt er een melding weergegeven. Het lampje blijft branden zolang de blokkering is ingeschakeld. Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via het bedieningspaneel op het bestuurdersportier te bedienen. Bij uitvoeringen met kinderbeveiliging kan met behulp van deze schakelaar ook de interne achterportierbediening geblokkeerd worden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de kinderbeveiliging. Resetten van de ruitbediening Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de ruitbediening gereset worden. Tijdens deze handelingen is de antiklemvoorziening uitgeschakeld. Voer de volgende procedure voor elke ruit uit: - laat de ruit volledig zakken en weer volledig omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar centimeters hoger komen. Herhaal deze procedure totdat de ruit volledig gesloten is; - houd de schakelaar na het sluiten nog minimaal 1 seconde vast zodra de ruit volledig is gesloten. Wanneer tijdens het bedienen van de ruit iets tussen de ruit en de sponning bekneld raakt, moet de ruit weer worden geopend. Druk daarvoor op de desbetreffende schakelaar. Wanneer de bestuurder de ruit aan passagierszijde bedient, moet hij/zij ervan verzekerd zijn dat niets het correcte sluiten van de ruit hindert. De bestuurder moet ervan verzekerd zijn dat de passagiers op de juiste manier gebruik maken van de elektrische ruitbediening. Wees extra alert op kinderen, zodat deze zich tijdens het bedienen van de ruit niet kunnen bezeren. Let op inzittenden en/of personen in de buurt van de auto tijdens het sluiten van de ruiten met de elektronische sleutel of het "Keyless entry and start"-systeem. 02 02 62 Toegang tot de auto Panoramisch schuif-/ kanteldak Het schuif-/kanteldak en het zonnescherm kunnen met de schakelaars op de dakconsole worden geopend en gesloten. A. Schakelaar van het schuif-/kanteldak. B. Schakelaar van het zonnescherm. Controleer of de op de allesdragers gemonteerde accessoires of vervoerde lading de beweging van het dak niet kunnen hinderen. Leg geen zware voorwerpen op het vaste en beweegbare deel van het schuif-/kanteldak. Werkingsprincipes Om het schuif-/kanteldak volledig te openen, gaat het mobiele deel van het glas eerst iets omhoog en schuift vervolgens over het vaste deel. Elke tussenstand is mogelijk. Bij het openen van het schuif-/kanteldak wordt automatisch ook het zonnescherm geopend. Het is echter mogelijk om het zonnescherm open te laten als het schuif-/kanteldak wordt gesloten. De bedieningsknoppen van het schuif-/ kanteldak en zonnescherm kunnen worden gebruikt: - bij aangezet contact, als de acculading voldoende is; - als de motor draait; - in de STOP-modus van het Stop & Startsysteem; - binnen 45 seconden nadat het contact uit is gezet; - tot 45 seconden na het vergrendelen van de auto. Voor het bedienen van de knoppen van het schuif-/kanteldak en zonnescherm moet u controleren of geen voorwerpen of personen de verplaatsing kunnen belemmeren. Schuif-/kanteldak openen en sluiten Openen Als het dak volledig gesloten of gedeeltelijk opengekanteld is: F druk om het dak volledig open te kantelen kort op het achterste deel van de schakelaar A, zonder het zware punt te passeren. Als het dak verder is geopend dan de opengekantelde stand: F druk om het dak volledig te openen kort op het achterste deel van de schakelaar A, zonder het zware punt te passeren. Als het dak gedeeltelijk of volledig gesloten is: F druk om het dak volledig te openen kort op het achterste deel van de schakelaar A, tot voorbij het zware punt. Als u nogmaals op deze schakelaar drukt, wordt de beweging onderbroken. F Houd het achterste deel van de schakelaar A ingedrukt, zonder het zware punt te passeren: het dak opent en stopt als u de schakelaar loslaat. 63 Toegang tot de auto Als het schuif-/kanteldak door regen of het wassen van de auto nat is geworden, wacht dan tot het volledig droog is alvorens het dak te bedienen. Open het schuif-/kanteldak niet als het met sneeuw of ijs is bedekt – Kans op beschadiging! Gebruik alleen kunststof werktuigen om het schuif-/kanteldak sneeuw- of ijsvrij te maken. Steek tijdens het rijden niet uw hoofd of armen uit het geopende dak – Kans op ernstig letsel! F druk om het dak volledig te sluiten nogmaals kort op het voorste deel van de schakelaar A. Als het dak gedeeltelijk of volledig is opengekanteld: F druk om het dak volledig te sluiten kort op het voorste deel van de schakelaar A, zonder het zware punt te passeren. F Houd het voorste deel van de schakelaar A ingedrukt, zonder het zware punt te passeren; het schuif-/kanteldak sluit en stopt als u de schakelaar loslaat. Laat de auto nooit achter met geopend schuif-/kanteldak. Sluiten Antiklemvoorziening Als het dak gedeeltelijk of volledig geopend is: F druk om het dak volledig te sluiten kort op het voorste deel van de schakelaar A, tot voorbij het zware punt. Als u nogmaals op deze schakelaar drukt, wordt de beweging onderbroken. Als het dak gedeeltelijk of volledig geopend is: F druk om het dak te sluiten tot de volledig opengekantelde stand kort op het voorste deel van de schakelaar A, zonder het zware punt te passeren. Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel stuit, wordt de beweging automatisch omgedraaid. De antiklemvoorziening werkt doeltreffend tot een snelheid van 120 km/h. Resetten Na het loskoppelen en weer aansluiten van de accu, bij een storing van het schuif-/kanteldak of bij het schokkerig bewegen ervan, moet het schuif-/kanteldak worden gereset: F druk op het achterste deel van de schakelaar A tot het schuif-/kanteldak volledig is geopend, F houd het achterste deel van de schakelaar A gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt. Controleer geregeld de staat van de rubbers van het schuif-/kanteldak (aanwezigheid van vuil, dode bladeren enz.). Zorg er bij het wassen van de auto in een wasstraat of met een hogedrukreiniger voor dat het dak volledig is gesloten en houd het uiteinde van de spuitlans altijd op meer dan 30 cm van de rubbers. Openen en sluiten van het zonnescherm Het sluiten van het zonnescherm is afhankelijk van de stand van het schuif-/kanteldak: het scherm kan slechts tot het voorste gedeelte van het beweegbare deel van het dak worden gesloten. Openen F Druk op het achterste deel van de schakelaar B, tot voorbij het zware punt; het zonnescherm wordt volledig geopend. Als u nogmaals op deze schakelaar drukt, wordt de beweging onderbroken. F Houd het achterste deel van de schakelaar B ingedrukt, zonder het zware punt te passeren: het zonnescherm opent en stopt als u de schakelaar loslaat. 02 02 64 Toegang tot de auto Sluiten F Druk op het voorste deel van de schakelaar B, tot voorbij het zware punt; het zonnescherm wordt volledig gesloten. Als u nogmaals op deze schakelaar drukt, wordt de beweging onderbroken. F Houd het voorste deel van de schakelaar B ingedrukt, zonder het zware punt te passeren: het zonnescherm sluit en stopt als u de schakelaar loslaat. Antiklemvoorziening Als het zonnescherm tijdens het sluiten op een obstakel stuit, wordt de beweging automatisch omgedraaid. Resetten Na het loskoppelen en weer aansluiten van de accu, bij een storing van het zonnescherm of bij het schokkerig bewegen ervan, moet het scherm worden gereset: F druk op het achterste deel van de schakelaar B tot het scherm volledig is geopend, F houd het achterste deel van de schakelaar B gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt. Als tijdens het gelijktijdig sluiten van het schuif-/kanteldak en het zonnescherm, het zonnescherm het dak dreigt in te halen, houdt het scherm op te bewegen tot het schuif-/kanteldak volledig is gesloten. Als u bij het vergrendelen van de auto de vergrendelknop ingedrukt houdt, worden de ruiten en het schuif-/kanteldak gelijktijdig gesloten. Vervolgens wordt ook het zonnescherm gesloten. Het sluiten stopt als u de vergrendelknop loslaat. Laat, zelfs als u de auto slechts voor een korte tijd verlaat, de elektronische sleutel nooit in de auto achter. Als er iets klem komt te zitten tijdens de bediening van het schuif-/kanteldak of het zonnescherm, moet u de beweging ervan omdraaien door op de desbetreffende schakelaar te drukken. De bestuurder moet zich ervan vergewissen dat de passagiers het schuif-/kanteldak en het zonnescherm correct bedienen. Let vooral op kinderen tijdens het bedienen van het schuif-/kanteldak of het zonnescherm. 03 ERGONOMIE EN COMFORT 03 66 Ergonomie en comfort Zitpositie Een goede zitpositie tijdens het rijden verbetert uw comfort en uw veiligheid. Ook het zicht rondom en de bereikbaarheid van de bedieningsfuncties zijn erbij gebaat. Comfortabel zitten Bepaalde in deze rubriek beschreven afstelmogelijkheden van de stoelen zijn afhankelijk van het uitrustingsniveau en het land van verkoop. Bestuurdersstoel De stoelhoogte moet zodanig worden in gesteld dat uw ogen naar het midden van de voorruit kijken. De ruimte boven uw hoofd moet ten minste 10 cm bedragen. Zorg er bij het verstellen van de stoel in lengterichting voor dat u de pedalen volledig kunt intrappen zonder uw benen geheel te strekken. De knieruimte dient ten minste 10 cm tot het dashboard te bedragen om de bedieningselementen daarop te kunnen bereiken. Zet de rugleuning zo recht mogelijk; kantel deze nooit verder dan 25°. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Stel de lengte van de zitting af zodat uw bovenbenen goed worden ondersteund. Stel de lendensteun af op de vorm van uw wervelkolom. Stel het stuur zodanig af dat dit ten minste 25 cm verwijderd is van uw borstbeen en dat uw armen iets gebogen zijn. Het stuur mag het instrumentenpaneel niet aan het zicht onttrekken. Stel de stoel uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend af als de auto staat geparkeerd. Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw bekken, uw rug en uw schouders goed tegen de rugleuning steunen. Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch verstelbare stoelen eerst het contact aan om de stoelen te kunnen verstellen. Passagiersstoel Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw bekken, uw rug en uw schouders goed tegen de rugleuning steunen. Zorg bij het verstellen van de stoel in lengterichting voor een afstand van ten minste 25 cm tot het dashboard. De juiste stand van de hoofdsteun is als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. 67 Ergonomie en comfort Voordat u gaat rijden Voorstoelen Stel de buitenspiegels en de binnenspiegel af om de dode hoeken te minimaliseren. Hoofdsteunen vóór Doe uw veiligheidsgordel om: plaats het schoudergedeelte van de gordel in het midden van uw schouder en trek het heupgedeelte goed aan ter hoogte van uw bekken. Controleer of alle passagiers hun gordel goed hebben omgedaan. In hoogte verstellen Model met "vierwegverstelling" De hoofdsteun staat in de juiste stand als de bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte van de bovenzijde van het hoofd bevindt. Model met "tweewegverstelling" Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch verstelbare buitenspiegels eerst het contact aan om de buitenspiegels te kunnen verstellen. Omhoog: F trek de hoofdsteun omhoog tot de gewenste hoogte; een klik geeft aan dat de hoofdsteun is vergrendeld. Omlaag: F houd knop B ingedrukt en duw de hoofdsteun omlaag tot de gewenste hoogte. Tijdens het rijden Houd u aan de voorgeschreven zitpositie en houd het stuurwiel met beide handen vast op "kwart over negen", zodat u op elk moment alle bedieningsfuncties binnen handbereik hebt. Verstel de stoelen en het stuurwiel nooit tijdens het rijden. Houd uw voeten altijd op de vloer. Hoek verstellen Omhoog: F trek de hoofdsteun omhoog tot de gewenste hoogte; een klik geeft aan dat de hoofdsteun is vergrendeld. Omlaag: F druk de pal A in en duw de hoofdsteun omlaag tot de gewenste positie. Model met "vierwegverstelling" 03 03 68 Ergonomie en comfort Vooruit: F beweeg het onderste deel van de hoofdsteun vooruit. Achteruit: F houd knop B ingedrukt en duw het onderste deel van de hoofdsteun achteruit. Een hoofdsteun verwijderen F Beweeg de hoofdsteun omhoog tot tegen de aanslag. F Druk vervolgens de pal A in om de hoofdsteun te ontgrendelen en beweeg hem helemaal omhoog. F Berg de hoofdsteun veilig op. Handmatig verstelbare stoelen Hoogte Deze handelingen mogen uit veiligheidsoverwegingen uitsluitend worden uitgevoerd als de auto stilstaat. In lengterichting verstellen F Beweeg de hendel zo vaak omhoog of omlaag tot de gewenste stand is bereikt. Een hoofdsteun aanbrengen F Steek de pennen van de hoofdsteun in de geleiders van de desbetreffende rugleuning. F Duw de hoofdsteun omlaag tot tegen de aanslag. F Druk de blokkeerpal A in en duw de hoofdsteun omlaag. F Stel de hoogte van de hoofdsteun af. Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd. Deze moeten zijn aangebracht en correct zijn afgesteld voor de desbetreffende inzittende. Hoek van de rugleuning F Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel naar voren of naar achteren. F Laat de stang los om de stoel in de betreffende positie te vergrendelen. Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of voorwerpen. Er is een risico op bekneld raken van de achterpassagiers of op blokkeren van de stoel als grote voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn geplaatst. F Draai de knop naar voren of naar achteren. 69 Ergonomie en comfort Elektrisch verstelbare stoelen Hoek van de rugleuning Extra instellingen Elektrisch verstelbare lendensteun Stoelverstellingen mogen om veiligheidsredenen alleen worden uitgevoerd als de auto stilstaat. Voer deze elektrische verstellingen alleen bij draaiende motor uit om te voorkomen dat de accu leegraakt. Verstelling in lengterichting F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren. Hoogte en hoek van de zitting F Houd het voorste of het achterste gedeelte van de schakelaar ingedrukt om de mate van steun voor de lendenen te vergroten of te verkleinen. F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren om de stoel in lengterichting te verplaatsen tot de gewenste positie is verkregen. Zorg er bij het verstellen van de stoel naar achteren voor dat het schuiven van de stoel niet wordt verhinderd door personen of voorwerpen. Er is een risico op bekneld raken van de achterpassagiers of op blokkeren van de stoel als grote voorwerpen op de vloer achter de stoel zijn geplaatst. Tweewegverstelling Vierwegverstelling F Duw de achterzijde van de schakelaar omhoog of omlaag om de gewenste hoogte te verkrijgen. F Beweeg de voorzijde van de schakelaar omhoog of omlaag om de gewenste hoek van de zitting te verkrijgen. Met deze schakelaar kan de lendensteun zowel in diepte als in hoogte worden ingesteld. 03 03 70 Ergonomie en comfort F Houd het voorste of het achterste gedeelte van de schakelaar ingedrukt om de mate van steun voor de lendenen te vergroten of te verkleinen. F Houd het bovenste of onderste gedeelte van de schakelaar ingedrukt om de lendensteun te verhogen of te verlagen. Lengte van de zitting F Houd het voorste of achterste gedeelte van de schakelaar ingedrukt om het voorste deel van de zitting omhoog of omlaag te bewegen. Comfortfuncties Zitposities bestuurder in het geheugen opslaan F Trek de handgreep naar voren om de zitting te ontgrendelen en beweeg vervolgens het voorste deel van de zitting naar voren of naar achteren. Verstellen van het zitgedeelte Deze elektrische afstelling is aanwezig op AGR-gecertificeerde handmatig verstelbare stoelen. Deze functie, die is gekoppeld aan de elektrisch verstelbare bestuurdersstoel, biedt de mogelijkheid om twee standen van de bestuurdersstoel in het geheugen op te slaan. Dit vergemakkelijkt het instellen van de stoel als de auto regelmatig door een andere bestuurder wordt gebruikt. Naast de stand van de elektrisch verstelbare stoel wordt ook die van de buitenspiegels en van het airconditoningssysteem opgeslagen. Opslaan van een zitpositie Met de toetsen M/1/2 F Neem plaats op de bestuurdersstoel. F Zet het contact aan. F Zet uw stoel en de buitenspiegels in de gewenste stand. F Druk op de knop M en vervolgens binnen 4 seconden op de knop 1 of 2. Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is opgeslagen. Het opslaan van een andere stand annuleert de vorige, in het geheugen opgeslagen stand. Oproepen van een opgeslagen zitpositie Contact aan of draaiende motor F Druk op de knop 1 of 2 om de desbetreffende zitpositie op te roepen. 71 Ergonomie en comfort Een geluidssignaal geeft aan dat de opgeslagen zitpositie is ingenomen. U kunt de huidige beweging onderbreken door te drukken op knop M, 1 of 2 of door een stoelschakelaar te gebruiken. U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens het rijden. Het opvragen van een opgeslagen zitpositie is tot ongeveer 45 seconden na het afzetten van het contact mogelijk. In-/uitstapfunctie Deze functie vergemakkelijkt het in- en uitstappen. Zo schuift de stoel automatisch naar achteren bij het afzetten van het contact of bij het openen van het bestuurdersportier; de stoel blijft in deze stand staan tot u weer instapt. Bij aanzetten van het contact schuift de stoel weer naar voren in de geprogrammeerde stand. Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel niet gehinderd wordt door voorwerpen of personen. Stoelverwarming De functie werkt alleen als de motor draait. Gebruik de functie niet als de stoel niet wordt gebruikt. Zet de stoelverwarming zo snel mogelijk in een lagere stand. U kunt de functie uitschakelen zodra de temperatuur van de stoelen en in het interieur op een aangenaam niveau is gekomen. Dit vermindert het stroomverbruik waardoor ook het brandstofverbruik lager wordt. Langdurig gebruik wordt afgeraden voor personen met een gevoelige huid. Personen waarvan de warmtewaarneming beperkt is (ziekte, medicijnen enz.) kunnen brandwonden krijgen. Het systeem kan oververhit raken als materiaal met isolerende eigenschappen zoals kussens of stoelhoezen wordt gebruikt. Gebruik het systeem niet: - als vochtige kleding wordt gedragen, - als kinderzitjes zijn aangebracht. Om breken van het verwarmingselement in de stoel te voorkomen: - plaats geen zware voorwerpen op de stoel, - kniel of sta niet op de stoel, - plaats geen scherpe voorwerpen op de stoel, - mors geen vloeistoffen op de stoel. Voorkomen van de kans op kortsluiting: - gebruik geen vloeibare producten om de stoel te reinigen, - gebruik de verwarmingsfunctie nooit wanneer de stoel vochtig is. De bediening en positie hangen af van de configuratie van de auto. 03 03 72 Ergonomie en comfort Stoelverwarming met DS Connect Radio Stoelverwarming met DS Connect Nav F Druk op een van deze toetsen om de pagina met instellingen voor verwarming en ventilatie weer te geven. De status van het systeem wordt niet opgeslagen bij het afzetten van het contact. Meerkeuzemassagefunctie De bedieningstoetsen zijn aan weerszijden van het touchscreen aangebracht. De draaiknoppen voor de bediening zijn in de middenconsole aangebracht. F Druk op de toets voor uw stoel. F Elke keer dat u op de toets drukt, wijzigt de sterkte van de verwarming; het bijbehorende aantal lampjes gaat branden (gemiddeld/zwak/sterk). F Druk nogmaals op de toets tot alle lampjes uit zijn. De status van het systeem wordt niet opgeslagen bij het afzetten van het contact. F Met de draaiknop kunt u de stoelverwarming inschakelen en een verwarmingsstand selecteren: • 0: uit. • 1: laag. • 2: gemiddeld. • 3: hoog. Stoelverwarming en -ventilatie met DS Connect Nav Systeem waarbij kan worden gekozen uit verschillende massagesoorten en waarbij de intensiteit van de massage kan worden ingesteld. Dit systeem werkt bij draaiende motor en in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem. Via het touchscreen kunnen de instellingen van de massagefunctie worden aangepast. De functie kan rechtstreeks worden ingeschakeld met de schakelaar van de voorstoel of door een persoonlijke ambiance van de functie DS Sensorial Drive te activeren. Met de schakelaar van de voorstoel: F Druk op deze toets. Het lampje gaat branden. De bedieningstoetsen worden permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen: Het systeem wordt onmiddellijk geactiveerd waarbij de laatst opgeslagen instellingen worden gebruikt. Bovendien wordt de pagina voor het wijzigen van de instellingen geopend op het touchscreen. Als de instellingen naar uw zin zijn, hoeft u niets te doen en zal deze pagina automatisch weer sluiten. 73 Ergonomie en comfort De meerkeuzemassagefunctie wordt ook aangestuurd door de functie DS Sensorial Drive. Stuurwielverstelling Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de functie DS Sensorial Drive. Als u de instellingen wilt wijzigen: F selecteer een andere soort massage; u hebt de keuze uit vijf soorten, F selecteer een massage-intensiteit uit de drie verschillende niveaus: "1" (Zacht), "2" (Normaal) of "3" (Hard). De wijzigingen in de parameters worden direct doorgevoerd. Zodra het systeem is ingeschakeld, wordt een één uur durende massagecyclus gestart, bestaande uit sessies van 6 minuten massage en 3 minuten pauze. Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld aan het einde van de cyclus; het verklikkerlampje van de schakelaar gaat uit. Uitvoeringen met "elektrochromatische" spiegels beschikken over een aan een lichtsensor gekoppeld systeem dat de spiegel verduistert, zodat de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld een laagstaande zon of de koplampen van achteropkomend verkeer. Ontwasemen – ontdooien F Trek bij stilstaande auto aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. F Duw tegen de hendel om het stuurwiel te vergrendelen. Deze afstellingen mogen om veiligheidsredenen alleen worden uitgevoerd als de auto stilstaat. Spiegels Buitenspiegels De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat. Als uw auto voorzien is van spiegelverwarming, kunt u deze inschakelen door op de toets van de achterruitverwarming te drukken. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het ontwasemen en ontdooien van de achterruit. Afstelling 03 03 74 Ergonomie en comfort F Draai de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. F Duw de knop A in de vier richtingen om de spiegel af te stellen. F Zet de knop A weer in het midden. De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten. Inklappen Automatisch: vergrendel de auto met behulp van de elektronische sleutel. Handmatig: draai bij aangezet contact de schakelaar A naar beneden. Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A, worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Uitklappen Automatisch: ontgrendel de auto met behulp van de elektronische sleutel. Handmatig: draai bij aangezet contact de schakelaar A naar boven. Indien nodig kunnen de buitenspiegels handmatig worden ingeklapt. Het in- en uitklappen van de buitenspiegels bij het vergrendelen of ontgrendelen van de auto kan worden uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden op het touchscreen. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen. Binnenspiegel De binnenspiegel is voorzien van een antiverblindingsstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de koplampen van achteropkomend verkeer. Handbediende binnenspiegel Afstelling F Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat. Dag-/nachtstand Automatisch kantelen buitenspiegels bij het achteruitrijden De buitenspiegels kunnen bij het achteruit inparkeren automatisch naar de grond worden gericht. Zodra bij draaiende motor de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, worden de spiegels naar de grond gericht. Ze keren terug naar de oorspronkelijke stand: - enkele seconden nadat uit de achteruitversnelling is geschakeld, - zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h, - als de motor wordt afgezet. Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd via het tabblad Overige instellingen in het menu Auto/Rijden van het touchscreen. F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand. 75 Ergonomie en comfort "Elektrochromatische" binnenspiegel Achterzitplaatsen Achterbank met vaste zitting en een in twee delen (2/3-1/3) neerklapbare rugleuning. Hoofdsteunen achter Ga nooit rijden met passagiers op de achterbank als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en in de hoge stand staan. De hoofdsteun van de middelste zitplaats en de hoofdsteunen van de buitenste zitplaatsen zijn niet uitwisselbaar. Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand. Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren. Terugplaatsen van een hoofdsteun: F steek de pennen van de hoofdsteun in de geleiders van de desbetreffende rugleuning, F duw de hoofdsteun omlaag tot aan de aanslag, F druk de pal A in om de hoofdsteun te kunnen aanbrengen en duw de hoofdsteun omlaag. De hoofdsteunen hebben twee standen: - de hoge stand (gebruiksstand), als de zitplaats bezet is: F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag. - de lage stand (opgeborgen stand), als de zitplaatsen onbezet zijn: F druk vervolgens pal A in om de hoofdsteun te ontgrendelen en omlaag te bewegen. De hoofdsteunen achter kunnen worden verwijderd. Verwijderen van een hoofdsteun: F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de aanslag, F druk vervolgens pal A in om de hoofdsteun te ontgrendelen en te verwijderen, F berg de hoofdsteun op. Rugleuninghoek F Om de rugleuning 3 omhoog of omlaag te brengen, drukt u op de knop 2 of trekt u deze in de gewenste stand. 03 03 76 Ergonomie en comfort Wanneer u de rugleuning verstelt en de bagageruimte geladen is, controleer dan dat niets de beweging van de rugleuning belemmert. Hierdoor kan de rugleuning beschadigd raken. F zet de armsteun achter omhoog, F zorg ervoor dat de rugleuningen ongehinderd kunnen worden neergeklapt (verwijder kleding, bagage enz.), F controleer of de veiligheidsgordels goed tegen de rugleuning zijn geplaatst. F Druk de handgreep 1 voor het ontgrendelen van de rugleuning in. Neerklappen van de rugleuningen Bij het neerklappen van de rugleuning gaat de desbetreffende zitting iets omlaag. Om een vlakke laadvloer te verkrijgen is het raadzaam de uitneembare laadvloer in de hoogste stand te zetten. Wanneer de rugleuning is ontgrendeld, is de rode indicator zichtbaar in de handgreep. F Beweeg de rugleuning 3 naar voren tot hij plat ligt. Neerklappen vanuit de bagageruimte Beide delen van de rugleuning kunnen op twee manieren worden ontgrendeld: - met een hendel 1 aan de buitenzijde van de rugleuning, - met een hendel 2 op het zijpaneel van de bagageruimte. Het neerklappen en rechtop zetten van de rugleuningen mag uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto. Eerste handelingen: F zet de hoofdsteunen omlaag, F schuif indien nodig de voorstoelen naar voren, Neerklappen vanuit het interieur 77 Ergonomie en comfort DS Sensorial Drive-functie Met deze functie kunt u twee ambiances voor het rijden kiezen. Beide ambiances worden gekenmerkt door specifieke instellingen van de uitrustingselementen. Deze ambiances kunt u via het het touchscreen aan uw persoonlijke smaak aanpassen. Inhoud van een ambiance F Trek hendel 2 naar u toe om de rugleuning te ontgrendelen. De rugleuning 3 wordt volledig op de zitting neergeklapt. Terugplaatsen van de rugleuningen Controleer eerst of de buitenste veiligheidsgordels goed verticaal langs de vergrendelingsogen van de rugleuningen zijn geplaatst. F Zet de rugleuning 3 rechtop en druk hem stevig aan zodat hij wordt vergrendeld. F Controleer of de rode indicator van de handgreep 1 niet meer zichtbaar is. F Controleer of de buitenste veiligheidsgordels niet klem komen te zitten bij het terugplaatsen van de rugleuning. Let op: als de rugleuning niet goed is vergrendeld, komt bij een noodstop of een aanrijding de veiligheid van de passagiers ernstig in het geding. De inhoud van de bagageruimte kan naar voren slingeren – Kans op ernstig letsel! Een ambiance wordt bepaald door de instellingen van de volgende uitrustingselementen: sfeerverlichting van het interieur, (instellen van de lichtsterkte). geluidssfeer, (selecteren van een vooraf bepaalde instelling van de equalizer van het audiosysteem). meerkeuzemassagefunctie, (voor elke bestuurders- en passagiersstoel: inschakelen/ uitschakelen, selecteren van het soort massage en de intensiteit van de massage). Rijstand, (standen ECO, Comfort, Sport of Normal). 03 03 78 Ergonomie en comfort Toegang tot de startpagina van de functie DS Sensorial Drive Rechtstreeks via deze toets Via het menu Applicaties F Selecteer "DS Sensorial Drive". F Druk op "Instellingen" om de pagina voor het instellen van de ambiance te openen. F Selecteer een uitrustingselement waarvan u de instellingen wilt wijzigen. F Druk, om terug te keren naar de pagina voor het instellen van de ambiance, na het wijzigen van de instellingen op een deel van het scherm buiten het venster voor het instellen van het uitrustingselement. F Druk als u alle gewenste wijzigingen hebt doorgevoerd op "Parameters opslaan". De wijzigingen in de parameters worden direct doorgevoerd. Activeren van een ambiance Vanaf de startpagina: F Selecteer een ambiance: "Cashmere" of "Titanium". Afhankelijk van de gekozen instellingen voor de ambiance worden de verschillende uitrustingselementen direct geactiveerd. Deactiveren van een ambiance Vanaf de startpagina: F Druk op "Ambiance uitschakelen". of F Selecteer de andere ambiance. De ambiance wordt automatisch gedeactiveerd bij het afzetten van het contact. Personaliseren van een ambiance Vanaf de startpagina: F Selecteer de ambiance om deze te activeren. U kunt op elk gewenst moment tijdelijk een ambiance wijzigen door de instellingen van een of meer uitrustingselementen die bepalend zijn voor de ambiance te wijzigen, buiten de functie DS Sensorial Drive om. U kunt bijvoorbeeld de massage uitschakelen of de intensiteit ervan aanpassen door te drukken op de massageknop van uw stoel of de sfeerverlichting in het interieur activeren/ deactiveren via het menu Auto/Rijden. In dat geval worden de nieuwe instellingen niet opgeslagen in de op dat moment geactiveerde ambiance. Verwarming en ventilatie Luchttoevoer De lucht in het interieur wordt gefilterd en wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur gerecirculeerd. Toetsen De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder, voorpassagier of achterpassagiers (afhankelijk van het uitrustingsniveau) via verschillende circuits worden toegevoerd. Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de verschillende circuits wordt gemengd om het gewenste comfortniveau te bereiken. Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende (combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de gewenste uitstroomopeningen verdeeld. Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid wordt verhoogd of verlaagd. Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan de verwarming en ventilatie worden bediend via het menu "Airconditioning" van het touchscreen of via het bedieningspaneel van de middenconsole. 79 Ergonomie en comfort Luchtverdeling 4. 5. 6. 7. 1. 2. 3. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. Verstelbare en afsluitbare zijventilatieroosters. Verstelbare middelste ventilatieroosters. Uitstroomopeningen voetenruimte voorpassagiers. Uitstroomopeningen voetenruimte achterpassagiers. Verstelbare ventilatieroosters met aanjager, afhankelijk van de uitvoering. 03 03 80 Ergonomie en comfort Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning Neem voor een optimale werking van de verwarming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: F Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. F Dek de zonnesensor op het dashboard niet af; deze wordt gebruikt voor het regelen van het automatische airconditioningssysteem. F Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand 5 tot 10 minuten aan om het systeem in perfecte staat te houden. F Controleer regelmatig de staat van het interieurfilter en laat de filterelementen periodiek vervangen. Wij raden u een gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). F Laat om de perfecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje. F Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor. Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst wordt. Condensvorming door de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel. Stop & Start De verwarmings- en airconditioningssystemen werken alleen als de motor draait. Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie uit om een comfortabele temperatuur in het interieur te behouden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het Stop & Start-systeem. 81 Ergonomie en comfort Handbediende airconditioning Temperatuurregeling F Druk op een van deze toetsen om de waarde te verlagen (blauw) of te verhogen (rood). Druk op de toets van het menu Airconditioning om de pagina met de bedieningstoetsen van het systeem weer te geven. Regeling luchtopbrengst Druk op een van deze toetsen om de aanjagersnelheid te verhogen (+) of te verlagen (-). Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt geleidelijk opgevuld, afhankelijk van de gewenste aanjagersnelheid. Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke stand te zetten wordt de aanjager volledig uitgeschakeld. 1. 2. 3. 4. 5. 6. Automatisch programma "zicht". Regeling luchtopbrengst Uitschakelen van het systeem. Recirculatie van de interieurlucht. Regeling van de temperatuur. Regeling luchtverdeling Airconditioning aan/uit. Rijd niet te lang met uitgeschakelde aanjager – Kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit! Regeling luchtverdeling Met deze toetsen regelt u de verdeling van de luchtstroom naar het interieur. De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor. Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Voetenruimte. De luchtstroom kan met meerdere toetsen worden aangepast: als het verklikkerlampje brandt, stroomt er lucht in de aangegeven richting; als het verklikkerlampje uit is, stroomt er geen lucht in de aangegeven richting. Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht over het interieur kunnen de drie toetsen gelijktijdig zijn geactiveerd. Automatisch programma "Zicht" Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het ontdooien/ ontwasemen van de voorruit. Uitschakelen van het systeem F Druk op deze toets. Het lampje van de toets gaat branden en alle andere lampjes van het systeem gaan uit. Voorruit en zijruiten. Hiermee worden alle functies van de airconditioning uitgeschakeld. 03 03 82 Ergonomie en comfort Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd. Rijd niet te lang met een uitgeschakelde airconditioning – Kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit! Door op een willekeurige toets te drukken wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór het uitschakelen weer worden gebruikt. Airconditioning AAN/UIT De airconditioning werkt doeltreffend in elk jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten. Het systeem stelt u in staat: - de temperatuur in het interieur ‘s zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld. Om het interieur sneller te verkoelen kunt u korte tijd de recirculatiestand inschakelen. Schakel daarna de toevoer van buitenlucht weer in. Uitschakelen F Druk nogmaals op deze toets. Het lampje gaat uit. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van de ruiten). Automatische airconditioning met gescheiden regeling Inschakelen F Druk op deze toets. Het verklikkerlampje gaat branden. Druk op de toets van het menu Airconditioning om de pagina met de bedieningstoetsen van het systeem weer te geven. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Automatisch programma "zicht". Uitschakelen van het systeem. Recirculatie van de interieurlucht. Regeling van de temperatuur. Regeling van de luchtverdeling. Regeling van de luchtopbrengst. Toegang tot de secundaire pagina. Airconditioning aan/uit. Automatisch comfortprogramma AAN/UIT. Centrale regeling/Gescheiden regeling. 83 Ergonomie en comfort 11. Selectie van de instellingen voor het automatische comfortprogramma (Soft/ Normal/Fast). 12. "AQS"-functie (Air Quality System) (afhankelijk van de uitvoering). 13. Voortemperatuurregeling interieur (afhankelijk van de uitvoering). 14. Functie "REAR" (afhankelijk van de uitvoering). 15. Vergrendelen van de afstandsbedieningsknoppen (afhankelijk van de uitvoering). Het airconditioningssysteem werkt bij draaiende motor, maar de aanjager en bedieningsfuncties werken ook bij ingeschakeld contact. Het inschakelen van de airconditioning, de temperatuur, de luchtopbrengst en de luchtverdeling in het interieur worden automatisch geregeld. Temperatuurregeling De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens instellen. De weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op een exacte temperatuur. F Druk op een van deze toetsen om de waarde te verhogen. F Druk op een van deze toetsen om de waarde te verlagen. Automatisch comfortprogramma F Druk op deze toets om het automatische programma van de airconditioning in of uit te schakelen. Als het lampje van de toets brandt, werkt het airconditioningssysteem automatisch: afhankelijk van het comfortniveau dat u hebt geselecteerd, zorgt het systeem voor een optimale temperatuur, luchtopbrengst en luchtverdeling in het interieur. De intensiteit van het automatische comfortprogramma kan worden ingesteld door op de secundaire pagina een van de instellingen te selecteren. Deze pagina kan worden geopend via de toets "OPTIES". Druk om de door het desbetreffende lampje aangegeven instelling te wijzigen meerdere keren op deze toets tot de gewenste instelling wordt weergegeven: 62)7 $872 "Langzaam": voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt. 1250$/ $872 )$67 "Normaal": voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau (standaardinstelling). "Snel": voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer. $872 Gebruik de instelling "Normaal" of "Snel" om het comfort te waarborgen van de passagiers op de achterstoelen. Deze instelling kan uitsluitend samen met de automatische stand worden gebruikt. Als de stand AUTO echter wordt uitgeschakeld, blijft het lampje van de geselecteerde instelling branden. Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO hierdoor niet ingeschakeld. 03 03 84 Ergonomie en comfort Om bij koud weer en koude motor de toevoer van koude lucht in het interieur te beperken, wordt de luchtopbrengst geleidelijk vergroot tot de gewenste comfortwaarde is bereikt. Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil. Deze functie is niet in staat om vervelende geurtjes te detecteren. De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. De functie werkt niet als de buitentemperatuur lager is dan 5°C, om te voorkomen dat de voorruit en zijruiten gaan beslaan. U kunt deze functie in- en uitschakelen op de secundaire pagina die u kunt openen met de toets "OPTIES". Handmatig instellen Automatisch programma "Zicht" Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het ontdooien/ ontwasemen van de voorruit. Functie "Air Quality System" (AQS) Met behulp van een luchtkwaliteitssensor schakelt deze functie automatisch de recirculatie van de interieurlucht in als een bepaalde grenswaarde voor de vervuiling van de buitenlucht wordt bereikt. Als de luchtkwaliteit weer voldoende is, wordt de recirculatie van de interieurlucht automatisch uitgeschakeld. Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies door het systeem geregeld blijven: - luchtopbrengstregeling, - luchtverdeling. Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje van de toets "AUTO" uit. Luchtopbrengstregeling F Druk op een van deze toetsen om de aanjagersnelheid te verhogen of te verlagen. Het symbool van de luchtopbrengst (ventilator) wordt afhankelijk van de ingestelde aanjagersnelheid geleidelijk opgevuld. Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke stand te zetten wordt de aanjager volledig uitgeschakeld. Naast de ventilator wordt "OFF" weergegeven. Rijd niet te lang met uitgeschakelde aanjager – Kans op beslaan van de ruiten en vermindering van de luchtkwaliteit! Regeling luchtverdeling Met deze drie toetsen kunt u de luchtverdeling in het interieur regelen. Voorruit en zijruiten. F Druk nogmaals op deze toets om het automatische comfortprogramma weer in te schakelen. Centrale ventilatieroosters en zijventilatieroosters. Voetenruimte. 85 Ergonomie en comfort Bij het indrukken van een toets wordt de desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het lampje brandt als de functie is ingeschakeld. Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht over het interieur kunnen de drie toetsen gelijktijdig zijn geactiveerd. In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie toetsen gedoofd. Airconditioning AAN/UIT De airconditioning werkt doeltreffend in elk jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten. Het systeem stelt u in staat: - de temperatuur in het interieur ‘s zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen. Inschakelen F Druk op deze toets. Het verklikkerlampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de aanjager is uitgeschakeld. Uitschakelen F Druk nogmaals op deze toets. Het verklikkerlampje gaat uit. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van de ruiten). Centrale regeling/gescheiden regeling De temperatuurinstelling aan voorpassagierszijde kan worden afgestemd op de instelling aan bestuurderszijde (functie centrale regeling). U kunt deze functie inschakelen op de secundaire pagina die u kunt openen via de toets "OPTIES". Afstandsbediening Wanneer deze functie wordt geactiveerd (functie "REAR" geactiveerd en afstandsbedieningen ontgrendeld), kunnen de achterpassagiers de hoofdinstellingen van het airconditioningssysteem regelen via het bedieningspaneel aan de achterzijde van de middenconsole. De weergave van de instellingen op het touchscreen wordt overeenkomstig aangepast. F Druk op deze toets om de functie "MONO" (centrale regeling) in te schakelen; de functie krijgt de status "ON". De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de passagier de toetsen voor de temperatuurregeling aan zijn zijde bedient (functie gescheiden regeling). De functie "REAR" Wanneer deze functie wordt geactiveerd, wordt de aanjager van de achterste ventilatieroosters ingeschakeld. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina te openen. F Druk op deze toets om de functie "REAR" te activeren; de functie krijgt de status "ON". 1. 2. 3. Regeling luchtopbrengst. Automatisch comfortprogramma. Regeling temperatuur. Afstandsbediening blokkeren Het is mogelijk de toegang tot deze instellingen voor achterpassagiers te blokkeren. F Druk op de toets "OPTIES" om naar de secundaire pagina te gaan. 03 03 86 Ergonomie en comfort F Druk op deze toets om de afstandsbediening te vergrendelen; de functie krijgt de status "ON". Op het display van de airconditioning achter verschijnt een hangslot. Vermijd het te lang rijden met een uitgeschakelde aanjager of een uitgeschakeld systeem om te voorkomen dat de ruiten beslaan of de luchtkwaliteit vermindert. Door op een willekeurige toets te drukken wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij de instellingen van vóór het uitschakelen weer worden gebruikt. Ventilatie bij aangezet contact Bij ingeschakeld contact kunt u het ventilatiesysteem gebruiken om de luchtopbrengst en de luchtverdeling in het interieur te regelen afhankelijk van de laadtoestand van de accu. Bij deze functie wordt de airconditioning niet ingeschakeld. Uitschakelen van het systeem F Druk op deze toets. Het verklikkerlampje van de toets gaat branden en alle andere verklikkerlampjes van het systeem gaan uit. Hiermee worden alle functies van de airconditioning uitgeschakeld. Door de aanjagersnelheid in de laagst mogelijke stand te zetten wordt de aanjager volledig uitgeschakeld. Het thermische comfort wordt niet meer geregeld. Tijdens het rijden blijft er een kleine luchtstroom gehandhaafd. Recirculatie van de interieurlucht De toevoer van buitenlucht voorkomt het beslaan van de voorruit en de zijruiten. De luchtrecirculatie dient om de toevoer van buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten. Deze functie kan ook worden gebruikt om sneller de gewenste temperatuur in het interieur te bereiken. F Druk op deze toets om de functie in te schakelen; het oranje verklikkerlampje van de toets gaat branden. F Druk nogmaals op deze toets om de functie uit te schakelen; het verklikkerlampje van de toets gaat uit. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan. De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Ontwasemen – ontdooien voorruit Automatisch programma "zicht" F Druk op deze toets om de voorruit en de zijruiten sneller te ontwasemen of te ontdooien. Het oranje lampje van de toets gaat branden. Het systeem regelt automatisch de airconditioning (afhankelijk van de uitvoering), de luchtopbrengst en de luchttoevoer en stelt de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden. F Druk nogmaals op deze toets om het programma uit te schakelen. Het lampje van de toets gaat uit. De luchtopbrengst kan handmatig worden gewijzigd zonder dat het automatische programma "zicht" wordt uitgeschakeld. 87 Ergonomie en comfort Bij auto's met een Stop & Start-systeem geldt dat zolang de voorruitontwaseming in werking is, de STOP-functie niet beschikbaar is. Verwijder in winterse omstandigheden alle sneeuw of ijs van de camera op de voorruit voordat u wegrijdt. Anders kan de werking van de apparatuur van het camerasysteem worden aangetast. Zonder dat u daarvoor de instellingen van de airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze functie ervoor dat de ruitenwisserbladen sneller loskomen van de voorruit als ze zijn vastgevroren en helpt een opeenhoping van sneeuw door de werking van de ruitenwissers te voorkomen. Ontwasemen – ontdooien achterruit Inschakelen/uitschakelen Inschakelen Voorruitverwarming F Druk bij draaiende motor op deze toets; het oranje lampje van de toets gaat branden. Deze functie is actief zodra de buitentemperatuur lager is dan 0°C. F Druk nogmaals op deze toets om de functie weer uit te schakelen; het lampje van de toets gaat uit. De functie wordt automatisch uitgeschakeld als de motor wordt afgezet. F Druk op deze toets om de achterruit en de buitenspiegels (afhankelijk van de uitvoering) te ontwasemen/ontdooien. Het oranje lampje van de toets gaat branden. Uitschakelen De verwarming wordt automatisch uitgeschakeld om overmatig stroomverbruik te voorkomen. F U kunt de achterruitverwarming ook eerder uitschakelen door nogmaals op de toets te drukken. Bij koud weer verwarmt deze functie de onderzijde van de voorruit en het gedeelte langs de voorruitstijlen. Het lampje van de toets gaat uit. 03 03 88 Ergonomie en comfort Schakel, zodra de omstandigheden het toelaten, de achterruit- en buitenspiegelverwarming uit, omdat een geringer stroomverbruik leidt tot een verlaging van het brandstofverbruik. De achterruitverwarming werkt uitsluitend bij draaiende motor. Dit verklikkerlampje brandt permanent als het systeem is geprogrammeerd om te verwarmen. Dit lampje blijft knipperen zolang de verwarming in werking is. Het lampje gaat uit als de verwarmingscyclus is beëindigd of als de verwarming met de afstandsbediening wordt uitgeschakeld. Ventilatie Extra verwarming/ ventilatie Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem dat het interieur voorverwarmt en de ruiten sneller ontdooit. F Houd deze toets ingedrukt om de verwarming direct in te schakelen. Dit systeem ventileert het interieur met buitenlucht, zodat onder zomerse omstandigheden bij het instappen een aangenamere temperatuur in het interieur heerst. Het lampje van de afstandsbediening licht gedurende ongeveer 2 seconden groen op om te bevestigen dat het signaal door de auto is ontvangen. Instellen Uitschakelen U kunt de verwarming of ventilatie programmeren om te worden ingeschakeld op de secundaire pagina van het menu "Airconditioning" op het touchscreen. Verwarming Inschakelen Afstandsbediening met groot bereik Op deze manier kunt u de verwarming in het interieur op afstand in- of uitschakelen. Het bereik van de afstandsbediening is ongeveer 1 km, in een onbeschutte omgeving. F Houd deze toets ingedrukt om de verwarming direct uit te schakelen. Het lampje van de afstandsbediening licht gedurende ongeveer 2 seconden rood op om te bevestigen dat het signaal door de auto is ontvangen. Het lampje van de afstandsbediening knippert gedurende ongeveer 2 seconden als de auto het signaal niet heeft ontvangen. Probeer het in dat geval vanaf een andere plaats opnieuw. 89 Ergonomie en comfort Vervangen van de batterij Als het lampje van de afstandsbediening oranje gaat branden, is de batterij bijna leeg. Als het lampje niet meer brandt, is de batterij leeg. F Draai de knop met een muntstuk los en vervang de batterij. Gooi de lege batterijen van de afstandsbediening niet weg: ze bevatten metalen die schadelijk zijn voor het milieu. Lever lege batterijen in bij een speciaal verzamelpunt. De maximale werkingsduur van de verwarming bedraagt ongeveer 45 min, afhankelijk van de weersomstandigheden. Het extra verwarmingssysteem werkt op brandstof uit de brandstoftank van de auto. Verzeker u er vóór gebruik voor dat er voldoende brandstof in de tank zit. Als de brandstoftank bijna leeg is, is het raadzaam om het systeem niet te gebruiken. De ventilatie wordt alleen geactiveerd als de laadtoestand van de accu dat toelaat. De verwarming wordt geactiveerd als: - de laadtoestand van de accu dat toelaat, - het brandstofniveau dat toelaat, - de motor na het vorige gebruik van de programmeerbare verwarming een keer is gestart. Zorg ervoor dat de extra verwarming altijd is uitgeschakeld tijdens het bijvullen van brandstof; kans op brand- en explosiegevaar! Om het risico van vergiftiging of verstikking te vermijden, mag de programmeerbare verwarming niet worden gebruikt, ook niet voor korte perioden, in afgesloten ruimten, zoals een garage of een werkplaats zonder een uitlaatgasafvoersysteem. Parkeer de auto niet op een brandbare ondergrond (dor gras, dode bladeren, papier enz.) – Brandgevaar! Glazen oppervlakken zoals de achterruit en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm worden. Plaats nooit voorwerpen op deze oppervlakken; raak deze oppervlakken nooit aan; kans op brandwonden! 03 03 90 Ergonomie en comfort Voorzieningen voorin 5. 6. 7. Portiervakken USB-aansluitingen Opbergruimte of draadloze oplader 12 V-aansluiting (120 W) 9. Bekerhouders 10. Armleuning vóór met opbergruimte 11. Opbergruimte of aanjager achter Afhankelijk van de uitvoering, bevat het ook een verstelbare ventilatieopening. Via deze opening wordt dezelfde gekoelde lucht als die voor het interieur aangevoerd. Zonneklep F Open als het contact aan is het afdekkapje. De verlichting van de make-upspiegel gaat automatisch branden. De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid voor het opbergen van pasjes. 1. 2. 3. 4. Handgreep Zonneklep Opbergruimte onder het stuurwiel Dashboardkastje met verlichting Dashboardkastje F Trek de handgreep omhoog om het dashboardkastje te openen. De verlichting van het dashboardkastje treedt in werking zodra het wordt geopend. De schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde bevindt zich in het dashboardkastje. Rijd nooit met een geopend dashboardkastje als er iemand op de voorpassagiersstoel zit – bij een noodstop of een aanrijding kan dit leiden tot ernstig letsel! 91 Ergonomie en comfort Aansteker/12 V-aansluiting(en) F Om de aansteker te gebruiken deze indrukken en enkele seconden wachten tot de aansteker uit zichzelf naar buiten springt. F Verwijder de aansteker en sluit een geschikte adapter aan als u een 12 V-accessoire (maximaal vermogen: 120 W) wilt gebruiken. U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten. Plaats na het gebruik de aansteker direct terug. Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays. USB-aansluiting Op de USB-aansluiting kunt u draagbare apparatuur, zoals een digitale audiospeler (iPod ®) of een USB-stick aansluiten. Via de USB-lezer kunt u de audiobestanden op uw draagbare apparatuur beluisteren via de luidsprekers van het audiosysteem. Deze bestanden worden beheerd via de bedieningsfuncties op het stuur of vanaf het audiosysteem. Het draagbare apparaat kan tijdens het gebruik via de USB-aansluiting automatisch worden opgeladen. Tijdens het laden wordt een melding weergegeven als het stroomverbruik van de draagbare apparatuur hoger is dan de door de auto geleverde stroomsterkte. Raadpleeg de betreffende audiorubriek voor meer informatie over Audio en datacommunicatie en met name de USBaansluiting. De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt om een smartphone via MirrorLinkTM, Android Auto ® of CarPlay ® te verbinden, zodat u bepaalde apps van uw smartphone via het touchscreen kunt gebruiken. FOCAL ELECTRA® Premium hi-fi-systeem Uw auto is uitgerust met een hifigeluidsinstallatie van de al meer dan 35 jaar bestaande Franse luidsprekerfabrikant FOCAL® die wereldwijd befaamd is om zijn gepatenteerde innovaties en unieke geluidskwaliteit. Dankzij de 14 luidsprekers met exclusieve technologieën van FOCAL® kunt u genieten van een puur en verfijnd geluid in de auto: - Centrale luidspreker/satellietluidsprekers: Polyglass-technologie voor een optimale omhulling en verdeling van het geluid. - Hifi-woofers/middentonenluidsprekers: Polyglass-technologie voor een optimale balans en precisie van het geluid. 03 03 92 Ergonomie en comfort - - - TNF-tweeters: technologie met omgekeerde aluminium conussen voor een optimale spreiding van het geluid en uiterst verfijnde hoge tonen. Subwoofer: technologie met drievoudige spoel Power FlowerTM 200 mm voor een nauwkeurige, dynamische weergave van de lage tonen. Actieve 12-kanaalsversterker – 515 W: hybridetechnologie klasse AB/klasse D voor volle en verfijnde hoge tonen en krachtige bassen. Werking De lader werkt als de motor draait en in de STOP-stand van het Stop & Start-systeem. Het opladen wordt aangestuurd door de smartphone. Zorg dat er geen metalen voorwerpen (munten, sleutels, afstandsbediening van de auto enz.) in het laadgedeelte liggen tijdens het opladen van een apparaat – kans op oververhitting of onderbreking van het opladen! Bij uitvoeringen met Keyless entry and start kan de werking van de lader tijdelijk worden gestoord bij het openen van een portier of bij het afzetten van het contact. Laden Draadloze lader Met dit systeem kan externe apparatuur, zoals een smartphone, door middel van magnetische inductie draadloos worden opgeladen. Het systeem voldoet aan de norm Qi 1.1. Het op te laden apparaat moet zelf compatibel zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van een compatibele hoes of houder. Het laadgedeelte is te herkennen aan het symbool Qi. F Zorg ervoor dat het laadgedeelte vrij is. F Plaats een apparaat in het midden van het laadgedeelte. F Zodra het apparaat wordt gedetecteerd, gaat het lampje van de lader groen branden. F De batterij van het apparaat wordt dan opgeladen. F Zodra de batterij volledig opgeladen is, gaat het lampje van de lader uit. Het systeem kan niet meerdere apparaten tegelijkertijd opladen. Controle van de werking De status van het lampje geeft de werking van de lader aan. Status van het lampje Betekenis Uit Motor afgezet. Geen compatibel apparaat gedetecteerd. Opladen voltooid. Permanent, groen Detectie van een compatibel apparaat. Opladen bezig. Knipperend, oranje Detectie van een vreemd voorwerp op het laadgedeelte. Apparaat niet goed gecentreerd op het laadgedeelte. 93 Ergonomie en comfort Permanent, oranje Storing van de laadindicator van het apparaat. Temperatuur van de batterij van het apparaat te hoog. Storing van de lader. Als het lampje oranje brandt: - verwijder het apparaat en plaats het opnieuw in het midden van het laadgedeelte. of - verwijder het apparaat en probeer het een kwartier later nog eens. Als het probleem zich blijft voordoen, laat het systeem dan controleren door het netwerk van het merk of door een gekwalificeerde werkplaats. F Til de hendel onder het deksel op. Het deksel opent in twee delen. Matten Aanbrengen Opbergvak Sluiten Armleuning vóór De armleuning bevat een opbergvak. Wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan bestuurderszijde, gebruik dan uitsluitend de bevestigingen uit het bijgeleverde zakje. De overige matten worden gewoon op de vloerbedekking gelegd. Openen Verwijderen F Klap de twee delen van het deksel terug. Verwijderen van de mat aan de bestuurderszijde: F zet de stoel in de achterste stand, F maak de bevestigingen los, F verwijder vervolgens de mat. 03 03 94 Ergonomie en comfort Monteren Plafonniers Terugplaatsen van de mat aan bestuurderszijde: F leg de mat goed op zijn plaats, F druk de bevestigingen vast, F controleer of de mat goed vastzit. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - gebruik uitsluitend matten die op de bevestigingen van de auto passen; het gebruik van deze bevestigingen is verplicht, - gebruik nooit meer dan één mat per plaats. Bij gebruik van niet goedgekeurde matten kunnen de bediening van de pedalen en de werking van de snelheidsregelaar/begrenzer worden gehinderd. De goedgekeurde matten zijn voorzien van twee bevestigingen onder de stoel. Plafonnier vóór De plafonnier gaat geleidelijk aan: - als de auto wordt ontgrendeld, - als het contact wordt afgezet, - bij het openen van een portier, - als op de vergrendelingsknop van de afstandsbediening wordt gedrukt om de auto te lokaliseren. 1. 2. Plafonnier vóór Kaartleeslampjes vóór De interieurverlichting gaat geleidelijk uit: - als de auto wordt vergrendeld, - als het contact wordt aangezet, - 30 seconden na het sluiten van het laatste portier. Duw lang op de plafonnier om deze volledig uit te schakelen. Er wordt een symbool weergegeven. Kaartleeslampjes F Druk bij aangezet contact op het betreffende kaartleeslampje. 3. Kaartleeslampjes achter 95 Ergonomie en comfort Sfeerverlichting interieur Voorzieningen achterin Skiluik De gedempte interieurverlichting verbetert het zicht in de auto als deze zich in een donkere omgeving bevindt. USB-aansluitingen Het skiluik kan worden gebruikt voor het vervoeren van lange voorwerpen. Openen Als het buiten donker is, gaat de sfeerverlichting automatisch branden als de parkeerlichten worden ingeschakeld. F Klap de middenarmsteun achter omlaag. F Trek de handgreep van het skiluik omlaag. De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de parkeerlichten worden uitgeschakeld. De sfeerverlichting van het interieur kan worden geactiveerd of gedeactiveerd, de helderheid kan worden afgesteld en de kleur kan worden geselecteerd (afhankelijk van de uitvoering) in het menu Auto/ Rijden van het touchscreen. Elke USB-aansluiting is uitsluitend bestemd voor de voeding en het opladen van de aangesloten draagbare apparatuur. Armleuning achter De sfeerverlichting van het interieur wordt ook aangestuurd door de functie DS Sensorial Drive. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de functie DS Sensorial Drive. F Laat het skiluik zakken. F Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte door het skiluik. F Klap de armleuning achter omlaag voor een optimaal zitcomfort. De armsteun bevat twee bekerhouders. 03 03 96 Ergonomie en comfort Voorzieningen in de bagageruimte Bagageafdekking 12 V-aansluiting De bagageafdekking bestaat uit twee delen: - een vast gedeelte met een open opbergvak, - een bewegend gedeelte met een open opbergvak dat bij het openen van de achterklep mee omhoog gaat. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Bagageafdekking 12 V-aansluiting (120 W) Verlichting bagageruimte Schakelaars voor neerklappen zitplaatsen achter Haken Sjorogen Verplaatsbare vloer bagageruimte (2 standen) Opbergvak/Gereedschapskist onder de vloer Aan de sjorogen kunt u verschillende soorten bagagenetten bevestigen om bagage op zijn plaats te houden. Deze netten zijn als accessoire leverbaar. Neem voor meer informatie contact op met een erkende dealer. F Open, wanneer u een 12 V-accessoire (maximaal vermogen: 120 W) wilt aansluiten, het kapje en sluit een geschikte adapter aan. F Zet het contact aan. Verwijderen van de bagageafdekking: F maak de twee koorden los, F verwijder voorzichtig het bewegende gedeelte en maak vervolgens de klem aan beide zijden los, F neem het vaste gedeelte aan beide zijden uit de klemmen en verwijder de bagageafdekking. Let op: bij hard remmen kunnen op het bagageafdekscherm geplaatste voorwerpen veranderen in gevaarlijke projectielen. Het aansluiten van elektrische apparatuur die niet is goedgekeurd, zoals een lader met USB-aansluitingen, kan leiden tot storingen in de werking van de elektrische componenten van de auto, zoals een slechte radio-ontvangst of storingen in de weergave van de displays. Vloer bagageruimte (2 standen) De vloerplaat kan met behulp van de steunen aan de zijkant in twee standen worden gezet, waarmee u de bagageruimte naar wens kunt indelen: - Hoogste stand (maximaal 100 kg): met de achterbank neergeklapt ontstaat zo een vlakke laadvloer tot aan de voorstoelen. 97 Ergonomie en comfort - Laagste stand (maximaal 150 kg): maximale inhoud van de bagageruimte. Opbergruimte Verlichting bagageruimte F Til de vloerplaat van de bagageruimte zover mogelijk op voor toegang tot de opbergbak. De verlichting van de bagageruimte gaat automatisch branden zodra de bagageruimte wordt geopend en dooft zodra deze wordt gesloten. Bij bepaalde uitvoeringen kan de verplaatsbare vloerplaat niet in de laagste stand worden gezet. Hoogteverstelling: F Trek de vloerplaat met behulp van de middelste handgreep omhoog en naar u toe en gebruik vervolgens de steunen aan de zijkant om de vloerplaat te verplaatsen. F Duw de vloerplaat zo ver mogelijk naar voren om deze in de gewenste stand te zetten. Afhankelijk van de uitvoering bestaat het opbergvak uit: - een noodreparatieset voor een lekke band, met het boordgereedschap, - een reservewiel met het boordgereedschap. Vastzetten in de schuine stand: F Til de vloerplaat vanuit de hoge stand op tot de bagage-afdekplaat. F Haal de vloerplaat langs de uittrekbare steunen en laat de vloerplaat hierop rusten. De brandduur van de bagageruimteverlichting hangt af van de situatie: - bij afgezet contact: ongeveer 10 minuten, - in de eco-mode: ongeveer 30 seconden, - bij draaiende motor: onbeperkt. 03 04 VERLICHTING EN ZICHT 99 Verlichting en zicht Lichtschakelaar Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. Als één of meer lampen defect zijn, ontvangt u een melding dat u de betreffende lampen moet controleren. Reizen naar het buitenland De dimlichten van uw auto zijn zo ontworpen dat de afstelling niet gewijzigd hoeft te worden als u de auto gaat gebruiken in een land waarin het verkeer aan de andere kant van de weg rijdt. Bij uitvoeringen met "Full led"-koplampen mag de functie Adaptive Front Light System dan echter niet ingeschakeld zijn, om te voorkomen dat tegemoetkomend verkeer wordt verblind. Kijk nooit van dichtbij in de lichtstraal van de "Full led"-koplampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel oplopen. Hoofdverlichting Overschakelen tussen dim- en grootlicht Selecteren van de stand van de hoofdverlichting Trek de hendel naar u toe om over te schakelen van dim- naar grootlicht en terug. Draai aan de ring om het symbool van de gewenste stand tegenover het merkteken te zetten. Automatische verlichting/ dagrijverlichting. In de stand "AUTO" en wanneer de parkeerlichten zijn ingeschakeld, kan de bestuurder een grootlichtsignaal geven door aan de hendel te trekken. Alleen parkeerlichten. Weergave Dimlicht of grootlicht. Secundaire verlichtingsgroep achter Wanneer u bij ingeschakelde verlichting de achterklep opent, gaan automatisch de remlichten, parkeerlichten en richtingaanwijzers in de achterbumper branden om te zorgen dat de auto van achteren zichtbaar blijft om de veiligheid te vergroten. Een verklikkerlampje op het instrumentenpaneel geeft aan dat de geselecteerde verlichting is ingeschakeld. Mistverlichting Mistachterlichten 04 04 100 Verlichting en zicht De mistachterlichten werken in combinatie met dimlicht of grootlicht. F Draai de ring naar voren om de mistachterlichten in te schakelen. Wanneer de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld (stand "AUTO"), blijven de mistachterlichten en het dimlicht branden. F Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen. Mistlichten vóór en mistachterlichten De mistverlichting werkt als de parkeerlichten of dimlichten zijn ingeschakeld (handmatig of in de stand AUTO). Verdraai de ring: F eenmaal naar voren om de mistlampen vóór in te schakelen, F een tweede maal naar voren om de mistachterlichten in te schakelen. F eenmaal naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen, F nogmaals naar achteren om de mistlampen vóór uit te schakelen. Als de verlichting automatisch (stand "AUTO") wordt uitgeschakeld of als het dimlicht handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de mistachterlichten en de parkeerlichten branden. F Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten uit te schakelen; de parkeerlichten worden dan ook uitgeschakeld. Bij helder of regenachtig weer, zowel overdag als ‘s nachts, is het gebruik van de mistlampen vóór en de mistachterlichten niet toegestaan. Ze zijn onder deze omstandigheden namelijk verblindend voor medeweggebruikers. Gebruik de mistlampen vóór en de mistachterlichten uitsluitend bij mist of sneeuwval. Onder deze weersomstandigheden dient u de mistlampen en het dimlicht handmatig in te schakelen, omdat de lichtsensor voldoende licht kan waarnemen. Vergeet niet de mistlampen vóór en de mistachterlichten uit te zetten zodra ze niet meer nodig zijn. Uitschakelen van de verlichting bij het afzetten van het contact Als u het contact afzet, worden alle lichten automatisch uitgeschakeld, behalve als de automatische "follow me home"-verlichting is geactiveerd. Inschakelen van de verlichting na het afzetten van het contact Draai de ring van de hoofdverlichting vanuit de stand AUTO in de gewenste stand of vanuit een andere stand in de stand AUTO en volgens in een andere stand. Als het bestuurdersportier wordt geopend, klinkt er een geluidssignaal om aan te geven dat de verlichting nog brandt. De verlichting gaat vanzelf na enige tijd uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de laadtoestand van de accu (overgang naar eco-mode). 101 Verlichting en zicht Richtingaanwijzers (verklikkerlampjes) F Links: duw de hendel omlaag, voorbij het zware punt. F Rechts: duw de hendel omhoog, voorbij het zware punt. Drie keer knipperen F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag, zonder deze door de weerstand te drukken. De desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie keer knipperen. Bij uitvoeringen met richtingaanwijzers met LED-verlichting knipperen de LED's sequentieel. De sterkte van de dagrijverlichting wordt minder tijdens het knipperen van de richtingaanwijzers. Dagrijverlichting/ Parkeerlicht De verlichting voor en achter wordt automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. De verlichting doet dienst als: - Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand "AUTO" als er voldoende licht in de omgeving is). - Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand "AUTO" bij weinig omgevingslicht of in de stand "Parkeerlichten" of in de stand "Dim-/ grootlicht"). Bij de dagrijverlichting hebben de leds een grotere lichtsterkte. Parkeerlichten De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van het verkeer. F Afhankelijk van de uitvoering: duw de lichtschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact omhoog of omlaag om de parkeerlichten aan de kant van het verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts van de weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen; parkeerlichten links gaan branden). Het inschakelen wordt bevestigd door een geluidssignaal en het branden van het verklikkerlampje van de desbetreffende richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel. Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de lichtschakelaar in de middelste stand. 04 04 102 Verlichting en zicht Automatische verlichting Met behulp van een lichtsensor worden de kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten en het dimlicht automatisch ingeschakeld wanneer de ring in de stand "AUTO" staat en de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende is. De verlichting kan ook, in geval van neerslag, gelijktijdig met het automatisch inschakelen van de ruitenwissers vóór worden ingeschakeld. De verlichting wordt uitgeschakeld als de lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is of nadat het wissen is gestopt. Storing Bij een storing in de lichtsensor gaat de verlichting branden en wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel in combinatie met een geluidssignaal en/of een melding. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Dek de met de regensensor gecombineerde lichtsensor, die zich in het midden aan de bovenzijde van de voorruit achter de binnenspiegel bevindt, niet af. De aan de sensor gekoppelde functies worden dan niet meer bediend. Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten onrechte voldoende licht waarnemen; de verlichting wordt dan niet automatisch ingeschakeld. Follow me homeverlichting Automatisch Als de functie "automatische verlichting" is ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand "AUTO"), schakelt bij gering omgevingslicht het dimlicht automatisch in zodra u het contact uitschakelt. U kunt de functie in- en uitschakelen en de tijdsduur van de follow me home-verlichting instellen via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. Handmatig Inschakelen F Geef bij afgezet contact eenmaal een "lichtsignaal" met de lichtschakelaar. F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de functie uit te schakelen. Uitschakelen De handbediende follow me home-verlichting wordt na een bepaalde tijd automatisch uitgeschakeld. Automatische instapverlichting buitenzijde Als de functie "automatische verlichting" is geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte van de omgeving na het vergrendelen van de auto de parkeerlichten, het dimlicht en de instapverlichting in de buitenspiegels branden. U kunt de functie in- en uitschakelen en de tijdsduur van de instapverlichting instellen via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. Instapverlichting De beschikbaarheid van deze functie is afhankelijk van de uitvoering. F Druk kort op deze toets van de afstandsbediening. De parkeerlichten, het dimlicht, de kentekenplaatverlichting en de instapverlichting in de buitenspiegels gaan gedurende 30 seconden branden. 103 Verlichting en zicht Door de toets nogmaals in te drukken terwijl de verlichting nog brandt, wordt de verlichting onmiddellijk uitgeschakeld. - als er een portier geopend wordt, als een verzoek wordt ontvangen van de afstandsbediening voor het lokaliseren van de auto. Instapverlichting buitenspiegels De instapverlichting in de buitenspiegels wordt ook ingeschakeld in combinatie met de instapverlichting buitenzijde en de follow me home-verlichting. Selecteer de weergavemodus "Night Vision" door de knop links van het stuur te draaien, zodat het beeld van de infraroodcamera constant op het instrumentenpaneel wordt weergegeven. Er wordt een waarschuwing gegeven bij een kans op een aanrijding. Als de nachtzichtfunctie niet is geselecteerd, verschijnt de waarschuwing in het instrumentenpaneel. Uitschakelen De verlichting dooft na 30 seconden automatisch. DS Night Vision Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken, worden de volgende delen verlicht: - het oppervlak naast het bestuurders- en het passagiersportier, - het oppervlak voor de spiegel en achter de voorportieren. Inschakelen De instapverlichting wordt automatisch ingeschakeld: - bij het ontgrendelen, Door gebruik te maken van een infraroodcamera aan de voorzijde van de auto kan het systeem bij gering omgevingslicht de aanwezigheid van voetgangers en dieren in het zichtveld van de bestuurder vaststellen en signaleren. DS Night Vision is een rijhulpsysteem voor de bestuurder die echter te allen tijde zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. Onder sommige omstandigheden zijn de temperatuurcontrasten onvoldoende en kan het systeem niet alle gevaren detecteren of, omgekeerd, onjuiste waarschuwingen geven (bijv. voor langs de weg geparkeerde auto's of vrachtwagens). Voorwaarden voor de werking De functie is beschikbaar als de motor draait en in de Stop-stand van het Stop & Start-systeem. Het omgevingslicht moet gering zijn. Het dimlicht moet zijn ingeschakeld en in goede staat verkeren. Het temperatuurbereik van de detectie ligt tussen -30°C en +30°C. 04 04 104 Verlichting en zicht De snelheid van de auto moet lager zijn dan 160 km/h. Het detectiebereik van de camera ligt tussen 15 m (voor voetgangers) en 150 m, afhankelijk van het zicht. Dieren kleiner dan 0,50 m worden niet gedetecteerd. De functie Night Vision van het instrumentenpaneel moet geactiveerd zijn om het beeld van de infraroodcamera voortdurend te kunnen weergeven. Werking Deze functie kan geactiveerd/gedeactiveerd worden via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. Als aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan, gaat dit lampje groen branden: de weergave op het instrumentenpaneel (indien de functie "Night View" is geselecteerd) en de waarschuwingsfunctie zijn beschikbaar. Als aan bepaalde werkingsvoorwaarden (snelheid of temperatuur) niet wordt voldaan, gaat het lampje oranje branden: alleen de weergave op het instrumentenpaneel is beschikbaar (functie "Night View" actief). Zolang het omgevingslicht te sterk is of de dimlichten niet zijn ingeschakeld, is de functie niet beschikbaar. Het camerabeeld wordt in grijstinten op het instrumentenpaneel weergegeven, waarbij warme objecten lichter zijn dan koude objecten. Wanneer voetgangers of dieren worden waargenomen, verschijnen deze in gele kaders. Wanneer het systeem de kans op een aanrijding met een voetganger of een dier waarneemt, geeft het een waarschuwing: midden in het weergavevenster verschijnt een symbool. Het silhouet van de voetganger of het dier wordt rood omkaderd. Als de functie "Night View" niet is geselecteerd, verschijnt de waarschuwing in een tijdelijk venster. In het geval van een waarschuwing moet de bestuurder direct ingrijpen via een uitwijkmanoeuvre of door te remmen. Werkingslimieten Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet: - als het zicht slecht is (bij sneeuwval, zware regenval of dichte mist), - als de camera is bedekt met sneeuw, modder of stof, - als de camera bekrast is door het herhaaldelijk wassen van de auto in een wasstraat met roterende borstels, - bij een zeer hoge buitentemperatuur, 105 Verlichting en zicht - - aan de top of de voet van een steile helling. op zeer bochtige wegen, in een bocht, na een aanrijding, waardoor de instellingen van de camera verstoord zijn of de camera beschadigd is. als de grille opnieuw gespoten is, maar niet door het netwerk van het merk of door een gekwalificeerde werkplaats. Onderhoudstips De infraroodcamera beschikt over een sproeierkop die is aangesloten op het ruitensproeiersysteem aan de voorzijde van de auto. Deze sproeierkop werkt bij elk 5e gebruik van de ruitensproeiers. Controleer regelmatig of de camera schoon is. Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de camera niet bedekt raakt met modder, ijs of sneeuw. Storing Als terwijl aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan het lampje oranje gaat branden in combinatie met een melding, is er een storing in het systeem. Raadpleeg een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Grootlichtassistent Dit systeem schakelt automatisch tussen dim- en grootlicht, afhankelijk van het omgevingslicht en de rijcondities met behulp van een camera aan de bovenzijde van de voorruit. Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden. De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk voor de verlichting van zijn auto, voor de aanpassing van de verlichting aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht, het verkeer en voor het naleven van de verkeersregels. Het systeem wordt geactiveerd vanaf 25 km/h. Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt, wordt de functie uitgeschakeld. 04 04 106 Verlichting en zicht - de dimlichten blijven ingeschakeld: op het instrumentenpaneel gaan deze lampjes branden. In een zeer donkere omgeving en als de verkeerssituatie het toelaat: - Inschakelen/uitschakelen F Zet de ring van de lichtschakelaar in de stand "AUTO". F Selecteer in het menu Rijden/ Auto het tabblad "Rijfuncties" en dan "Automat. aan/uit grootlicht". De status van het systeem blijft na het afzetten van het contact in het geheugen opgeslagen. Werking Als de omgeving voldoende is verlicht en/ of als de verkeerssituatie het gebruik van het grootlicht niet toelaat: het grootlicht wordt automatisch ingeschakeld: op het instrumentenpaneel gaan deze lampjes branden. Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als het dichte mist signaleert. Zodra de auto de mistbank uit rijdt, wordt de functie automatisch weer ingeschakeld. Dit lampje gaat uit als de functie wordt uitgeschakeld. Onderbreken De bestuurder kan indien nodig op elk moment zelf de verlichting omschakelen. F Geef een lichtsignaal om de werking van de functie te onderbreken; het verlichtingssysteem wordt overgeschakeld op de stand "automatische verlichting": - als de lampjes "AUTO" en "Dimlicht" brandden, zal het systeem overschakelen op het grootlicht, - als de lampjes "AUTO" en "Grootlicht" blauw brandden, zal het systeem overschakelen op het dimlicht. Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie weer te activeren. Er kunnen storingen in de werking van het systeem optreden: - bij slecht zicht (sneeuw, zware regenval enz.), - als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bedekt is (bijvoorbeeld met een sticker), - als de verlichting van uw auto wordt weerkaatst door spiegelende of reflecterende panelen (bijvoorbeeld verkeersborden). Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als het dichte mist detecteert. Het systeem detecteert geen: - weggebruikers die geen verlichting voeren, zoals voetgangers, - voertuigen waarvan de verlichting wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door een vangrail op de snelweg), - voertuigen die zich aan de top of de voet van een steile helling, in een bocht of op een zijweg bevinden. 107 Verlichting en zicht Adaptive Front Light System (AFS) Stand "Stad" Deze verlichting geeft een verbeterde lichtbundel, grotere lichtsterkte van de koplampen en kleinere lichtsterkte van de modules. Het bereik van deze verlichting is ongeveer 330 m. Deze stand wordt ingeschakeld wanneer meer dan 2 seconden met een snelheid hoger dan 50 km/h en lager dan 110 km/h wordt gereden. De koplampen geven een lichtsterkte van gemiddelde intensiteit, aangevuld door de naar buiten gerichte modules. De breedte van de lichtbundel wordt vergroot zodat de bestuurder beter gevaarlijke situaties op de weg kan waarnemen (voetgangers, kruispunten). Het bereik van deze verlichting is ongeveer 280 m. Deze stand wordt ingeschakeld wanneer meer dan 3 seconden met een snelheid lager dan 50 km/h wordt gereden. Stand "Autosnelweg" Alleen leverbaar op uitvoeringen met Full ledkoplampen. De AFS-functie schakelt de verschillende verlichtingsmodi in of uit die bij bepaalde rijomstandigheden horen. De lichtsterkte en de richting van de koplampen en modules worden aangepast om het bereik van de verlichting te vergroten of te verkleinen. De modules scharnieren en kantelen om de lichtbundel te verbreden en te richten en zo de zijkanten van de weg meer of minder te verlichten. Deze functie is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks altijd zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. De bestuurder moet de verlichting van zijn auto aanpassen aan de lichtsterkte van de omgeving, het zicht en het verkeer. Inschakelen/uitschakelen F Zet de lichtschakelaar in de stand "AUTO". F Selecteer "Adaptieve verlichting" in het menu Auto/Rijden menu van het touchscreen. Stand "Weg" De koplampen en modules geven een lichtkegel met een verhoogde bundel, geschikt voor snelwegen. Het bereik van deze verlichting is ongeveer 370 m. Deze stand wordt ingeschakeld wanneer meer dan 5 seconden met een snelheid hoger dan 110 km/h wordt gereden. 04 04 108 Verlichting en zicht Stand "Regen" Koplampen verstellen Handmatige verstelling van de halogeen- of xenonkoplampen Deze stand wordt ingeschakeld wanneer de ruitenwissers worden ingeschakeld. De lichtbundel wordt verbreed. De lichtsterkte van de modules wordt vergroot zodat de bestuurder beter de wegmarkeringen kan waarnemen, terwijl de lichtsterkte van de koplampen wordt verminderd ter verbetering van het zicht van de bestuurder (daarbij rekening houdend met de weerspiegeling van een nat wegdek). Het bereik van deze verlichting is ongeveer 330 m. Verstel de koplampen met halogeenlampen afhankelijk van de belading van uw auto om verblinding van medeweggebruikers te voorkomen. 0 1 2 3 4 5 6 Alleen bestuurder of bestuurder + voorpassagier. 5 personen. 5 personen + belading in de bagageruimte. Bestuurder + belading in de bagageruimte. Niet gebruikt. Niet gebruikt. Niet gebruikt. Stand 0: basisinstelling. Automatische verstelling van de koplampen met "Full led"technologie Om verblinding van andere weggebruikers te voorkomen, corrigeert dit systeem automatisch de hoogte van de lichtbundel van dit type koplampen overeenkomstig de belading van de auto. In het geval van een storing gaat dit verklikkerlampje branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding en een geluidssignaal. Het systeem zet in dat geval de koplampen in de laagste stand. Laat het systeem controleren door het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Raak de "Full led"-lampen niet aan. Elektrocutiegevaar! 109 Verlichting en zicht Uitschakelen Statische bochtverlichting De verlichting werkt in de volgende gevallen niet: - bij een geringe stuuruitslag, - bij snelheden boven 40 km/h, - als de achteruit is ingeschakeld. Ruitenwisserschakelaar Met statische bochtverlichting Deze functie (indien aanwezig) zorgt ervoor dat tijdens het rijden met dim- of grootlicht de mistlamp vóór wordt ingeschakeld om de binnenkant van de bocht extra te verlichten bij snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages enz.). Inschakelen/uitschakelen De statische bochtverlichting kan worden in- en uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. Inschakelen De bochtverlichting wordt in de volgende gevallen ingeschakeld: - bij het inschakelen van een richtingaanwijzer, of - als het stuurwiel ver genoeg wordt verdraaid. Zonder statische bochtverlichting Instellen Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn verschillende instellingen mogelijk: - automatische werking van de ruitenwissers vóór, - automatisch inschakelen van de ruitenwisser achter bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Verwijder onder winterse omstandigheden sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het gebied rondom de ruitenwisserarmen en -bladen en van de voorruitrand alvorens de ruitenwissers in te schakelen. 04 04 110 Verlichting en zicht Wissen op hoge snelheid (hevige neerslag). Schakel de ruitenwissers niet in als de voorruit droog is. Controleer voordat u bij extreem koud of warm weer de ruitenwissers inschakelt of de ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de voorruit. Wissen op normale snelheid (matige regen). Sproeien en wissen. Uit. Eén keer wissen (de hendel omlaag duwen of kort naar u toe trekken en vervolgens loslaten). Draai de ring tot deze niet verder kan; de ruitensproeier achter werkt en vervolgens zal de wisser gedurende enige tijd wissen. Achteruitversnelling of Automatisch wissen (omlaag duwen en vervolgens loslaten). Eén keer wissen (de hendel even naar u toe trekken). Ruitenwisser achter Ruitenwissers voorruit Selecteren van de wissnelheid: zet de hendel omhoog of omlaag in de gewenste stand. Interval. Intervalwissen (wissnelheid afhankelijk van de rijsnelheid). Met handbediende ruitenwissers Met automatische ruitenwissers Uit. Draai voor selectie van de ruitenwisser achter de ring tot het gewenste symbool tegenover de markering staat. Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd op het moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, treedt ook de ruitenwisser achter in werking. Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld via het configuratiemenu op het scherm van de auto. Deze functie is standaard geactiveerd. Schakel de automatische werking van de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval, strenge vorst of als een fietsendrager op de trekhaak is bevestigd. Dit kan worden uitgevoerd via het configuratiemenu van de auto. 111 Verlichting en zicht Ruitensproeiers voorruit F Trek de hendel van de ruitenwisserschakelaar naar u toe. De ruitensproeiers en ruitenwissers werken zolang er aan de hendel wordt getrokken. Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen de ruitenwissers nog één keer. Bij dit ruitensproeiersysteem voor de voorruit zijn de sproeierkoppen geïntegreerd in de ruitenwisserarmen. De ruitensproeiervloeistof wordt over de gehele lengte van het ruitenwisserblad op de voorruit gesproeid. Dit zorgt voor beter zicht en een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof. In sommige gevallen, afhankelijk van de samenstelling of kleur van de vloeistof en het omgevingslicht is het sproeien van de vloeistof nauwelijks merkbaar. Bedien de ruitensproeiers niet zolang het ruitensproeiervloeistofreservoir leeg is; kans op beschadiging van de ruitenwisserbladen. Bedien de ruitensproeiers alleen als er geen risico is van bevriezing van de vloeistof op de voorruit; hierdoor zou het zicht namelijk kunnen afnemen. Gebruik ‘s winters altijd een ruitensproeiervloeistof die voldoende tegen vorst beschermd is. Speciale stand van de ruitenwissers vóór In deze onderhoudsstand kunnen de ruitenwisserbladen worden gereinigd of vervangen. De stand kan tevens ‘s winters worden gebruikt om de ruitenwissers los te zetten van de voorruit. F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een minuut nadat het contact is afgezet wordt bediend, worden de ruitenwissers in de verticale stand gezet. F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug op de voorruit, zet het contact aan en bedien de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers weer in de ruststand te zetten. Om een goede werking van de ruitenwissers te behouden adviseren wij u: - voorzichtig met de ruitenwissers om te gaan, - de wisserbladen regelmatig te reinigen met zeepsop, - de ruitenwissers niet te gebruiken om een stuk karton tegen de voorruit te houden, - de ruitenwissers te vervangen zodra ze tekenen van slijtage vertonen. Automatische ruitenwissers vóór De ruitenwissers worden automatisch ingeschakeld als regen wordt gedetecteerd. De snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast aan de hoeveelheid neerslag. De regen wordt gedetecteerd door een regensensor die zich in het midden aan de bovenzijde van de voorruit bevindt, achter de binnenspiegel. Inschakelen 04 04 112 Verlichting en zicht F Geef de bedieningshendel een korte duw naar beneden. De ruitenwissers maken één slag om het inschakelen te bevestigen. Dit lampje op het instrumentenpaneel gaat branden en er verschijnt een melding. Uitschakelen F Duw de hendel nog een keer kort omlaag of zet de hendel in een andere stand (Int., 1 of 2). Dit lampje op het instrumentenpaneel gaat uit en er verschijnt een melding. Elke keer als het contact meer dan 1 minuut is afgezet, moet u de automatische werking van de ruitenwissers opnieuw activeren door de hendel één keer omlaag te duwen. Storing In het geval van een storing in de automatische werking van de ruitenwissers werken deze in de intervalstand. Laat het systeem controleren door het netwerk van het merk of door een gekwalificeerde werkplaats. Dek de regensensor, die zich gecombineerd met de lichtsensor in het midden van de voorruit bevindt, niet af. Schakel de automatische werking van de ruitenwissers uit als de auto wordt gewassen in een wasstraat. Wacht ‘s winters met het inschakelen van de automatische ruitenwissers tot de voorruit ontdooid is. 05 VEILIGHEID 05 114 Veiligheid Algemene aanbevelingen met betrekking tot de veiligheid Op verschillende plaatsen in uw auto zijn labels aangebracht. Ze bevatten veiligheidswaarschuwingen en informatie over de identificatie van uw auto. Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de auto. Belangrijke informatie: - Het monteren van elektrische uitrustingen of accessoires die niet zijn goedgekeurd door de fabrikant, kan tot een hoger verbruik leiden en storingen in het elektronische systeem van uw auto veroorzaken. Ga naar het dealernetwerk voor meer informatie over het aanbod aan accessoires met een artikelnummer. - Uit veiligheidsoverwegingen is toegang tot de diagnose-aansluiting, die is gekoppeld aan de elektronische systemen in de auto, uitsluitend voorbehouden aan het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats waar de beschikking is over geschikt gereedschap (kans op storingen in de elektronische systemen die kunnen leiden tot pech of ernstige ongevallen). De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gesteld als deze aanwijzing niet wordt opgevolgd. - Wijzigingen of aanpassingen die niet door de fabrikant zijn voorzien of toegestaan, of die niet volgens de technische voorschriften van de fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot het vervallen van de wettelijke en contractuele garanties. Monteren van als accessoire geleverde radiocommunicatiezenders Voordat u een radiocommunicatiezender met buitenantenne monteert, moet u bij het dealernetwerk de technische gegevens (frequentieband, maximaal uitgangsvermogen, positie antenne, specifieke installatievoorschriften) van de voor montage geschikte zenders opvragen, conform de Richtlijn Elektromagnetische Compatibiliteit (2004/104/EG). Afhankelijk van de landelijke wetgeving kan de aanwezigheid van bepaalde veiligheidsuitrusting verplicht zijn: veiligheidsvesten, gevarendriehoeken, alcoholtests, een set reservelampen, reservezekeringen, een brandblusser, een verbandtrommel, spatlappen aan de achterzijde van de auto, enz. 115 Veiligheid Alarmknipperlichten F Wanneer u deze rode knop indrukt, knipperen alle vier de richtingaanwijzers tegelijkertijd. De alarmknipperlichten werken ook als het contact is afgezet. Automatisch inschakelen van de alarmknipperlichten Bij een noodstop worden de alarmknipperlichten, afhankelijk van de remvertraging die optreedt, automatisch ingeschakeld. De alarmknipperlichten blijven knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven. U kunt de alarmknipperlichten echter ook uitschakelen door de knop op het instrumentenpaneel in te drukken. Claxon Geluidssignaal om medeweggebruikers te waarschuwen voor direct gevaar. F Druk op het middelste gedeelte van het stuurwiel met bedieningstoetsen. Urgence-noodoproep of Assistance-pechhulpoproep Type 1 Urgence-noodoproep met lokalisering Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de alarmcentrale "Urgence-noodoproep met lokalisering"*. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de oproep geannuleerd. Het groene ledlampje dooft. Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. De alarmcentrale van de Urgence-noodoproep met lokalisering lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt u toe in uw landstaal** en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. * In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem. ** Afhankelijk van de geografische dekking van Urgence-noodoproep met lokalisering, Assistance-pechhulpoproep met lokalisering en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken. 05 05 116 Veiligheid Als onafhankelijk van de activering van de airbags een aanrijding is gedetecteerd door de elektronische eenheid airbags, wordt automatisch een noodoproep verzonden. Indien u gebruikmaakt van de dienst DS Connect BOX met SOS-pakket, beschikt u over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina op de internetsite voor uw land. Werking van het systeem Bij het aanzetten van het contact gaat het groene lampje drie seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Het rode lampje knippert en dooft vervolgens: er is een storing in het systeem. Het rode lampje blijft branden: vervang de noodbatterij. In beide gevallen is het mogelijk dat de noodoproep of pechhulpoproep niet meer werkt. Neem zo snel mogelijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats. Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden. Assistance-oproep met lokalisering Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. ** Afhankelijk van de geografische dekking van "Urgence-oproep met lokalisering", "Assistance-oproep met lokalisering" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken. Geolokalisatie U kunt de geolokalisatie uitschakelen door gelijktijdig op de toetsen "Noodoproep met lokalisering" en "Pechhulpoproep met lokalisering" te drukken en vervolgens op "Pechhulpoproep met lokalisering" te drukken om te bevestigen. Wanneer u uw auto buiten het dealernetwerk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de gewenste officiële landstaal. Om technische redenen en met name ter verbetering van de telematicadiensten behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen. Type 2 Urgence-noodoproep met lokalisering U kunt de geolokalisatie uitschakelen door gelijktijdig op de toetsen Urgence-noodoproep met lokalisering en Assistance-pechhulpoproep met lokalisering te drukken en vervolgens op de toets Assistance-pechhulpoproep met lokalisering te drukken om te bevestigen. Druk in geval van nood langer dan 2 seconden op deze toets. Het knipperen van het groene ledlampje en een geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar de Urgence-noodoproep met lokalisering* is verstuurd. 117 Veiligheid Door nogmaals op deze knop te drukken wordt de opdracht geannuleerd en gaat de groene LED uit. Het groene ledlampje blijft branden (zonder te knipperen) wanneer de verbinding tot stand is gebracht. Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit. De alarmcentrale van de Urgence-noodoproep met lokalisering lokaliseert onmiddellijk uw auto, spreekt u toe in uw landstaal** en roept indien nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten. In landen waar de alarmcentrale niet operationeel is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie. * In overeenstemming met de algemene gebruiksvoorwaarden, die u bij uw verkooppunt kunt opvragen, en de technische beperkingen van het systeem ** Afhankelijk van de geografische dekking van Urgence-noodoproep met lokalisering, Assistance-pechhulpoproep met lokalisering en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken. Als onafhankelijk van de activering van de airbags een aanrijding is gedetecteerd door de elektronische eenheid airbags, wordt automatisch een noodoproep verzonden. Indien u gebruikmaakt van de dienst DS Connect BOX met SOS-pakket, beschikt u over aanvullende diensten via uw persoonlijke pagina op de internetsite voor uw land. Assistance-oproep met lokalisering Druk langer dan 2 seconden op deze toets voor het aanvragen van hulp bij het stranden van de auto. Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep is verstuurd**. Werking van het systeem Bij het aanzetten van het contact gaat het groene lampje drie seconden branden. Dit duidt op een goede werking van het systeem. Voor alle landen uitgezonderd Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan. Het rode lampje knippert en dooft vervolgens: er is een storing in het systeem. Het rode lampje blijft branden: de noodbatterij moet worden vervangen. Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan. Het rode lampje blijft branden: er is een storing in het systeem. Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet worden vervangen. In beide gevallen is het mogelijk dat de noodoproep of pechhulpoproep niet meer werkt. Neem zo snel mogelijk contact op met een gekwalificeerde werkplaats. Bij een storing in het systeem kan er wel met de auto worden gereden. Door deze toets meteen opnieuw in te drukken, wordt de aanvraag geannuleerd. Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht. ** Afhankelijk van de geografische dekking van "Oproep naar Urgence met lokalisering", "Assistance-oproep met lokalisering" en van de officiële landstaal die door de eigenaar van de auto is gekozen. De lijst van de landen waar het systeem werkzaam is en de lijst van beschikbare telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt opvragen of op de internetsite voor uw land bekijken. Geolokalisatie U kunt de geolokalisatie uitschakelen door gelijktijdig op de toetsen "Urgence-oproep met lokalisering" en "Assistance-oproep met lokalisering" te drukken en vervolgens op "Assistance-oproep met lokalisering" te drukken om te bevestigen. 05 05 118 Veiligheid Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen nogmaals gelijktijdig op de toetsen "Urgenceoproep met lokalisering" en "Assistance-oproep met lokalisering" en vervolgens op "Assistanceoproep met lokalisering" om te bevestigen. - de antispinregeling (ASR), de dynamische stabiliteitscontrole (DSC), de aanhangerstabiliteitscontrole (TSA). Begrippen Wanneer u uw auto buiten het netwerk van het merk hebt gekocht, raden wij u aan de aanwezigheid van deze diensten bij het netwerk te laten controleren en eventueel configureren. In een meertalig land kunt u het systeem laten configureren in de officiële landstaal van uw voorkeur. Om technische redenen en met name ter verbetering van de telematicadiensten behoudt de fabrikant zich het recht voor om op elk willekeurig moment het telematicasysteem in de auto te wijzigen. Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de volgende systemen omvat: - het antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD), - de noodremassistentie (BAS), Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Deze systemen zorgen tijdens het remmen voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid van uw auto en voor een betere controle in bochten, vooral op een slecht of glad wegdek. Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen in het geval van een noodstop. De EBD verdeelt de remdruk over de wielen. Noodremassistentie (BAS) Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen de optimale remdruk sneller wordt bereikt, zodat de remafstand kleiner wordt. Het systeem wordt ingeschakeld als het rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor dat de benodigde bedieningskracht wordt verminderd en de effectiviteit van het remmen wordt vergroot. Antispinregeling (ASR) Dit systeem past de aandrijfkracht aan om het doorspinnen van de wielen te voorkomen via de remmen van de aangedreven wielen en de motor. De ASR zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij het accelereren. Dynamische stabiliteitscontrole (DSC) Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van de door de bestuurder gewenste richting, automatisch in via de remmen van een of meerdere wielen en het motorkoppel om de auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers te brengen. Aanhangerstabiliteitscontrole (TSA) Dit systeem helpt de auto onder controle te houden bij het trekken van een aanhanger, om de kans op slingeren te verkleinen. 119 Veiligheid Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische remdrukregelaar (EBD) Zorg er bij vervanging van de wielen (banden en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd die voor uw auto zijn gehomologeerd. Antispinregeling (ASR)/Dynamische stabiliteitscontrole (DSC) Werking Als dit lampje blijft branden, duidt dit op een storing in het ABS. De normale remwerking van uw auto blijft behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw snelheid. Neem zo snel mogelijk contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Als dit lampje en de lampjes STOP en ABS gaan branden in combinatie met een melding en een geluidssignaal, duidt dit op een storing in de elektronische remdrukregelaar (EBD). Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt u trillingen in het rempedaal voelen; dit is normaal. Trap het rempedaal bij een noodstop krachtig in en laat het niet los. Laat deze systemen na een aanrijding controleren door het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Intelligent Traction Control Afhankelijk van de uitvoering is uw auto uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra tractie op besneeuwde wegen: Intelligent Traction Control. Deze functie signaleert situaties met weinig grip, zoals wegrijden en voortbewegen van de auto in verse en diepe sneeuw of over platgereden sneeuw. In dergelijke omstandigheden regelt de Intelligent Traction Control het doorslippen van de voorwielen om voor een optimale grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de bestuurbaarheid verbeterd. Onder gladde omstandigheden is het raadzaam te rijden op winterbanden. Deze systemen worden automatisch geactiveerd zodra de motor wordt gestart. Deze systemen treden in werking zodra de wielen te weinig grip of tractie hebben. In dat geval gaat dit lampje op het instrumentenpaneel knipperen. Uitschakelen In bijzondere omstandigheden (als de auto vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond enz.) kan het nuttig zijn het ASR-systeem uit te schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en weer grip kunnen krijgen. Schakel het systeem weer in zodra de gripomstandigheden dit toelaten. Het systeem kan worden uitgeschakeld via het menu Auto/ Rijden van het touchscreen. Dit wordt bevestigd door de weergave van een melding. 05 05 120 Veiligheid Opnieuw inschakelen Het ASR-systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact opnieuw wordt aangezet of als een snelheid van 50 km/h wordt bereikt. Bij snelheden tot 50 km/h kunt u het systeem handmatig weer inschakelen. Het opnieuw inschakelen wordt uit gevoerd via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. Dit wordt bevestigd door de weergave van een melding. Storing Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een melding en een geluidssignaal, duidt dit op een storing in de systemen. Raadpleeg het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de systemen te laten controleren. ASR/DSC Deze systemen zorgen voor meer veiligheid tijdens het rijden. De bestuurder mag zich echter nooit laten verleiden tot het nemen van meer risico's of te hard rijden. In situaties die tot gladheid kunnen leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de kans dat de wielen hun grip verliezen groter. Het is voor uw veiligheid dus van het grootste belang dat de systemen altijd ingeschakeld zijn, zeker als de omstandigheden gevaarlijker worden. De goede werking van deze systemen wordt verzekerd door de naleving van de voorschriften van de fabrikant, niet alleen met betrekking tot de wielen (banden en velgen), onderdelen van het remsysteem en elektronische onderdelen, maar ook wat betreft de montageprocedures die door het netwerk van het merk worden toegepast. Voor een maximale effectiviteit van deze systemen onder winterse omstandigheden adviseren wij u winterbanden te gebruiken. Zorg er dan voor dat alle vier de wielen zijn voorzien van hetzelfde type winterband dat voor uw auto is gehomologeerd. Aanhangerstabiliteitscontrole Bij het trekken van een aanhanger vermindert dit systeem de kans op slingeren van de auto en de aanhanger. Werking Het systeem wordt automatisch ingeschakeld als het contact wordt aangezet. Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) moet storingsvrij zijn. Dit systeem, dat werkt tussen 60 km/h en 160 km/h, grijpt zodra het signaleert dat de aanhanger begint te slingeren in op de remmen om de aanhanger te stabiliseren, waarbij het systeem indien nodig het motorvermogen vermindert om de auto te vertragen. De ingreep wordt gesignaleerd door het knipperen van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel en het branden van de remlichten. Raadpleeg voor de gewichten en aanhangergewichten de rubriek "Technische gegevens" of het kentekenbewijs van uw auto. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over veilig gebruik van de trekhaak. 121 Veiligheid Storing In het geval van een systeemstoring gaat dit verklikkerlampje branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding en een geluidssignaal. Wanneer u in dat geval verder rijdt met de aanhanger, verminder dan u snelheid en rijd voorzichtig! Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. De aanhangerstabiliteitscontrole vergroot de veiligheid onder normale rijomstandigheden en wanneer de adviezen met betrekking tot het rijden met een aanhanger in acht worden genomen. Het systeem mag de bestuurder niet verleiden tot het nemen van extra risico's bij het trekken van een aanhanger (overbelading, onjuiste kogeldruk, versleten banden of een te lage bandenspanning, versleten remmen enz.) of het rijden met een te hoge snelheid (in Nederland max. 90 km/h). In bepaalde gevallen kan het slingeren van de aanhanger niet worden verminderd door het ESP-systeem, met name bij het trekken van een lichte aanhanger. Bij het rijden op een glad of slecht wegdek kan het systeem niet voorkomen dat de aanhanger slingert of uitbreekt. Advanced Traction Control Specifieke en gepatenteerde antispinregeling voor betere tractie (grip) op ondergronden met sneeuw, modder en zand. Sneeuw In deze stand past het systeem bij het wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid grip die elk voorwiel op dat moment heeft. (regeling actief tot 80 km/h) Activeren Modder U kunt een van de drie standen selecteren met de toets DRIVE MODE. In deze stand wordt bij het wegrijden veel wielslip toegestaan bij het wiel met de minste grip, zodat de modder van de band wordt verwijderd en het wiel vervolgens weer grip krijgt. Er wordt zo veel mogelijk koppel naar het wiel met de meeste grip overgebracht. Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de wielslip zodanig dat de handelingen van de bestuurder zo veel mogelijk effect hebben. (regeling actief tot 50 km/h) Zand Wanneer deze toets wordt ingedrukt, worden de verschillende rijstanden weergegeven op het instrumentenpaneel. F Selecteer afhankelijk van de omstandigheden "Sneeuw", "Modder" of "Zand". De gekozen stand wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen van de aangedreven wielen toegestaan, zodat de auto vooruit komt en het risico van ingraven wordt beperkt. (regeling actief tot 120 km/h) Activeer op zand geen andere standen, omdat anders de kans bestaat dat de auto vast komt te zitten. 05 05 122 Veiligheid Uitschakelen Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd bij het afzetten van het contact. Het kan op elk moment gedeactiveerd worden door de stand "Normaal" of een andere rijstand te selecteren. Rijadviezen Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor het gebruik op verharde wegen, maar u kunt er ook mee uit de voeten op minder goed begaanbare wegen. Uw auto is echter geen terreinauto, en is niet ontworpen voor de volgende omstandigheden: - het rijden in terreinen die de onderzijde van de auto zouden kunnen beschadigen of waarin onderdelen (brandstofleiding, brandstofkoeler, ...) geraakt zouden kunnen worden door stenen of andere objecten, - het rijden in terrein met steile hellingen en weinig grip, - het doorwaden van beekjes en stroompjes, enz. Veiligheidsgordels Losmaken Veiligheidsgordels vóór F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. Deze systemen zorgen voor extra bescherming van de bestuurder en passagier bij frontale en zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen van de inzittenden worden getrokken. De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra het contact wordt aangezet. De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht waarmee de gordel tegen het lichaam van de inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee de veiligheid. Vastmaken F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt door even aan de riem te trekken. In hoogte verstellen F Knijp de knop A in en schuif deze in de gewenste stand om het bevestigingspunt in hoogte te verstellen. Veiligheidsgordels achter 123 Veiligheid Iedere zitplaats achter heeft een veiligheidsgordel met drie bevestigingspunten en een oprolautomaat. De buitenste zitplaatsen zijn voorzien van een pyrotechnische gordelspanner en een spankrachtbegrenzer. De gordelsluiting van de middelste zitplaats wordt door een elastische riem horizontaal gehouden als de middelste veiligheidsgordel niet wordt gebruikt. Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s) losgemaakt/niet vastgemaakt Dit rode lampje gaat branden op zowel het instrumentenpaneel als op het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en de airbag vóór aan passagierszijde als het systeem heeft gedetecteerd dat een van de veiligheidsgordels is losgemaakt of niet is vastgemaakt. Vastmaken Positie-indicator losgemaakte/niet vastgemaakte veiligheidsgordel(s) F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting. F Controleer de vergrendeling door aan de gordel te trekken. Losmaken F Druk op de rode knop van de gordelsluiting. F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt. Waarschuwingen losgemaakte/ niet vastgemaakte veiligheidsgordel(s) Het rode lampje gaat branden op het pictogrammendisplay: het geeft aan van welke zitplaats de veiligheidsgordel is losgemaakt of niet is vastgemaakt. Waarschuwing veiligheidsgordels vóór niet vastgemaakt Als het contact wordt aangezet, gaan het lampje op het instrumentenpaneel en de desbetreffende positie-indicator(en) branden als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt. Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten in combinatie met een geluidssignaal. Daarna blijven de lampjes branden tot de veiligheidsgordels zijn vastgemaakt. Waarschuwing veiligheidsgordels achter niet vastgemaakt Als het contact wordt aangezet, bij draaiende motor of bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h gaan het waarschuwingslampje en de positie-indicatoren gedurende ongeveer 30 seconden branden als één of meer veiligheidsgordels achter niet zijn vastgemaakt. Waarschuwing veiligheidsgordels losgemaakt Nadat het contact is aangezet gaan het lampje en de desbetreffende positie-indicatoren branden als de bestuurder en/of één of meer passagiers hun veiligheidsgordels losmaken. Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten in combinatie met een geluidssignaal. Daarna blijven de lampjes branden tot de veiligheidsgordels weer zijn vastgemaakt. 05 05 124 Veiligheid Veiligheidsadviezen Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder te controleren of alle passagiers hun veiligheidsgordel goed hebben omgedaan en vastgemaakt. Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al betreft het een korte rit. Wissel de gespen van de veiligheidsgordels onderling niet om; de gordels zijn dan niet voldoende effectief. De veiligheidsgordels zijn voorzien van een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte van de gordel automatisch wordt aangepast aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De gordel wordt automatisch opgerold als deze niet wordt gebruikt. De oprolautomaten zijn voorzien van een automatische blokkeerinrichting die in werking treedt bij een aanrijding, een noodstop of het over de kop slaan van de auto. U kunt de blokkeerinrichting deblokkeren door stevig aan de riem te trekken en deze weer los te laten, zodat de riem weer een stukje wordt opgerold. Controleer zowel voor en na het gebruik van de gordel of deze goed is opgerold. Controleer na het neerklappen of verstellen van een stoel of de achterbank of de gordel zich op de juiste plaats bevindt en goed is opgerold. Omdoen De heupgordel moet zo laag mogelijk op het bekken worden geplaatst. De schoudergordel moet langs het holle gedeelte van de schouder worden geplaatst. Voor een effectieve werking van de veiligheidsgordel: - dient deze strak om het lichaam te worden gedragen, - moet deze in een vloeiende beweging naar voren worden getrokken, zonder dat de gordel gedraaid raakt, - mag deze door niet meer dan één persoon worden gedragen, - mag deze geen beschadigingen of rafels vertonen, - mag er om te voorkomen dat de gordel niet goed werkt, niets aan worden gewijzigd. Onderhoud Vanwege de wettelijke veiligheidsvoorschriften moeten werkzaamheden en controles aan de veiligheidsgordels worden uitgevoerd door een dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, om te garanderen dat de werkzaamheden volgens de voorschriften worden uitgevoerd. Laat de veiligheidsgordels van uw auto regelmatig controleren door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, vooral als de gordels beschadigingen vertonen. Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop of een reinigingsmiddel voor textiel, verkrijgbaar bij het dealernetwerk. Voorschriften voor kinderen Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan 1,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje. De veiligheidsgordel mag door niet meer dan één kind gedragen worden. Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens het rijden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over kinderzitjes. 125 Veiligheid Bij een aanrijding De gordelspanners kunnen, afhankelijk van de aard en de kracht van de aanrijding, vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan. Het activeren van de gordelspanners gaat gepaard met wat onschadelijke rook en een knal, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. In alle gevallen gaat het waarschuwingslampje van de airbag branden. Laat het systeem na een aanrijding controleren en eventueel vervangen door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Airbags Algemeen De airbags zijn speciaal ontworpen om de inzittenden (uitgezonderd de passagier op de middelste zitplaats achterin) zo goed mogelijk te beschermen tegen de gevolgen van een ernstige aanrijding. De airbags vormen een aanvulling op de werking van de veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers (uitgezonderd de veiligheidsgordel van de middelste zitplaats achterin). Bij een aanrijding registreren en analyseren de elektronische schoksensoren de frontale en zijdelingse krachten waaraan de detectiezones voor een aanrijding worden blootgesteld: - bij een ernstige aanrijding gaan de airbags onmiddellijk af om de inzittenden van de auto (uitgezonderd de middelste passagier achter) te helpen beschermen. Direct na de aanrijding ontsnapt het gas snel uit de airbags, zodat het zicht niet wordt belemmerd en de inzittenden de auto eventueel kunnen verlaten, - bij een minder ernstige aanrijding of een aanrijding van achteren en in bepaalde gevallen waarbij de auto over de kop slaat, treden de airbags niet in werking. De veiligheidsgordels helpen u in deze situaties voldoende te beschermen. De airbags werken alleen als het contact is ingeschakeld. De airbags werken slechts één keer. Als er een tweede aanrijding plaatsvindt (tijdens hetzelfde of een volgend ongeval), worden de airbags niet meer opgeblazen. Detectiezones voor een aanrijding A. Impactzone vóór. B. Impactzone opzij. Het activeren van een airbag gaat gepaard met wat rook en geluid, als gevolg van de activering van de pyrotechnische lading die in het systeem is geïntegreerd. Deze rook is niet schadelijk, maar kan irriterend zijn voor personen die hier gevoelig voor zijn. De knal die bij het afgaan van een airbag wordt geproduceerd, kan het gehoor gedurende een korte periode enigszins verminderen. 05 05 126 Veiligheid Airbags vóór * Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie overuitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde. Zijairbags De airbags vóór beschermen de bestuurder en voorpassagier bij een ernstige frontale aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel te verkleinen. De bestuurdersairbag is geïntegreerd in het stuurwiel en de passagiersairbag in het dashboard boven het dashboardkastje. Activering De airbags worden opgeblazen, behalve de airbag vóór aan passagierszijde wanneer deze is uitgeschakeld*, bij een ernstige frontale aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone vóór (A), in de lengterichting van de auto en vanaf de voorzijde richting de achterzijde van de auto, die zich op een horizontale ondergrond moet bevinden. De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de bestuurder en het stuur of tussen de passagier voorin en het dashboard om te verhinderen dat deze naar voren wordt geslingerd. De zijairbag wordt opgeblazen tussen de inzittende voorin en het desbetreffende portierpaneel. Window-airbags Het systeem helpt de bestuurder en passagiers (uitgezonderd de middelste passagier achter) te beschermen bij een ernstige zijdelingse aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant van het hoofd te verkleinen. De window-airbags zijn aangebracht in de stijlen en in de hemelbekleding. Activering De zijairbags beschermen de bestuurder en de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse aanrijding en verkleinen de kans op letsel. De zijairbags zijn aangebracht in het frame van de rugleuning, aan de portierzijde. Activering De zijairbags worden aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij, loodrecht op de lengteas van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto. De window-airbag wordt gelijktijdig met de zijairbag aan de desbetreffende zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse aanrijding binnen (een gedeelte van) de impactzone opzij (B), waarbij de krachten loodrecht op de lengterichting van de auto en vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van de auto worden uitgeoefend. De window-airbag wordt opgeblazen tussen de inzittenden voor en achter en de ruiten. Storing Als dit waarschuwingslampje gaat branden, raadpleeg dan altijd het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. 127 Veiligheid De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige aanrijding niet worden geactiveerd. Bij een lichte zijdelingse aanrijding of bij over de kop slaan kan het zijn dat de airbags niet worden geactiveerd. Bij een aanrijding van achteren of een frontale aanrijding worden de zij- en window-airbags niet geactiveerd. Veiligheidsadviezen Houd u aan de onderstaande veiligheidsvoorschriften voor een maximale effectiviteit van de airbags. Ga normaal en rechtop zitten. Doe uw veiligheidsgordel om en zorg dat deze correct is geplaatst. Zorg dat er zich niets bevindt tussen de airbag en de inzittenden (kinderen, huisdieren, objecten...) en bevestig niets in de buurt van de airbags of in het gebied waar de airbags afgaan. Dit kan de inzittende bij het afgaan van de airbag verwonden. Verander niets aan de oorspronkelijke uitvoering van uw auto, voer met name geen wijzigingen door aan de onderdelen in de directe nabijheid van de airbags. Laat na een aanrijding of diefstal van uw auto de airbagsystemen controleren. Werkzaamheden aan airbagsystemen mogen alleen door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats worden uitgevoerd. Zelfs als alle bovenstaande voorschriften worden nageleefd, blijft de kans bestaan op letsel of lichte brandwonden aan het hoofd, de borst of de armen als de airbag wordt geactiveerd. De airbag wordt namelijk zeer snel opgeblazen (binnen enkele milliseconden) en loopt vervolgens even snel leeg, waarbij de warme gassen via de daarvoor bestemde openingen naar buiten stromen. Airbags vóór Houd het stuurwiel niet aan de spaken vast en laat uw handen niet op het stuurwielkussen rusten. Laat aan passagierszijde uw voeten niet op het dashboard rusten. Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat, kunnen brandende sigaretten of een pijp brandwonden of ander letsel veroorzaken. Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen gaten in de stuurwielbekleding en sla er niet op. Bevestig geen voorwerpen of stickers op het stuurwiel of op het dashboard. Deze kunnen bij het afgaan van de airbags letsel veroorzaken. 05 05 128 Veiligheid Zij-airbags Bedek de stoelen uitsluitend met daarvoor goedgekeurde stoelhoezen, die in combinatie met actieve zij-airbags gebruikt kunnen worden. Voor informatie over de stoelhoezen die geschikt zijn voor uw auto kunt u zich wenden tot het dealernetwerk. Bevestig nooit iets aan de rugleuning van de stoelen (kleding...): dit zou bij het afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot verwondingen aan armen of borstkas. Ga niet onnodig dicht tegen het portierpaneel zitten. De portierpanelen van de voorportieren bevatten de zijdelingse schoksensoren van de auto. Schade aan het portier of het uitvoeren van werkzaamheden (wijzigingen of reparaties) die niet aan de voorschriften voldoen, kan ertoe leiden dat deze sensoren niet meer goed werken – In dat geval werken de zij-airbags mogelijk niet! Laat werkzaamheden aan de voorportieren uitsluitend uitvoeren door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Window-airbags Bevestig nooit iets op de hemelbekleding; dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel. Demonteer nooit de handgrepen in het plafond (indien aanwezig); deze maken deel uit van de bevestiging van de window-airbags. Algemene informatie met betrekking tot kinderzitjes De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen zijn per land verschillend. Raadpleeg de in uw land geldende regels. Volg voor een optimale veiligheid de volgende adviezen op: - Conform de Europese wetgeving dienen kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner dan 1,50 m in gehomologeerde, aan het lichaamsgewicht aangepaste kinderzitjes op met veiligheidsgordels of ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen te worden vervoerd. - de veiligste plaats voor het vervoeren van een kind is volgens de statistieken een plaats op de achterbank van uw auto. - kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als achterin met de "rug in de rijrichting" worden vervoerd. Het is raadzaam om kinderen op de achterzitplaatsen van uw auto te vervoeren: - tot 3 jaar "met de rug in de rijrichting", - vanaf 3 jaar "met het gezicht in de rijrichting". Controleer of de veiligheidsgordel goed gepositioneerd is en strak staat. Controleer bij kinderzitjes met een steun of deze steun stevig en stabiel op de vloer staat. Voorin: verstel indien nodig de passagiersstoel. Achterin: verstel indien nodig de betreffende voorstoel. Verwijder de hoofdsteun en berg hem op alvorens een kinderzitje met een rugleuning te bevestigen op een zitplaats. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. 129 Veiligheid Kinderzitje op de voorpassagiersstoel "Met het gezicht in de rijrichting" Uitschakelen airbag aan passagierszijde "Met de rug in de rijrichting" Plaats nooit een kind in een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel als de airbag vóór aan passagierszijde is ingeschakeld. Het kind kan in dat geval bij een aanrijding ernstig en zelfs dodelijk gewond raken. Zet als een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is geplaatst, de stoel in de achterste stand van de verstelling in lengterichting en in de hoogste stand van de hoogteverstelling en zet de rugleuning rechtop. De airbag vóór aan passagierszijde moet hierbij altijd worden uitgeschakeld. Als u dit niet doet, kan het kind levensgevaarlijk letsel oplopen als de airbag wordt geactiveerd. Zet als een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" op de voorpassagiersstoel is geplaatst, de stoel in de achterste stand van de verstelling in lengterichting en in de hoogste stand van de hoogteverstelling en zet de rugleuning rechtop. Schakel de airbag vóór aan passagierszijde niet uit. Passagiersstoel in de hoogste stand of met de rugleuning rechtop. Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de waarschuwingssticker aan beide zijden van de zonneklep aan passagierszijde. Conform de wettelijke voorschriften vindt u op de volgende tabellen deze waarschuwing in alle benodigde talen. 05 05 130 Veiligheid Airbag passagierszijde UIT Uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde Schakel voor de veiligheid van uw kind de airbag aan passagierszijde altijd uit als u een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorstoel plaatst. Het kind kan anders bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Opnieuw inschakelen airbag vóór aan passagierszijde Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan met afgezet contact de schakelaar weer op ON om de airbag vóór aan passagierszijde opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van uw voorpassagier te garanderen. F Zet het contact af, open het dashboardkastje en steek de sleutel in de schakelaar voor het uitschakelen van de airbag vóór aan passagierszijde. F Draai deze in de stand OFF. F Verwijder de sleutel zonder de stand van de schakelaar te veranderen. Bij het aanzetten van het contact brandt dit waarschuwingslampje in het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels. Het blijft branden zolang de airbag is uitgeschakeld. Bij het aanzetten van het contact gaat dit lampje in het pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels gedurende ongeveer één minuut branden om aan te geven dat de airbag vóór aan passagierszijde weer is ingeschakeld. 131 Veiligheid AR BG НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето. CS NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ. DA Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT KVÆSTET eller DRÆBT. DE Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung, das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden. EL Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ EN NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the CHILD can occur ES NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño. ET Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada. FI ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN. FR NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l'arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l'ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT. HR NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta. HU SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja. IT NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino. LT NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS. 05 05 132 Veiligheid LV NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS. MT Qatt m'ghandek thalli tifel/tifla marbut f'siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista' tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla NL Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN NO Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE, BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET. PL NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA CIAŁA. PT NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO. Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA. RO Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA. RU ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье, защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ SK NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM. Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA. SL NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE. SR NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA. SV Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT. TR KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir. 133 Veiligheid Kinderzitje achterin Middelste zitplaats achter "Met de rug in de rijrichting" Een kinderzitje met steun mag nooit op de middelste zitplaats achter worden bevestigd. Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is de bescherming van het kind bij een aanrijding niet meer gewaarborgd. Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet raakt. Aanbevolen kinderzitjes Deze aanbevolen kinderzitjes kunnen met een driepunts veiligheidsgordel worden vastgemaakt. Groep 2 en 3: 15-36 kg L5 "RÖMER KIDFIX XP" Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de auto worden bevestigd. Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel. Wordt alleen geplaatst op de buitenste zitplaatsen achter. De hoofdsteun van de stoel moet worden verwijderd. "Met het gezicht in de rijrichting" Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg Groep 2 en 3: 15-36 kg Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in de rijrichting" op een zitplaats achter plaatst de voorstoel naar voren en zet de rugleuning van de voorstoel rechtop, zodat de benen van het kind de voorstoel niet raken. L1 "RÖMER Baby-Safe Plus" Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst. L6 "GRACO Booster" Het kind wordt beschermd door de veiligheidsgordel. Wordt alleen geplaatst op de passagiersstoel vóór of op de buitenste zitplaatsen achter. 05 05 134 Veiligheid Bevestiging kinderzitjes met een veiligheidsgordel Overeenkomstig de Europese wetgeving toont dit overzicht de mogelijkheden voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto. Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie Zitplaats Zitrij 1 (c) Passagiersstoel met hoogteverstelling* zonder hoogteverstelling** Airbag vóór aan passagierszijde < 13 kg (groep 0 (b) en 0+) Tot ca. 1 jaar 9-18 kg (groep 1) Van 1 tot ± 3 jaar 15-25 kg (groep 2) Van 3 tot ± 6 jaar 22-36 kg (groep 3) Van 6 tot ongeveer 10 jaar Uitgeschakeld "OFF" U U U U Ingeschakeld "ON" X UF UF UF U U U U Buitenste zitplaatsen achter Middelste Zitrij 2 (d) zitplaats achter (e) * Hoogste stand. ** Rugleuning rechtop. U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug in de rijrichting" als met het "gezicht in de rijrichting". UF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd kinderzitje met een veiligheidsgordel, met het "gezicht in de rijrichting". X: (a) (b) zitplaats niet geschikt voor het plaatsen van een kinderzitje uit de aangegeven gewichtsgroep. Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle auto's met de veiligheidsgordel kan worden bevestigd. Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg. Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de voorpassagiersstoel worden bevestigd. (c) (d) (e) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. Als u een kinderzitje met de rug of het gezicht in de rijrichting op een achterzitplaats bevestigt, moet u de voorstoel naar voren schuiven en de rugleuning ervan rechtop zetten zodat er voldoende ruimte is voor het kinderzitje en de benen van het kind. Een kinderzitje met steun mag nooit op deze zitplaats worden geplaatst. 135 Veiligheid ISOFIX-bevestigingen Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen: De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn uitgerust met de voorgeschreven ISOFIXbevestigingen: - * De elektrisch verstelbare voorpassagiersstoel beschikt niet over ISOFIX-bevestigingen. twee ringen A tussen de rugleuning en de zitting van de stoel, te herkennen aan een markering, - één met een markering aangegeven bevestigingsring B achter de zitplaats, TOP TETHER genoemd, voor de bevestiging van de bovenste riem. Dit systeem beperkt bij een frontale aanrijding het naar voren kantelen van het kinderzitje. Met de ISOFIX-bevestigingen kan een kinderzitje veilig, degelijk en snel in uw auto worden gemonteerd. De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee sloten die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden verankerd. Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien van een bovenste riem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B. Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER: F verwijder de hoofdsteun van de zitplaats waarop u het kinderzitje wilt plaatsen en berg de hoofdsteun op (plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd), F voer de bovenste riem van het kinderzitje achter de rugleuning van de zitplaats langs, in het midden tussen de openingen voor de pennen van de hoofdsteun door, F bevestig de aansluiting van de bovenste riem aan het bevestigingsoog B, F trek de bovenste riem strak. 05 05 136 Veiligheid Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de middelste veiligheidsgordel achter naar het midden van de auto duwen op een zodanige manier dat de gordel normaal blijft werken. "RÖMER Baby-Safe Plus met ISOFIXbasis" (lengtecategorie: E) Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Houd u nauwkeurig aan de montagevoorschriften die zijn vermeld in de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje. Raadpleeg het overzicht voor de bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw auto, waarin staat vermeld welke kinderzitjes geschikt zijn. Aanbevolen ISOFIXkinderzitjes Raadpleeg voor het aanbrengen en verwijderen van het kinderzitje de montage-instructies van de fabrikant. Dit kinderzitje wordt met de rug in de rijrichting geplaatst met behulp van een ISOFIX-basis die aan de ogen A wordt bevestigd. Wordt alleen geplaatst op de passagiersstoel vóór of op de buitenste zitplaatsen achter. De basis is voorzien van een in hoogte verstelbare steun die op de vloer van de auto rust. Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het zitje zonder basis met de driepuntsgordel op de zitplaats van de auto bevestigd. "RÖMER Duo Plus ISOFIX" (lengtecategorie: B1) Groep 1: van 9 tot 18 kg Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst. Het wordt verankerd aan de ringen A en, met de bovenste riem, aan de ring B, de TOP TETHER. Wordt alleen geplaatst op de passagiersstoel vóór of op de buitenste zitplaatsen achter. De hoofdsteun van de zitplaats moet omhoog worden gezet. 3 kantelstanden: rechtop, ruststand en ligstand. Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIXbevestigingspunten. In dat geval moet het zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de stoel van de auto worden bevestigd. Stel de voorstoel zo af dat de voeten van het kind de rugleuning niet kunnen raken. 137 Veiligheid Overzicht van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen. Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het i-Size logo aangegeven met een letter (A t/m G). Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie Type ISOFIX-kinderzitje ISOFIX-lengtecategorie Zitplaats Passagiersstoel met handmatige verstelling (b) Zitrij 1 (a) Passagiersstoel met elektrische verstelling Zitrij 2 Airbag vóór aan passagierszijde Uitgeschakeld "OFF" Ingeschakeld "ON" Uitgeschakeld "OFF" Ingeschakeld "ON" < 10 kg (groep 0) Tot ca. 6 maanden < 10 kg < 13 kg (groep 0) (groep 0+) Tot ca. 1 jaar Reiswieg "Rug in de rijrichting" F G C D 9-18 kg (groep 1) Van ca. 1 tot 3 jaar E "Rug in de rijrichting" C D "Gezicht in de rijrichting" A B X IL IL IUF/IL X X X IUF/IL Geen ISOFIX Zitplaats achter bestuurder X IL IL IUF/IL Zitplaats achter voorpassagier X IL IL IUF/IL Middelste zitplaats achter Geen ISOFIX B1 05 05 138 Veiligheid IUF: IL: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het "gezicht in de rijrichting" (IUF) en een bovenste riem. zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel ISOFIXkinderzitje (ISU): "rug in de rijrichting" voorzien van een bovenste riem of een steun, "gezicht in de rijrichting" voorzien van een steun, of reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem met de ISOFIX-bevestigingen. X: zitplaats die niet geschikt is voor het plaatsen van een ISOFIX-kinderzitje uit de aangegeven gewichtscategorie. (a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. (b) Zet de rugleuning in een stand van 45° en installeer het kinderzitje. Zet de rugleuning rechtop totdat deze contact met de rugleuning van het kinderzitje maakt. Overzicht van de zitplaatsen geschikt voor i-Size-kinderzitjes i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van twee vergrendelingen die aan de twee bevestigingsringen A kunnen worden vastgemaakt. i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met: - een bovenste bevestigingsriem die kan worden vastgemaakt aan bevestigingsring B - of een steun die op de vloer rust vóór de voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats van de auto. Deze steun voorkomt dat het zitje bij een ongeval kantelt. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de ISOFIXbevestigingen. Overeenkomstig de nieuwe Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een i-Sizekinderzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen die voor i-Sizekinderzitjes zijn goedgekeurd. 139 Veiligheid Airbag voorpassagier i-Sizebevestigingssysteem Handmatig verstelbare passagiersstoel (b) Uitgeschakeld "OFF" i-U Ingeschakeld "ON" i-UF Elektrisch verstelbare passagiersstoel Uitgeschakeld "OFF" Geen i-Size Ingeschakeld "ON" Geen i-Size Zitplaats Zitrij 1 (a) Buitenste zitplaatsen achter i-U Middelste zitplaats achter Geen i-Size Zitrij 2 i-U: zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd i-Size-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting of met de rug in de rijrichting. i-UF: zitplaats uitsluitend geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd i-Size-kinderzitje met het gezicht in de rijrichting. X: zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd i-Size-kinderzitje. (a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw land alvorens een kinderzitje op deze plaats te bevestigen. (b) Zet de rugleuning in een stand van 45° en installeer het kinderzitje. Zet de rugleuning rechtop totdat deze contact met de rugleuning van het kinderzitje maakt. Veiligheidsadviezen De onjuiste bevestiging van een kinderzitje brengt de veiligheid van het kind in gevaar in geval van een botsing. Controleer of er geen veiligheidsgordel of gesp van de veiligheidsgordel onder het kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het zitje in gevaar kunnen brengen. Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij korte ritten, worden vastgemaakt waarbij de speling ten opzichte van het lichaam van het kind zoveel mogelijk moet worden beperkt. Zorg er bij het bevestigen van het kinderzitje met de veiligheidsgordel voor dat de veiligheidsgordel correct tegen het kinderzitje is gespannen en dat de gordel het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt. Schuif de passagiersstoel, wanneer deze versteld kan worden, indien nodig naar voren. Verwijder de hoofdsteun alvorens een kinderzitje met een rugleuning te plaatsen op een passagiersstoel. Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te voorkomen dat de hoofdsteun door de auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is verwijderd. 05 05 140 Veiligheid Kinderzitje achterin Laat bij de achterzitplaatsen altijd voldoende ruimte tussen de voorstoel en: - een kinderzitje dat met de rug in de rijrichting wordt geplaatst, - de voeten van het kind wanneer het kinderzitje in de rijrichting wordt geplaatst. Schuif daartoe de voorstoel naar voren en zet de rugleuning ervan, indien nodig, rechter op. Voor een optimale bevestiging van het kinderzitje met "het gezicht in de rijrichting" is het noodzakelijk dat de afstand tussen de rugleuning van het kinderzitje en de rugleuning van de stoel van de auto zo klein mogelijk is. Kinderen voorin De regelgeving met betrekking tot het vervoer van kinderen op de voorpassagiersstoel verschilt per land. Houd u aan de regels die gelden in het land waar u zich bevindt. Schakel de airbag vóór aan passagierszijde uit zodra een kinderzitje met de rug in de rijrichting op de voorpassagiersstoelen wordt geplaatst. Anders kan een kind bij het afgaan van de airbag levensgevaarlijk gewond raken. Plaatsen van een stoelverhoger Het bovenste gedeelte van de veiligheidsgordel moet over de schouder van het kind liggen zonder de hals te raken. Controleer of de heupgordel goed over de bovenbenen van het kind ligt. Er wordt aanbevolen een stoelverhoger met rugleuning te gebruiken voorzien van een gordelgeleider ter hoogte van de schouder. Extra beveiliging Gebruik de kinderbeveiliging om te voorkomen dat de portieren en de portierruiten achter per ongeluk geopend worden. Zorg ervoor dat de achterzijruiten niet verder dan voor 1/3 deel worden geopend. Plaats zonneschermen op de achterste zijruiten om jonge kinderen tegen de zon te beschermen. Laat uit veiligheidsoverwegingen: - geen kinderen zonder toezicht achter in een auto, - nooit een kind of een dier in een auto achter wanneer alle ruiten gesloten zijn en de auto in de zon staat, - de sleutels nooit binnen bereik van de kinderen achter in de auto. Mechanisch kinderslot Beide achterportieren zijn voorzien van een kinderbeveiliging om het openen van binnenuit te verhinderen. De rode knop bevindt zich op de zijkant van beide achterportieren. De knop wordt aangegeven door een op de carrosserie aangebrachte sticker. Vastmaken F Draai met de geïntegreerde sleutel de rode knop tot de aanslag: - naar rechts bij het linker achterportier, - naar links het rechter achterportier. 141 Veiligheid Ontgrendelen F Draai de rode knop met de contactsleutel of de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de uitvoering) tot de aanslag: - naar links bij het linker achterportier, - naar rechts bij het rechter achterportier. Elektrische kinderbeveiliging (Afhankelijk van de uitvoering.) De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat beide achterportieren van binnenuit kunnen worden geopend en blokkeert de bediening van de achterportierruiten. Inschakelen Verwar de rode knop van de kinderbeveiliging niet met de zwarte knop van de noodvergrendeling. F Druk op deze toets. Het rode lampje van de toets gaat branden en er verschijnt een melding ter bevestiging dat de functie is ingeschakeld. Zolang de kinderbeveiliging actief is, blijft dit rode lampje branden. Deactiveren F Druk opnieuw op deze toets. Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel dooft en er wordt een deactiveringsmelding weergegeven. Het lampje blijft uit zolang de elektrische kinderbeveiliging is uitgeschakeld. Als het lampje een ander signaal geeft, wijst dit op een storing in de kinderbeveiliging. Controleer bij het aanzetten van het contact altijd de stand van de kinderbeveiliging. Neem bij het verlaten van de auto, zelfs voor een korte periode, altijd de sleutel mee. Bij een ernstige aanrijding wordt de elektrische kinderbeveiliging automatisch uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers de auto kunnen verlaten. 05 06 RIJDEN 143 Rijden Rijadviezen Houd u aan de verkeersregels en let onder alle omstandigheden goed op. Richt uw aandacht op het verkeer en houd uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt reageren op onverwachte situaties. Uit veiligheidsoverwegingen moet de bestuurder handelingen die veel aandacht vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren. Las tijdens een lange rit om de twee uur een pauze in. Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en houd meer afstand tot uw voorligger. Laat de motor nooit stationair draaien in een slecht geventileerde, afgesloten ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide. Dit kan leiden tot een vergiftiging met dodelijke afloop! Laat onder extreem koude omstandigheden (temperaturen lager dan -23°C) de motor gedurende 4 minuten stationair draaien alvorens weg te rijden. Deze handelswijze komt de goede werking en de duurzaamheid van de mechanische onderdelen van de auto, motor en versnellingsbak ten goede. Belangrijk! Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem – Kans op oververhitting en beschadiging van het remsysteem! Het uitlaatsysteem van uw auto wordt erg warm en blijft ook na het afzetten van de motor nog enige tijd warm. Zet uw auto daarom niet stil (om te parkeren of met draaiende motor) op een plaats met brandbaar materiaal (gras, afgevallen bladeren enz.). Brandgevaar! Laat de auto nooit onbewaakt met draaiende motor achter. Als u uw auto met draaiende motor moet verlaten, trek dan de parkeerrem aan en zet de versnellingsbak in de neutraalstand of in de stand N of P, afhankelijk van het type versnellingsbak. Rijden op een overstroomde weg Probeer het rijden over overstroomde wegen zo veel mogelijk te vermijden, want het water kan de motor, versnellingsbak en het elektrische systeem van uw auto ernstig beschadigen. Bent u genoodzaakt over een overstroomd weggedeelte te rijden, doe dan het volgende: - controleer dat de diepte van het water nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij rekening met de golven die kunnen worden veroorzaakt door andere gebruikers, - schakel de functie Stop & Start uit, - rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller dan 10 km/h, - zet de auto niet stil en zet de motor niet af. Als u het overstroomde weggedeelte achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren licht af om de remschijven en remblokken te drogen. Als u twijfels hebt over de staat van uw auto, neem dan contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 06 06 144 Rijden Bij het trekken van een aanhanger Het rijden met een aanhanger heeft veel invloed op het rijgedrag van de auto en vergt daarom extra aandacht van de bestuurder. Gewichtsverdeling F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarbij voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale aanhangergewicht af. Houd u aan de maximale aanhangergewichten. De koelventilator wordt elektrisch bediend en is niet afhankelijk van het motortoerental. F Pas uw snelheid aan om het motortoerental te beperken. Het maximale aanhangergewicht op een helling is afhankelijk van het hellingspercentage en de buitentemperatuur. Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur in de gaten. F Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met het verklikkerlampje STOP, stop dan zo snel mogelijk en zet de motor af. Nieuwe auto Gebruik uw auto de eerste 1000 km niet voor het trekken van een aanhanger. Remmen F Houd er rekening mee dat de windgevoeligheid van de auto groter is. Het trekken van een aanhanger verlengt de remweg. Vermijd langdurig gebruik van de remmen om te voorkomen dat de remmen oververhit raken. In dat geval is het raadzaam om op de motor af te remmen. Koeling Banden Het trekken van een aanhanger op een helling veroorzaakt een hogere koelvloeistoftemperatuur. F Controleer de bandenspanning van de auto en de aanhanger en breng deze indien nodig op de juiste waarde. Zijwind Verlichting F Controleer de verlichting van de aanhanger en de hoogteverstelling van de koplampen van uw auto. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de handmatige hoogteverstelling van de koplampen. Sommige rijhulp- of besturingshulpfuncties worden automatisch uitgeschakeld wanneer een goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt. Diefstalbeveiliging Elektronische startblokkering In de sleutels is een chip aangebracht die over een geheime code beschikt. Om te kunnen starten, moet bij het aanzetten van het contact deze code worden herkend door de startblokkering. Enkele seconden na het uitschakelen van het contact vergrendelt dit systeem de motorregelmodule om te voorkomen dat de motor na een eventuele inbraak in de auto gestart kan worden. Bij een storing in het systeem verschijnt er een waarschuwing en zal de motor niet starten. Neem contact op met het netwerk van het merk. 145 Rijden Starten/afzetten van de motor Starten van de motor F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand. F Houd, als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt, het koppelingspedaal volledig ingetrapt. of F Zet bij een auto met een automatische transmissie de selectiehendel in de stand P of N. F Houd, als de elektronische sleutel zich in de auto bevindt, het rempedaal stevig ingetrapt. De elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem moet zich binnen de detectiezone bevinden. Als de elektronische sleutel niet in deze zone wordt gedetecteerd, wordt er een melding weergegeven. Verplaats de elektronische sleutel naar deze zone zodat de motor kan worden gestart. Als dit niet lukt, raadpleeg dan de rubriek "Sleutel niet gedetecteerd – Noodprocedure voor het starten". Aan de hand van de verlichtingsanimaties van de knop "START/STOP" kan de aanwezigheid of afwezigheid van de elektronische sleutel in het interieur worden aangeduid. F Druk op de knop "START/STOP"; houd daarbij het pedaal ingetrapt tot de motor is aangeslagen. Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor wordt gestart. Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische transmissie (EAT6/EAT8) kan het stuurslot niet worden vergrendeld. Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor bij temperaturen beneden het vriespunt en/of bij koude motor pas gestart als het lampje voor het voorgloeien is gedoofd. Als dit lampje gaat branden nadat u op de knop "START/STOP" hebt gedrukt: F Moet u bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak het koppelingspedaal volledig ingetrapt houden tot het lampje uitgaat en niet nogmaals op de knop "START/STOP" drukken voordat de motor is aangeslagen. F Moet u bij een een auto met een automatische transmissie het rempedaal ingetrapt houden tot het lampje uitgaat en niet nogmaals op de knop "START/STOP" drukken voordat de motor is aangeslagen. Als aan een van de voorwaarden voor het starten niet wordt voldaan, wordt ter herinnering een melding op het instrumentenpaneel weergegeven. In sommige gevallen moet het stuurwiel heen en weer worden bewogen terwijl de knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via een melding op de hoogte gebracht. Bij benzinemotoren kan na een koude start bij stilstaande auto en draaiende motor het voorverwarmen van de katalysator gedurende 2 minuten waarneembare motortrillingen (verhoogd stationair toerental) met zich meebrengen. Verlaat om veiligheidsredenen nooit de auto terwijl de motor nog draait. 06 06 146 Rijden Afzetten van de motor Contact aanzetten F Zet de auto stil en laat de motor stationair draaien. F Zet bij een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand. of F Zet bij een auto met een automatische transmissie de selectiehendel in de stand P of N. F Druk terwijl de elektronische sleutel zich in de auto bevindt op de knop "START/STOP". De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt vergrendeld. In sommige gevallen is het nodig om aan het stuurwiel te draaien om het stuurslot te vergrendelen. Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische transmissie EAT8, wordt het stuurslot niet vergrendeld. Het contact kan worden aangezet door, terwijl de elektronische sleutel van het Keyless entry and start-systeem zich in de auto bevindt, zonder pedalen in te trappen op de knop "START/STOP" te drukken. F Druk op de knop "START/STOP": de verlichting en lampjes van het instrumentenpaneel gaan branden zonder dat de motor wordt gestart. F Druk nogmaals op deze knop om het contact af te zetten en de auto te kunnen vergrendelen. Als het contact aanstaat, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-stand om de laadtoestand van de accu op peil te houden. Als de auto niet stilstaat, wordt de motor niet afgezet. Sleutel niet herkend Laat nooit de elektronische sleutel in de auto achter als u de auto verlaat. Op de stuurkolom bevindt zich een noodsleutellezer waarmee de motor kan worden gestart als het systeem de sleutel niet waarneemt in de detectiezone of als de batterij van de elektronische sleutel is gebruikt. Bij het afzetten van de motor is de rembekrachtiging niet meer actief. Noodstart F Houd de afstandsbediening tegen de lezer. F Zet bij een auto met een handgeschakelde versnellingsbak de versnellingshendel in de neutraalstand en trap het koppelingspedaal volledig in. F Selecteer bij een auto met een automatische transmissie de stand P en trap vervolgens het rempedaal stevig in. F Druk op de toets "START/STOP". De motor wordt gestart. Noodprocedure voor het afzetten van de motor Als de elektronische sleutel niet wordt herkend of zich niet meer in het detectiegebied bevindt, verschijnt een melding op het instrumentenpaneel als een portier wordt gesloten of bij een poging om de motor af te zetten. 147 Rijden F Houd om het afzetten van de motor te bevestigen de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt. Als de elektronische sleutel niet werkt, neem dan contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Noodprocedure voor het uitschakelen van de motor Uitsluitend in noodgevallen kan de motor geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het rijden). Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie seconden ingedrukt. In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld zodra de auto stilstaat. De bestuurder kan op elk moment zelf de parkeerrem aantrekken of vrijzetten met de hendel: F door kort aan de hendel te trekken om de parkeerrem aan te trekken, F door de hendel kort in te drukken terwijl het rempedaal ingetrapt wordt gehouden om de parkeerrem vrij te zetten. Standaard is de automatische werking geactiveerd. Verklikkerlampje Elektrische parkeerrem Wanneer de automatische werking is geactiveerd, zorgt dit systeem ervoor dat de parkeerrem automatisch wordt aangetrokken bij het afzetten van de motor en automatisch wordt vrijgezet bij het wegrijden. Dit verklikkerlampje gaat zowel op het instrumentenpaneel als op de hendel branden om te bevestigen dat de parkeerrem is aangetrokken. Als de parkeerrem wordt vrijgezet, gaat dit verklikkerlampje uit om dit te bevestigen. Dit verklikkerlampje knippert op de hendel wanneer handbediende remblokkering of -vrijgave wordt uitgevoerd. In het geval van een lege accu werkt de bediening van de elektrische parkeerrem niet. Beveilig als de parkeerrem niet is aangetrokken de auto tegen wegrollen door een versnelling in te schakelen Beveilig bij een automatische transmissie als de parkeerrem niet is aangetrokken de auto tegen wegrollen door de meegeleverde wielblokken tegen een van de wielen te plaatsen. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Sticker op het portierpaneel 06 06 148 Rijden Controleer voordat u de auto verlaat of de parkeerrem is aangetrokken: de verklikkerlampjes van de parkeerrem op het instrumentenpaneel en op de hendel moeten allebei permanent branden. Als de parkeerrem niet is aangetrokken, klinkt een geluidssignaal en wordt een melding weergegeven als het bestuurdersportier wordt geopend. Laat kinderen nooit alleen in de auto wanneer het contact is aangezet: ze zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten. Uitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak: als een aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld, uw auto op een steile helling wordt geparkeerd of uw auto zwaar is beladen, dient u bij het parkeren de voorwielen naar het trottoir te sturen en een versnelling in te schakelen. Uitvoeringen met automatische transmissie: als een aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld, uw auto op een steile helling wordt geparkeerd of uw auto zwaar is beladen, dient u bij het parkeren de voorwielen naar het trottoir te sturen en de stand P te selecteren. Als een aanhangwagen achter uw auto is gekoppeld, moet bij het parkeren het hellingspercentage lager zijn dan 12%. Handbediende werking Automatische werking Handmatig vrijzetten Automatisch vrijzetten Contact aan of draaiende motor: F trap het rempedaal in, F houd het rempedaal ingetrapt en druk de hendel kort in. Controleer eerst of de motor is gestart en het bestuurdersportier goed is gesloten. De elektrische parkeerrem wordt automatisch geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden. Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt dit bevestigd door het doven van het verklikkerlampje remsysteem en het lampje P op de hendel in combinatie met de melding "Parkeerrem vrijgezet". Als u de hendel indrukt zonder het rempedaal in te trappen, wordt de parkeerrem niet vrijgezet en wordt een melding weergegeven. Met een handgeschakelde versnellingsbak F Trap het koppelingspedaal volledig in en schakel de 1e versnelling of de achteruitversnelling in. F Geef gas en laat het koppelingspedaal opkomen. Bij een automatische transmissie F Houd het rempedaal ingetrapt. F Selecteer de stand D, M or R. F Laat het rempedaal los en geef gas. Handmatig aantrekken Stilstaande auto: F trek kort aan de hendel. Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt dit bevestigd door het knipperen van het lampje van de hendel. Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit bevestigd door het verklikkerlampje remsysteem en het lampje P op de hendel in combinatie met de melding "Parkeerrem aangetrokken". Als bij een auto met een automatische transmissie de parkeerrem niet automatisch wordt vrijgezet, controleer dan of de voorportieren correct zijn gesloten. Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt dit bevestigd door het doven van het lampje remsysteem en het lampje P op de hendel in combinatie met de melding "Parkeerrem vrijgezet". 149 Rijden Trap bij stilstaande auto niet onnodig het gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem kan worden vrijgezet. Automatisch aantrekken Wanneer de auto stilstaat, wordt de parkeerrem automatisch aangetrokken als u de motor afzet. Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit bevestigd door het verklikkerlampje remsysteem en het lampje P op de hendel in combinatie met de melding "Parkeerrem aangetrokken". Als de motor is afgeslagen of is afgezet door de STOP-stand van het Stop & Start-systeem, wordt de parkeerrem niet automatisch aangetrokken. Als de automatische werking is geactiveerd, kunt u op elk moment zelf de parkeerrem aantrekken of vrijzetten met de hendel. Bijzonderheden Onder bepaalde omstandigheden kan het nodig zijn om de parkeerrem handmatig aan te trekken. Stilzetten van de auto, bij draaiende motor F Zet de parkeerrem handmatig vrij door op de hendel te drukken terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. Trek om de auto stil te zetten bij draaiende motor kort aan de hendel. Als de parkeerrem is aangetrokken, wordt dit bevestigd door het verklikkerlampje remsysteem en het lampje P op de hendel in combinatie met de melding "Parkeerrem aangetrokken". Parkeren van de auto met vrijgezette parkeerrem Onder zeer koude weersomstandigheden (vorst) is het raadzaam de parkeerrem niet te gebruiken. Schakel om te voorkomen dat de auto wegrolt een versnelling in of plaats de wielblokken tegen een van de wielen. Stilzetten van de auto, met de parkeerrem vrijgezet. F Zet de motor af. Het branden van het lampje op het instrumentenpaneel en op de hendel bevestigt dat de parkeerrem is aangetrokken, F Zet het contact weer aan, zonder de motor te starten. Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt dit bevestigd door het doven van het lampje remsysteem en het lampje P op de hendel in combinatie met de melding "Parkeerrem vrijgezet". F Zet het contact af. Bij een auto met een automatische transmissie wordt de stand P automatisch ingeschakeld als het contact wordt afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de automatische transmissie, in het bijzonder met betrekking tot het in de vrijloop zetten van de auto. Bij uitvoeringen met een automatische transmissie klinkt een geluidssignaal als de stand N wordt geselecteerd. Het geluidssignaal stopt zodra u het bestuurdersportier weer sluit. 06 06 150 Rijden Uitschakelen van de automatische werking Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen handmatig met behulp van de hendel worden aangetrokken en vrijgezet. Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld bij zeer koud weer, bij het trekken van een aanhanger of bij slepen (in het geval van autopech), kan het noodzakelijk zijn om de automatische werking van het systeem uit te schakelen. Herhaal deze procedure om de automatische werking weer in te schakelen. Het inschakelen van de automatische werking wordt bevestigd door het doven van het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel. F Start de motor. F Trek met de hendel de parkeerrem aan als deze is vrijgezet. F Laat het rempedaal volledig los. F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de stand voor het vrijzetten. F Laat de hendel los. F Trap het rempedaal in en houd dit ingetrapt. F Houd de hendel gedurende 2 seconden in de stand voor het aantrekken. F Laat de hendel en het rempedaal los. Afhankelijk van de uitvoering kan de automatische werking uitgeschakeld worden via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. Het uitschakelen van de automatische werking wordt bevestigd door het branden van dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel. Noodremfunctie De noodremfunctie mag uitsluitend in uitzonderlijke gevallen worden gebruikt. Wanneer het rempedaal niet werkt of bij uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de bestuurder onwel wordt), kan de auto worden afgeremd door aan de hendel te trekken en deze vast te houden. De auto wordt afgeremd zolang aan de hendel wordt getrokken en het remmen stopt als de hendel wordt losgelaten. De systemen ABS en DSC zorgen ervoor dat de auto stabiel blijft wanneer de noodremfunctie actief is. In geval van een storing aan het systeem van de noodremfunctie verschijnt de melding "Storing parkeerrem" op het instrumentenpaneel. Bij een storing aan de systemen ABS en DSC, aangegeven door het branden van een van de twee verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel, kan de stabiliteit van de auto niet meer worden gegarandeerd. In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel te trekken en deze weer los te laten tot de auto stilstaat. Handgeschakelde 6-versnellingsbak Inschakelen van de achteruitversnelling F Trek de trekknop onder de pookknop omhoog en beweeg de versnellingshendel eerst naar links en dan naar voren. Schakel de achteruitversnelling alleen in als de auto stilstaat en de motor stationair draait. 151 Rijden Voor uw veiligheid en om het starten van de motor te vergemakkelijken: zorg dat de versnellingshendel altijd in de vrijstand staat en trap het koppelingspedaal in. Standen van de transmissie Impulsselectiehendel P. A. Toets P. Om de parkeerstand in te schakelen. B. Toets Unlock. Om de transmissie te deblokkeren en vanuit de stand P, met ingetrapt rempedaal, een andere stand in te schakelen, of de stand R in te schakelen. Druk eerst op deze toets voordat u de selectiehendel bedient. C. Toets M. Om vanuit de automatische stand D over te schakelen op de handbediende stand. (Afhankelijk van de uitvoering: met DS Park Pilot, kan toegang tot deze stand worden verkregen via de toets DRIVE MODE). D. Verklikkerlampjes voor transmissiestand (P, R, N, D). Inschakelen van de 5e of de 6e versnelling F Beweeg de versnellingshendel zo ver mogelijk naar rechts om de 5e of de 6e versnelling in te schakelen. Als u dit niet doet, kan de versnellingsbak onherstelbaar beschadigd raken (door per ongeluk inschakelen van de 3e of 4e versnelling). Automatische transmissie Automatische transmissie met zes of acht versnellingen en een impulsselectiehendel. De transmissie biedt ook de mogelijkheid handmatig te schakelen met de schakelflippers aan de stuurkolom. R. N. D. M. Parkeerstand. Parkeren van de auto: de voorwielen worden geblokkeerd. Achteruitversnelling. Neutraalstand. Verplaatsen van de auto met afgezet contact: in bepaalde wasstraten, bij het slepen van de auto enz. Automatische stand. De transmissie schakelt zelf de juiste versnelling in, afhankelijk van uw rijstijl, het wegprofiel en de belading van de auto. Handbediende stand. De bestuurder schakelt met de schakelflippers aan de stuurkolom. 06 06 152 Rijden Beweeg de impulsselectiehendel één of twee keer naar voren (N of R) of naar achteren (N of D), indien nodig tot voorbij het weerstandspunt. Zodra u de impulsselectiehendel loslaat, keert hij terug naar zijn oorspronkelijke positie. U kunt bijvoorbeeld op twee manieren vanuit de stand P de stand R te selecteren: door de impulsselectiehendel twee keer naar voren te bewegen tot aan het weerstandspunt of één keer naar voren te bewegen tot voorbij het weerstandspunt. - In het eerste geval wordt de transmissie vanuit de stand P in de stand N en vervolgens vanuit de stand N in de stand R gezet. - In het tweede geval wordt de transmissie vanuit de stand P direct in de stand R gezet. Schakelflippers aan de stuurkolom Weergave op het instrumentenpaneel In de stand M of D kan de bestuurder met de schakelflippers handmatig schakelen. Als het contact aan staat, wordt de stand van de transmissie weergegeven op het instrumentenpaneel: P: parkeerstand. R: achteruitversnelling. N: neutraalstand. D1 tot D6 of D8: automatische stand. M1 tot M6 of M8: handbediende stand (tijdelijk of permanent). -: schakelcommando van de bestuurder in de handbediende stand niet opgevolgd. F Beweeg de rechter flipper "+" kort naar u toe om een hogere versnelling in te schakelen. F Beweeg de linker flipper "-" kort naar u toe om een lagere versnelling in te schakelen. Als het contact aan staat, wordt bij het openen van het bestuurdersportier een melding weergegeven waarin u wordt gevraagd de transmissie in de stand P te zetten. Bij het afzetten van het contact blijft de stand van de transmissie nog enkele seconden weergegeven op het instrumentenpaneel. Werking Met de flippers is het niet mogelijk de neutraalstand of de achteruitversnelling in te schakelen of uit de achteruitversnelling te schakelen. Als bij draaiende motor het rempedaal moet worden ingetrapt en/of de toets Unlock moet worden ingedrukt om van stand te veranderen, wordt dit aangegeven met een waarschuwingsmelding op het instrumentenpaneel. Alleen de verzoeken voor het veranderen van de stand die correct uitvoerbaar zijn, worden uitgevoerd. 153 Rijden Als bij draaiende motor en vrijgezette parkeerrem de stand R, D of M wordt geselecteerd, zet de auto zich in beweging zonder dat u het gaspedaal hoeft in te trappen. Laat bij draaiende motor daarom geen kinderen alleen in de auto achter. Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het rempedaal – Kans op beschadiging van de transmissie! Plaats bij een lege accu altijd de met het boordgereedschap meegeleverde wielblokken tegen een van de wielen om de auto op zijn plaats te houden. Algemeen Deblokkeren van de transmissie: - Vanuit de stand P: F trap het rempedaal volledig in, F druk op de toets Unlock, F selecteer een andere stand terwijl u het rempedaal ingetrapt en de toets Unlock ingedrukt houdt. - Als de neutraalstand N is geselecteerd en bij een snelheid lager dan 5 km/h: F trap het rempedaal volledig in, F selecteer een andere stand terwijl u het rempedaal ingetrapt houdt. Om de achteruitversnelling te selecteren: F breng de auto volledig tot stilstand, F houd het rempedaal ingetrapt en druk op de toets Unlock, F selecteer de stand R terwijl u het rempedaal ingetrapt en de toets Unlock ingedrukt houdt. Om de handmatige bediening permanent te selecteren: Bij EAT8 zonder toets DS Park Pilot en EAT6: F selecteer eerst de stand D, F druk op de toets M; het groene lampje van de toets gaat branden. Bij EAT8 met toets DS Park Pilot: F druk op de toets DRIVE MODE, F selecteer de "Handmatige" bediening: deze verschijnt op het instrumentenpaneel. Om de handmatige bediening af te sluiten: F beweeg de selectiehendel één keer naar voren om de stand D weer te selecteren. of F druk op de toets M; het lampje van de toets gaat uit. of F selecteer een andere stand met de toets DRIVE MODE. Zet het contact alleen af als de auto stilstaat. Vrijloop activeren Om de auto in de vrijloop te zetten, met afgezette motor: F selecteer terwijl de auto met draaiende motor stilstaat de stand N, F zet de motor af, F zet het contact binnen vijf seconden weer aan, F houd het rempedaal ingetrapt en beweeg de selectiehendel één keer naar voren of naar achteren om de stand N te bevestigen en zet de elektrische parkeerrem handmatig vrij, F zet het contact af. Als u langer dan vijf seconden wacht, wordt de transmissie in de stand P gezet. U moet in dat geval de procedure nogmaals uitvoeren. Als u het bestuurdersportier opent wanneer de stand N is ingeschakeld, klinkt er een geluidssignaal. Dit signaal stopt wanneer u het bestuurdersportier sluit. Bijzonderheden van de automatische stand De transmissie schakelt zelf de meest geschikte versnelling, waarbij rekening wordt gehouden met de buitentemperatuur, het wegprofiel, de belading van de auto en de rijstijl van de bestuurder. 06 06 154 Rijden Als u maximaal wilt accelereren zonder de selectiehendel te bedienen, trap dan het gaspedaal volledig in (kick down). De transmissie schakelt automatisch terug of houdt de ingeschakelde versnelling vast tot het maximale toerental van de motor is bereikt. Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch terug om sterker op de motor af te remmen. Met de schakelflippers aan de stuurkolom kan de bestuurder tijdelijk zelf schakelen als de wagensnelheid en het motortoerental dit toelaten. Bijzonderheden van de handbediende stand De transmissie schakelt alleen een andere versnelling in als de wagensnelheid en het motortoerental dit toelaten. Bij een te laag of te hoog toerental knippert de geselecteerde versnelling enkele seconden waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling wordt weergegeven. Starten van de auto Vanuit de stand P: F Houd het rempedaal volledig ingetrapt. F Start de motor. F Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de toets Unlock. F Beweeg de selectiehendel twee keer naar achteren om de automatische stand D te selecteren of twee keer naar voren om de achteruitversnelling R in te schakelen. Vanuit de neutraalstand N: F Houd het rempedaal volledig ingetrapt. F Start de motor. F Houd het rempedaal ingetrapt, druk de selectiehendel naar achteren om de automatische stand D te selecteren of naar voren terwijl u de toets Unlock indrukt om de achteruit R in te schakelen. Vervolgens, vanuit de stand D of R: F Laat het rempedaal los. F Geef geleidelijk gas om de elektrische parkeerrem automatisch vrij te zetten. F Als de parkeerrem is vrijgezet, zet de auto zich in beweging. Laat onder winterse omstandigheden (temperatuur lager dan -23°C) de motor enkele minuten stationair draaien alvorens weg te rijden. Dit is belangrijk voor de goede werking en de levensduur van de motor en de transmissie. Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan. Parkeren van de auto Ongeacht de stand van de transmissie wordt bij het afzetten van het contact automatisch de stand P ingeschakeld, behalve als de transmissie in de stand N staat. In dat geval wordt de stand P na 5 seconden ingeschakeld (om de vrijloop te kunnen activeren). Controleer of de stand P inderdaad is ingeschakeld en of de elektrische parkeerrem automatisch is aangetrokken; zo niet, trek de parkeerrem dan handmatig aan. De desbetreffende lampjes van de selectiehendel en de hendel van de elektrische parkeerrem, en de lampjes op het instrumentenpaneel moeten branden. Storingen Storing van de transmissie Als het contact aan staat, wordt een storing aangegeven door het branden van dit lampje, in combinatie met een melding en een geluidssignaal. Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Rijd niet sneller dan 100 km/h, waar dat is toegestaan. 155 Rijden De transmissie gaat over op het noodprogramma: de transmissie wordt geblokkeerd in de derde versnelling van de stand D, de schakelflippers werken niet meer en de stand M kan niet meer worden gebruikt. U kunt dan een hevige schok voelen bij het inschakelen van de achteruitversnelling. Dit is niet schadelijk voor de transmissie. Rijstanden Er zijn diverse rijstanden beschikbaar. Ze komen overeen met de specifieke instellingen van de auto. De selectie van de rijstanden is afhankelijk van de voorzieningen van de auto. Elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt standaard "Normal" geselecteerd. Storing van de selectiehendel Kleine storing U wordt gewaarschuwd door het branden van het lampje in combinatie met een melding en een geluidssignaal. Rijd voorzichtig en neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. In bepaalde gevallen gaan de lampjes van de selectiehendel niet branden, maar wordt de status van de transmissie nog wel weergegeven in het instrumentenpaneel. Ernstige storing U wordt gewaarschuwd door het branden van dit lampje. Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stil en neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij het afzetten van het contact schakelt de transmissie automatisch de stand P in. De stand "ECO" Het selecteren van deze stand verlaagt het brandstofverbruik door een geoptimaliseerde werking van de verwarming en de airconditioning en, afhankelijk van de uitvoering, de pedalen, de automatische transmissie en de schakelindicator. Vrijloop in de stand "ECO": afhankelijk van de uitvoering, met de automatische transmissie EAT8, wordt het gebruik van de "vrijloop" aanbevolen om de auto af te remmen zonder op de motor af te remmen. U kunt op brandstof besparen door het gaspedaal volledig los te laten om te anticiperen op het verminderen van snelheid. De stand "Sport" Het selecteren van deze stand maakt een meer dynamische rijstijl mogelijk aan de hand van de stuurbekrachtiging, de variabele demping (DS Active Scan Suspension), de pedalen, het schakelverloop bij een automatische transmissie, het motorgeluid en de weergavemogelijkheid van de dynamische instellingen van de auto op het instrumentenpaneel. De stand "Comfort" Het selecteren van deze stand biedt meer comfort bij het rijden op een beschadigd wegdek of tijdens lange ritten: inschakeling van de functie DS Active Scan Suspension – een combinatie van het variabele dempingssysteem en de multifunctionele camera (detectie van de staat van het wegdek). De stand "Normal" Terugkeren naar de oorspronkelijk instellingen van de auto. Selectie van de rijstand De selectie van een rijstand is afhankelijk van de uitvoering van de auto: 1. ECO, Normal. Druk op deze toets om de stand "ECO" te activeren; het lampje in de toets gaat branden. 06 06 156 Rijden 2. 3. ECO, Normal, Sport. Druk op het voorste deel van de toets om de stand "Sport" te activeren en op het achterste deel om de stand "ECO" te activeren. Het bijbehorende lampje gaat branden. ECO, Comfort, Normal, Sport. Druk op de toets om de standen op het instrumentenpaneel weer te geven. Verlaat de auto niet in de korte periode dat u Hill Start Assist gebruikt. Als u de auto moet verlaten terwijl de motor draait, trek de parkeerrem dan handmatig aan en controleer of het verklikkerlampje van de parkeerrem en het lampje P op de hendel permanent branden. Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt deze even op zijn plaats gehouden wanneer u het rempedaal loslaat: - bij een handgeschakelde versnellingsbak de eerste versnelling of de neutraalstand is ingeschakeld, - als bij de automatische transmissie de stand D of M is ingeschakeld. De geselecteerde stand wordt direct geactiveerd. De geselecteerde stand wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. De selectie van een rijstand wordt eveneens beheerd door de functie DS Sensorial Drive. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie. De functie Hill Start Assist kan niet worden uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem wordt aangetrokken om de auto stil te zetten, wordt de werking van de functie onderbroken. Werking Hill Start Assist Dit systeem houdt bij het wegrijden op een helling uw auto ongeveer 2 seconden op zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen. Deze functie is alleen actief als: - de auto volledig stilstaat met het rempedaal ingetrapt, - aan bepaalde hellingcondities is voldaan, - het bestuurdersportier is gesloten. Als de auto bergafwaarts stilstaat en de achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt de auto even op zijn plaats gehouden als u het rempedaal loslaat. Storing Bij een systeemstoring gaan deze verklikkerlampjes branden. Raadpleeg het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de systemen te laten controleren. 157 Rijden Schakelindicator (Volgens motoruitvoering.) Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te verminderen. Werking Afhankelijk van de rijomstandigheden en de uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren één of meer versnellingen over te slaan. U kunt deze aanwijzing opvolgen zonder de tussenliggende versnellingen in te hoeven schakelen. Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van de aanwijzing. Deze functie kan niet worden uitgeschakeld. Bij auto's met een automatische transmissie werkt dit systeem alleen in de handbediende stand. De informatie wordt in de vorm van een pijl op het instrumentenpaneel weergegeven. Bij auto's met handgeschakelde versnellingsbak kan naast de pijl ook de geadviseerde versnelling worden weergegeven. Het systeem past het schakeladvies aan de rijomstandigheden (helling, belading van de auto enz.) en de rijstijl van de bestuurder (veel vermogen nodig, accelereren, remmen enz.) aan. Het systeem zal u nooit adviseren om: - de eerste versnelling in te schakelen, - de achteruitversnelling in te schakelen. Stop & Start Het Stop & Start-systeem zet de motor tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood licht, opstoppingen enz.). De motor wordt automatisch gestart (START-stand) als u weer weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel en stil. Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd op stadsgebruik en zorgt voor een lager brandstofverbruik, minder uitstoot van schadelijke stoffen en een aangename rust in het interieur tijdens het wachten. Tank nooit als de motor in de STOP-stand staat; zet in dat geval altijd het contact af met de sleutel of met de knop "START/ STOP". Werking Overgang naar de STOP-stand van de motor Dit verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden en de motor wordt automatisch in de STOP-stand gezet: - - als u bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager dan 3 km/h, de versnellingshendel in de neutraalstand zet en vervolgens het koppelingspedaal loslaat, als u bij een automatische transmissie, bij een snelheid lager dan 20 km/h (BlueHDi 180) of lager dan 3 km/h (PureTech 180 en PureTech 225), het rempedaal intrapt of de stand N selecteert. De teller registreert hoe lang de STOP-stand tijdens een rit is geactiveerd. De teller wordt, elke keer als u het contact met de sleutel of de knop "START/STOP" aanzet, weer op nul gezet. 06 06 158 Rijden Voor uw gebruiksgemak tijdens parkeermanoeuvres zal het systeem enkele seconden na het schakelen uit de achteruitversnelling niet werken. Stop & Start is niet van invloed op de werking van voertuigsystemen zoals remmen, stuurbekrachtiging enz. In dat geval knippert dit lampje een paar seconden, waarna het uitgaat. - Dit is volkomen normaal. - Overgang naar de START-stand - Bijzonderheden: STOP-stand niet beschikbaar De STOP-stand wordt niet geactiveerd als: - de auto op een steile helling staat (bergopwaarts of bergafwaarts), - het bestuurdersportier is geopend, - de veiligheidsgordel van de bestuurder niet is vastgemaakt, - de auto sinds de laatste start met de knop "START/STOP" niet sneller dan 10 km/h heeft gereden, - de elektrische parkeerrem wordt/is aangetrokken, - de klimaatregeling in het interieur dat niet toelaat, - de ruitontwaseming is ingeschakeld, - er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, buitentemperatuur, hoogte enz.) die regeling van het systeem vereisen. - - Dit lampje gaat uit en de motor wordt automatisch gestart: als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, het koppelingspedaal volledig intrapt, Bij een automatische transmissie: • als u, terwijl de stand D of M is geselecteerd, het rempedaal loslaat, • of als u, terwijl de stand N is geselecteerd en het rempedaal is losgelaten, de stand D of M selecteert, • of als u de achteruitversnelling inschakelt. de snelheid van de auto hoger is dan 4 km/h bij uitvoeringen met een handgeschakelde versnellingsbak of bij de PureTech 180 en PureTech 225 met automatische transmissie, of 25 km/h bij de uitvoeringen BlueHDi 180 met een automatische transmissie, de elektrische parkeerrem wordt aangetrokken, er bepaalde bijzondere omstandigheden zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur, rembekrachtiging, instelling airconditioning enz.) waarbij de motor nodig is voor de regeling van het systeem of de auto. In dat geval knippert dit lampje een paar seconden, waarna het uitgaat. Dit is volkomen normaal. Uitschakelen/weer inschakelen Bijzonderheden: START-stand wordt automatisch geactiveerd Uit veiligheids- of comfortoverwegingen wordt de START-stand automatisch geactiveerd als: - het bestuurdersportier wordt geopend, - de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt, In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het thermische comfort in het interieur op peil te houden, kan het nuttig zijn het Stop & Startsysteem uit te schakelen. Het systeem kan bij aangezet contact op elk gewenst moment worden uitgeschakeld. Als het systeem in de STOP-stand wordt uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer gestart. 159 Rijden Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer ingeschakeld als het contact wordt aangezet. F Druk op deze toets. Het desbetreffende oranje lampje gaat branden. Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende lampje gaat uit. Motorkap openen Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit als u handelingen onder de motorkap wilt uitvoeren, om letsel door het automatisch activeren van de START-stand te voorkomen. Rijden op een overstroomde weg Schakel het Stop & Start-systeem uit wanneer u over een overstroomde weg moet rijden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer rijadviezen, met name over het rijden op overstroomde wegen. Auto's met het Stop & Start-systeem zijn voorzien van een speciale 12 V-accu. Laat eventuele werkzaamheden aan deze accu uitsluitend uitvoeren door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de 12 V-accu. Storing Bij een storing in het systeem knippert dit lampje op het instrumentenpaneel enige tijd en gaat het vervolgens permanent branden, in combinatie met de weergave van een melding. Laat het systeem controleren door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als er in de STOP-stand een storing optreedt, kan de auto afslaan. Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan branden. In dat geval moet u het contact uitzetten en opnieuw starten door op de knop "START/ STOP" te drukken. Bandenspanningscontrolesysteem Dit systeem controleert automatisch de bandenspanning tijdens het rijden. Het systeem bewaakt de spanning van de vier banden zodra de auto begint te rijden. Het systeem vergelijkt de signalen van de snelheidssensoren van de wielen met de referentiewaarden die elke keer nadat de banden op spanning zijn gebracht of na het verwisselen van een wiel moeten worden gereset. Het systeem geeft een waarschuwing zodra wordt gesignaleerd dat de spanning van een of meer banden te laag is. 06 06 160 Rijden Het bandenspanningscontrolesysteem is niet meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt dat de waakzaamheid van de bestuurder niet door het systeem kan worden vervangen. Het systeem onthoudt u niet van de verantwoordelijkheid om elke maand en telkens voordat u een lange rit gaat maken de bandenspanning te controleren (ook die van het reservewiel). Het rijden met een te lage bandenspanning heeft een nadelige invloed op het weggedrag en de remweg van de auto en veroorzaakt vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder zware omstandigheden (zware belading, hoge snelheden, een lange rit). Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik. De door de fabrikant voor uw auto aanbevolen bandenspanning staat vermeld op de bandenspanningssticker. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de identificatie. Controle van de bandenspanning De bandenspanning moet worden gecontroleerd als de banden "koud" zijn (de auto staat langer dan een uur stil of er is minder dan 10 km gereden met een beperkte snelheid). Onder andere omstandigheden moet de bandenspanning ten opzichte van de op de sticker vermelde spanning met 0,3 bar worden verhoogd. Sneeuwkettingen Het systeem hoeft niet gereset te worden na het aanbrengen of verwijderen van sneeuwkettingen. Waarschuwing te lage bandenspanning Deze waarschuwing wordt aangegeven door permanent branden van het lampje, een geluidssignaal, afhankelijk van de aangebrachte uitrusting en een melding op het scherm. F Verminder onmiddellijk uw snelheid en vermijd plotselinge stuurbewegingen en krachtig remmen. F Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats. Een te lage bandenspanning is niet altijd aan de band te zien. Een visuele controle is dus niet voldoende. F Controleer als u een compressor in de auto hebt (bijvoorbeeld die van de bandenreparatieset) de spanning van de vier banden als deze zijn afgekoeld. F Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk is om deze controle onmiddellijk uit te voeren. of F Gebruik in het geval van een lekke band de bandenreparatieset of het reservewiel (afhankelijk van de uitvoering). De waarschuwing blijft actief tot het systeem wordt gereset. Resetten Elke keer nadat u een of meer banden op spanning hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer wielen, moet u het systeem resetten. 161 Rijden Controleer voordat u het systeem gaat resetten of de spanning van de vier banden overeenkomstig de gebruiksomstandigheden van de auto en de voorschriften op de sticker met de bandenspanningen is. Het bandenspanningscontrolesysteem is alleen betrouwbaar als de vier banden tijdens het resetten de juiste spanning hebben. Het bandenspanningscontrolesysteem geeft geen meldingen als de bandenspanning bij het resetten onjuist is. Deze functie kan gereset worden via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. F Selecteer in het menu het tabblad "Overige instellingen". F Selecteer op deze pagina de functie "Bandenspan.contr.". F Selecteer "Ja" om te bevestigen. Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een melding weergegeven om aan te geven dat het resetten is gelukt. Storing Als het lampje te lage bandenspanning gaat knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie met het lampje Service, wijst dit op een storing in het systeem. Er verschijnt een melding in combinatie met een geluidssignaal. In dat geval werkt de bandenspanningscontrole mogelijk niet goed. Laat het systeem controleren door het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Na het uitvoeren van werkzaamheden aan het systeem moet de spanning van de vier banden worden gecontroleerd en het systeem worden gereset. DS ConnectedCAM Met deze boven aan de voorruit gemonteerde draadloze camera kunt u: - foto's en video's maken en deze delen via e-mail, sms en sociale media, met de smartphone-app "DS ConnectedCAM", - de GPS-coördinaten naar een smartphone sturen, - automatisch video's maken bij een aanrijding. (Afhankelijk van het verkoopland.) U bent zelf verantwoordelijk voor het gebruik van de DS ConnectedCAM: u moet er dus voor zorgen dat de regelgeving met betrekking tot de bescherming van privégegevens (afbeeldingen van derden, kentekenplaten, beveiligde gebouwen enz.) en de verkeersregels worden nageleefd. Informeer eerst bij uw verzekeringsmaatschappij of video's van de DS ConnectedCAM als bewijsmateriaal worden geaccepteerd. 06 06 162 Rijden Werking Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te gebruiken: F download de app "DS ConnectedCAM" op een smartphone, F koppel de smartphone met de camera; volg daarbij de aanwijzingen op de app. De koppeling is nodig voor de eerste verbinding. De smartphone wordt vervolgens automatisch verbonden met de camera. De standaardcode voor het koppelen is: ConnectedCAM. Inschakelen F Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de camera in te schakelen. Het verklikkerlampje van de toets gaat branden. Als de camera is ingeschakeld, worden automatisch en permanent video-opnames gemaakt. Foto's en video's maken F Druk kort op deze toets om een foto te maken. Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal. F Houd deze toets enige tijd ingedrukt om een video te maken. Via de micro USB-aansluiting kunt u ook de gegevens van de camera overbrengen op andere apparaten, zoals een pc of een tablet. Met de app "DS ConnectedCAM" kunt u vervolgens automatisch en onmiddellijk uw foto's en video's delen via sociale media of e-mail. Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder de op de smartphone geïnstalleerde app DS ConnectedCAM niet tijdens het rijden gebruiken. Elke handeling die veel aandacht vergt, moet bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Storing In het geval van een storing knippert het lampje van de toets. Laat het systeem controleren door een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Snelheidslimietherkennings– en snelheidsadviessysteem Resetten van het systeem Uitschakelen F Houd deze toets enige tijd ingedrukt om de camera uit te schakelen. Het lampje van de toets gaat uit. De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact. Als u deze twee toetsen gelijktijdig enige tijd ingedrukt houdt, wordt het systeem gereset. Met deze handeling worden alle op de camera opgeslagen gegevens gewist en wordt de standaardcode voor het koppelen van de camera gereset. Met dit systeem kan de door de camera gedetecteerde snelheidslimiet worden weergegeven op het instrumentenpaneel. 163 Rijden Het systeem maakt tevens gebruik van de informatie over snelheidslimieten die is opgeslagen in de kaartgegevens van het navigatiesysteem en van verkeersborden. Om er zeker van te zijn dat de informatie over snelheidslimieten afkomstig van het navigatiesysteem actueel is, dient u de kaartgegevens geregeld te updaten. Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor vrachtwagens, worden niet weergegeven. De weergave van de snelheidslimiet in het instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte voertuigen) passeert. De eenheid van de snelheidslimiet (mph of km/h) hangt af van het land waarin u rijdt. Houd hier rekening mee om te voorkomen dat u de snelheidslimiet overschrijdt. Als u in een ander land bent, moet de eenheid van snelheid die door het instrumentenpaneel wordt aangegeven gelden voor het land waarin u rijdt; anders werkt het systeem niet correct. Het snelheidslimietherkenningssysteem is een hulpsysteem; het geeft niet altijd de juiste snelheidslimiet aan. De snelheidslimietborden langs of boven de weg hebben altijd prioriteit boven de door het systeem weergegeven snelheidslimieten. Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de bestuurder die desondanks waakzaam moet blijven. De bestuurder moet zich houden aan de verkeersregels en de snelheid van het voertuig aanpassen aan het weer en het verkeer. Het systeem geeft de snelheidslimiet mogelijk niet weer wanneer binnen een vooraf ingestelde periode geen snelheidslimietbord wordt gedetecteerd. Het systeem is ontworpen voor het detecteren van borden die voldoen aan de regels van het Verdrag van Wenen betreffende verkeersborden. Voor een correcte werking van het systeem: reinig regelmatig het gebied vóór de camera. De binnenkant van de voorruit kan ook rondom de camera beslagen worden. Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet u de voorruit regelmatig ontwasemen. Inschakelen/uitschakelen De functie kan worden in- en uitgeschakeld via het menu Auto/ Rijden van het touchscreen. Weergave op het instrumentenpaneel 1. 2. Weergave van de gedetecteerde snelheidslimiet. of Weergave van het einde van de snelheidslimiet. Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt geen informatie over de snelheidslimiet. 06 06 164 Rijden Zodra er informatie over de snelheidslimiet wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde weer. "MEM" knippert en er verschijnt een melding – snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar geactiveerd – het systeem stelt voor om de snelheidslimiet in te stellen als nieuwe snelheid. Beperkingen van de werking De regelgeving met betrekking tot snelheidslimieten verschilt per land. Het systeem houdt geen rekening met lagere snelheidslimieten die in de volgende gevallen van kracht kunnen zijn: - slecht weer (regen, sneeuw), - luchtvervuiling, - het trekken van een aanhanger, - rijden met een noodreservewiel of sneeuwkettingen, - rijden met een band die met een bandenreparatieset is gerepareerd, - beginnende bestuurders enz. Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet: - slecht zicht (slecht verlichte weg, sneeuwval, regen, mist), - gedeelte van de voorruit vóór de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker, - storing van de camera, - verouderde of onjuiste kaartgegevens, - afgeschermde of onleesbare borden (door andere voertuigen, vegetatie, sneeuw), - snelheidslimietborden die niet aan de norm voldoen, of die beschadigd of vervormd zijn. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidsbegrenzer, de snelheidsregelaar of de adaptieve snelheidsregelaar. Stuurkolomschakelaars 1. Selecteren van de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar. 2. Opslaan van de ingestelde snelheid. Advies Weergave op het instrumentenpaneel Naast de snelheidslimietherkenning kan de bestuurder de weergegeven snelheid als snelheidsinstelling aanhouden voor de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar met behulp van de instelknop op de hendel van de snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar. 3. 4. 5. Weergave van de snelheidslimiet. Suggestie om de snelheid op te slaan. Huidige snelheidsinstelling. 165 Rijden Opslaan van de snelheid F Schakel de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar in. De informatie over de snelheidsbegrenzer/ snelheidsregelaar wordt weergegeven. Bij de detectie van een verkeersbord met een andere snelheid, geeft het systeem de waarde aan en knippert MEM enkele seconden om u voor te stellen deze snelheid als de nieuwe ingestelde snelheid op te slaan. Bij een verschil van minder dan 10 km/h tussen de ingestelde snelheid en de door de snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem weergegeven snelheid wordt het symbool MEM niet weergegeven. F Druk de toets 2 eenmaal in om de voorgestelde snelheid te kunnen opslaan. Er wordt een melding weergegeven om het verzoek te bevestigen. F Druk de toets 2 toets nogmaals in om deze nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen en op te slaan. Het display keert na enige tijd terug naar de vorige weergave. Uitgebreide verkeersbordherkenning Dit aanvullende systeem detecteert met behulp van een boven aan de voorruit geplaatste camera deze vier verkeersborden en geeft ze op het instrumentenpaneel weer. Eenrichtingsverkeer: als u een eenrichtingsweg vanaf de verkeerde kant inrijdt, wordt er een waarschuwingsbericht, inclusief een pictogram van het verkeersbord, op het instrumentenpaneel weergegeven (verzoek om de verkeersrichting te verifiëren) weergegeven. Andere verkeersborden: bij het naderen van een van deze verkeersborden wordt het pictogram van het betreffende verkeersbord op het instrumentenpaneel weergegeven. Bij instrumentenpaneel 1 moet de geselecteerde weergavemodus "Verkeersbordherkenning" zijn. Deze functie is een hulpmiddel voor de bestuurder die echter te allen tijde zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen en de verkeersregels moet naleven. De snelheidslimietborden langs of boven de weg hebben altijd prioriteit boven de door het systeem weergegeven snelheidslimieten. De borden moeten voldoen aan de regels van het Verdrag van Wenen betreffende verkeersborden. Inschakelen/uitschakelen Deze functie kan geactiveerd en gedeactiveerd worden via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet: - Slecht zicht (slecht verlichte weg, sneeuwval, regen, mist). - Gedeelte van de voorruit vóór de camera is vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker. - Storing in de camera. - Afgeschermde of onleesbare borden (door andere voertuigen, vegetatie, sneeuw). - Verkeersborden die niet aan de norm voldoen, of die beschadigd of vervormd zijn. Snelheidsbegrenzer Dit systeem voorkomt dat de auto de door de bestuurder ingestelde snelheid overschrijdt. De snelheidsbegrenzer moet handmatig worden ingeschakeld. 06 06 166 Rijden De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h bedragen. De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van het contact opgeslagen in het geheugen. De snelheidsbegrenzer is een rijhulpsysteem; de bestuurder moet te allen tijde de snelheidslimieten in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen. 5. Gebruik de door het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem (MEM) weergegeven snelheid. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidslimietherkenningsen snelheidsadviessysteem. Weergave op het instrumentenpaneel Stuurkolomschakelaars Snelheidsbegrenzer AAN/UIT. Snelheidsbegrenzer geselecteerd. Ingestelde snelheid. Door de snelheidslimietherkenning aangegeven snelheid. Inschakelen/onderbreken Selecteren van de snelheidsbegrenzer. Verlagen van de ingestelde snelheid. Verhogen van de ingestelde snelheid. Inschakelen/onderbreken van de snelheidsbegrenzer. F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause). Instellen van de snelheidslimiet (ingestelde snelheid) Er kan een snelheid worden ingesteld zonder de begrenzer in te schakelen. 6. 7. 8. 9. 1. 2. 3. 4. F Als de ingestelde snelheid (laatste in het systeem opgeslagen snelheid) de door u gewenste snelheidslimiet is, druk dan op de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te schakelen. F Draai de knop 1 in de stand LIMIT: de snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet, uitgaande van de actuele wagensnelheid: F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere keren kort op de toets 2 of 3, F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de toets 2 of 3 ingedrukt. Wijzigen van de ingestelde snelheid van de snelheidsbegrenzer op basis van de door de snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid: F de snelheid die u kunt opslaan verschijnt op het instrumentenpaneel, F druk één keer op de toets 5; er verschijnt een melding ter bevestiging van het verzoek om de snelheid op te slaan. F druk nogmaals op de toets 5 om de weergegeven snelheid op te slaan. Deze waarde verschijnt direct als nieuwe ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel. 167 Rijden Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid F Als u de ingestelde snelheidslimiet tijdelijk wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal stevig in, tot voorbij het zware punt. De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert. Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid. Bij een steile afdaling of bij het krachtig intrappen van het gaspedaal kan de snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. Als het overschrijden van de ingestelde snelheidslimiet niet wordt veroorzaakt door het stevig intrappen van het gaspedaal, klinkt er bovendien een geluidssignaal. Zodra de rijsnelheid is afgenomen tot de ingestelde snelheid, schakelt de snelheidsbegerenzer weer in: de ingestelde snelheid wordt permanent weergegeven. Uitschakelen F Draai de knop 1 in de stand "OFF": de informatie over de snelheidsbegrenzer wordt niet meer weergegeven. Storing Het knipperen van streepjes wijst op een storing in de snelheidsbegrenzer. Laat het systeem controleren door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Bij snel accelereren, bijvoorbeeld in een steile afdaling, kan de snelheidsbegrenzer niet altijd voorkomen dat de ingestelde snelheid wordt overschreden. De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert. Als de ingestelde snelheid zonder ingreep van de bestuurder wordt overschreden, knippert de snelheid en klinkt er een geluidssignaal. Matten die niet door de fabrikant zijn goedgekeurd, kunnen de werking van de snelheidsregelaar hinderen. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar. Snelheidsregelaar Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven. De snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld. Daarvoor moet de auto met een snelheid van minstens 40 km/h rijden. Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak moet minimaal de derde versnelling zijn ingeschakeld. Bij auto's met een automatische transmissie moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in de stand M, minimaal de tweede versnelling zijn ingeschakeld. De snelheidsregelaar blijft actief na het schakelen bij uitvoeringen met een handgeschakelde versnellingsbak. De werking van de snelheidsregelaar kan tijdelijk worden onderbroken (pauze): - door op de toets 4 te drukken of door het rempedaal in te trappen, - automatisch, als de dynamische stabiliteitscontrole in werking treedt. 06 06 168 Rijden Na het afzetten van het contact worden alle geprogrammeerde snelheden gewist. De snelheidsregelaar is een rijhulpsysteem. De bestuurder moet te allen tijde de snelheidslimieten in acht nemen en zijn aandacht op het verkeer blijven vestigen. Houd om veiligheidsredenen uw voeten altijd in de buurt van de pedalen. 5. Gebruik de door het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem (MEM) weergegeven snelheid. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidslimietherkenningsen snelheidsadviessysteem. Weergave op het instrumentenpaneel Stuurkolomschakelaars Wijzigen van de ingestelde snelheid 6. 7. 8. 9. 1. 2. 3. 4. Selecteren van de snelheidsregelaar. De actuele rijsnelheid instellen als de aan te houden snelheid/Verlagen van de ingestelde rijsnelheid. De actuele rijsnelheid instellen als de aan te houden snelheid/Verhogen van de ingestelde rijsnelheid. Onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling. F Druk, wanneer de gewenste snelheid is bereikt, op de toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar te activeren en een ingestelde snelheid op te slaan. De actuele rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid. U kunt het gaspedaal nu loslaten. F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking van de functie tijdelijk te onderbreken (Pause). F Druk nogmaals op de toets 4 om de snelheidsregelaar weer in te schakelen (ON). Snelheidsregelaar onderbroken/hervat. Snelheidsregelaar geselecteerd. Ingestelde snelheid. Door de snelheidslimietherkenning aangegeven snelheid. Inschakelen/onderbreken F Draai de rolknop 1 in de stand CRUISE: de snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet ingeschakeld (Pause). De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld. Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid: F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere keren kort op de toets 2 of 3, F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de toets 2 of 3 ingedrukt. Let op: tijdens het ingedrukt houden van de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel veranderen. 169 Rijden Stel om veiligheidsredenen een snelheid in die niet al te veel afwijkt van de actuele wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de auto onverwacht gaat accelereren of vaart minderen. Wijzigen van de ingestelde snelheid van de snelheidsregelaar op basis van de door de snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid: F de snelheid die u kunt opslaan verschijnt op het instrumentenpaneel, F druk één keer op de toets 5; er verschijnt een melding ter bevestiging van het verzoek om de snelheid op te slaan. F druk nogmaals op de toets 5 om de weergegeven snelheid op te slaan. Deze waarde verschijnt direct als nieuwe ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel. Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de weergegeven ingestelde snelheid knippert niet meer. Op een steile afdaling kan de snelheidsregelaar niet voorkomen dat de auto de ingestelde snelheid overschrijdt. Als u het rempedaal intrapt om de wagensnelheid te beperken, wordt de werking van de snelheidsregelaar automatisch onderbroken. Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te activeren met de wagensnelheid hoger dan 40 km/h. Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend als de verkeerssituatie het mogelijk maakt om gedurende een bepaalde tijd met een constante snelheid en een veilige afstand tot uw voorligger te blijven rijden. Gebruik de snelheidsregelaar niet in de stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile wegen, op gladde of ondergelopen wegen of bij slecht zicht (zware regenval, mist, sneeuw enz.). De ingestelde snelheid kan in sommige gevallen niet worden aangehouden of zelfs niet worden bereikt: bij het trekken van een aanhanger, als de auto zwaar beladen is, op een steile helling enz. Uitschakelen Tijdelijk overschrijden van de ingestelde snelheid F Draai de knop 1 in de stand "OFF": de informatie over de snelheidsregelaar wordt niet meer weergegeven. Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan de ingestelde snelheid worden overschreden door het gaspedaal in te trappen. Storing De snelheidsregelaar wordt tijdelijk uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde snelheid knippert. Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de ingestelde snelheid weer aangehouden. Laat het systeem controleren door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Het knipperen van de streepjes wijst op een storing in de snelheidsregelaar. Matten die niet door de Fabrikant zijn goedgekeurd kunnen de werking van de snelheidsregelaar hinderen. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - leg nooit meerdere matten boven op elkaar. 06 06 170 Rijden DS Connected Pilot Dit systeem assisteert u actief bij het op de rijstrook houden van de auto. Het is een resultaat van samenwerken van adaptieve cruise control met de Stop & Go functie en het Lane Keeping System. Deze twee functies moeten ingeschakeld en storingsvrij zijn. Deze functies zijn met name geschikt voor het rijden op autowegen en hoofdwegen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over adaptieve cruise control en het Lane Keeping System. Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die desondanks altijd zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen en de snelheidslimieten en veiligheidsafstanden in acht moet nemen. Adaptieve cruise control Dit systeem heeft de volgende functies: automatisch aanhouden van de door de bestuurder ingestelde snelheid, bij een handgeschakelde versnellingsbak, automatisch afstand houden tot de voorligger. bij een automatische transmissie, automatisch afstand houden tot de voorligger, waarbij de auto zelfs volledig tot stilstand kan worden gebracht. Het systeem versnelt de auto of remt deze af door automatisch het motortoerental te regelen en het remsysteem te bedienen. Voor dit doel is de auto voorzien van een camera boven aan de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, van een radar in de voorbumper. Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen voor snelwegen en autowegen. Het werkt alleen bij bewegende voertuigen die in dezelfde richting als uw auto rijden. Werkingsprincipe Het systeem past automatisch de snelheid van uw auto aan die van de voorligger aan om een constante afstand te behouden. Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert het systeem de snelheid van uw auto of brengt het uw auto indien nodig zelfs volledig tot stilstand door op de motor af te remmen en het remsysteem te bedienen (uitvoeringen met een automatische transmissie).Bij uitvoeringen met de EAT8-automatische transmissie wordt, als de verkeerssituatie het toelaat, de motor automatisch opnieuw gestart. Als de voorligger versnelt of een andere rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde snelheid weer is bereikt. 171 Rijden Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het inhalen van een langzamer voertuig, staat de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de voorligger dichter nadert om het inhalen mogelijk te maken zonder de ingestelde snelheid te overschrijden. Stuurkolomschakelaars Weergave op het instrumentenpaneel De remlichten lichten op zodra het remsysteem wordt geactiveerd en de auto snelheid mindert. Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks altijd de snelheidslimiet en een veilige afstand tot de voorligger in acht moet nemen en de aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. Sommige voertuigen op de weg kunnen niet goed gedetecteerd of verkeerd geïnterpreteerd worden door de camera en/of radar, wat kan leiden tot een slechte inschatting van de afstanden en het onjuist versnellen of afremmen van de auto. De bestuurder moet op elk moment de controle over de auto weer kunnen overnemen door het stuurwiel steeds met beide handen vast te houden en de voeten bij het rempedaal en het gaspedaal te houden. 1. 2. 3. 4. 5. 6. Selecteren van de snelheidsregelaar. De actuele rijsnelheid instellen als de aan te houden snelheid/verlagen van de ingestelde rijsnelheid. De actuele rijsnelheid instellen als de aan te houden snelheid/verhogen van de ingestelde rijsnelheid. Onderbreken/hervatten van de snelheidsregeling/ bevestiging van het herstarten van de auto na een automatische stop (bij uitvoeringen met de functie Stop & Go). Gebruik de door het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem (MEM) weergegeven snelheid. Weergeven en instellen van de opgeslagen afstand tot de voorligger. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het snelheidslimietherkennings- en snelheidsadviessysteem. 7. 8. Voorligger aanwezig/afwezig. Snelheidsregeling ingeschakeld/ uitgeschakeld. 9. Ingestelde snelheid. 10. Auto stilgehouden (uitvoeringen met automatische transmissie). 11. Door de snelheidslimietherkenning aangegeven snelheid. Bij detectie van een voorligger wordt het symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de status van de snelheidsregeling. Standaard is het symbool 7 leeg. Als de snelheidsregeling is geactiveerd, worden de symbolen 7 en 8 groen weergegeven. Standaard worden deze symbolen grijs weergegeven. 06 06 172 Rijden 12. Instelling afstand tot voorligger. 13. Gedetecteerde positie van de auto door het systeem. Inschakelen De snelheidsregelaar moet handmatig worden ingeschakeld. Met een handgeschakelde versnellingsbak De snelheid van de auto moet liggen tussen 30 km/h en 160 km/h. F Zet, bij een draaiende motor, knop 1 in de stand "CRUISE" om de snelheidsregelaar te selecteren; de werking van het systeem wordt onderbroken (grijze weergave). F Druk tijdens het rijden op een van de toetsen 2 of 3: de actuele snelheid van uw auto wordt de ingestelde snelheid. De snelheidsregelaar wordt ingeschakeld (groene weergave). Auto met automatische transmissie EAT6 F Selecteer de stand D of M. De snelheid van de auto moet liggen tussen 2 km/h en 180 km/h. F Zet, bij draaiende motor, knop 1 in de stand "CRUISE" om de snelheidsregelaar te selecteren; de werking van het systeem wordt onderbroken (grijze weergave). F Geef een beetje gas en druk op een van de toetsen 2 of 3: het systeem wordt gestart (groene weergave). De ingestelde snelheid is gelijk aan: - 30 km/h, standaard, als de snelheid van de auto lager is dan 30 km/h, - de huidige snelheid als de snelheid van de auto hoger is dan 30 km/h. Auto met automatische transmissie EAT8 F Selecteer de stand D of M. De snelheid van de auto moet liggen tussen 0 km/h en 180 km/h. F Zet, bij draaiende motor, knop 1 in de stand "CRUISE" om de snelheidsregelaar te selecteren; de werking van het systeem wordt onderbroken (grijze weergave). F Druk op een van de toetsen 2 of 3: het systeem wordt gestart (weergegeven in groen). De ingestelde snelheid is gelijk aan: - 30 km/h, standaard, als de snelheid van de auto lager is dan 30 km/h, - de huidige snelheid als de snelheid van de auto hoger is dan 30 km/h. Bij het afzetten van het contact wordt de ingestelde snelheidswaarde van de bestuurder geannuleerd. De afstand tot de voorligger is standaard ingesteld op "Normaal" (2 streepjes). Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde waarde gebruikt bij het inschakelen van de functie. Werking onderbreken Het onderbreken van de snelheidsregelaar kan worden uitgevoerd: - door de bestuurder: • door te drukken op toets 4 (Pause). • door het rempedaal in te trappen. • door de hendel van de elektrische parkeerrem te bedienen. • door het koppelingspedaal langer dan 5 seconden ingetrapt te houden, • door bij een automatische transmissie vanuit stand D stand N te selecteren. - of automatisch: • door activering van het ESP-systeem om veiligheidsredenen, • als de wagensnelheid lager wordt dan 30 km/h (1000 t/min). Als de snelheidsregelaar automatisch wordt onderbroken, kan deze pas opnieuw worden geactiveerd als weer aan alle veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan. De melding "Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt" wordt weergegeven zolang het niet mogelijk is om de adaptieve snelheidsregelaar weer te activeren. 173 Rijden Opnieuw inschakelen van de functie Uitvoeringen met handgeschakelde versnellingsbak Om de functie opnieuw in te schakelen moet de bestuurder het gaspedaal intrappen, harder gaan rijden dan 30 km/h en vervolgens op toets 2, 3 of 4 drukken. Uitvoeringen met automatische transmissie EAT6 Na het afremmen van de auto waardoor deze tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar wordt onderbroken. De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om weg te rijden en vervolgens het systeem heractiveren door harder te rijden dan 5 km/h en toets 2, 3 of 4 in te drukken. Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een korte periode (ca. 5 minuten) automatisch de elektrische parkeerrem geactiveerd. Uitvoeringen met automatische transmissie EAT8 Na het afremmen van de auto waardoor deze tot stilstand is gebracht, wanneer de verkeerssituatie het onmiddellijk opnieuw inschakelen van de auto niet toelaat, moet de bestuurder het opnieuw inschakelen van de auto bevestigen door toets 4 in te drukken of het gaspedaal in te trappen. Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een korte periode (ca. 5 minuten) automatisch de elektrische parkeerrem geactiveerd. Wacht om veiligheidsredenen tot de huidige snelheid de ingestelde snelheid heeft bereikt voordat u de functie opnieuw inschakelt met toets 4. Wijzigen van de ingestelde snelheid De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is geactiveerd (groen). Wijzigen op basis van de actuele wagensnelheid F Herhaaldelijk kort indrukken van de toets 2 of 3 om de snelheid te verlagen of te verhogen in stappen van 1 km/h. F Ingedrukt houden van de toets 2 of 3 om de snelheid te verlagen of te verhogen in stappen van 5 km/h. F Druk één keer op de toets 5; er verschijnt een melding ter bevestiging van het verzoek om de snelheid op te slaan. F Druk nogmaals op toets 5 om de voorgestelde snelheid op te slaan. Deze waarde verschijnt direct als nieuwe ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de snelheidslimietherkenningsen snelheidsadviessysteem. Om veiligheidsredenen is het raadzaam een snelheid te selecteren die dicht bij de actuele snelheid van uw auto ligt, om bruusk accelereren of vertragen van de auto te voorkomen. Wijzigen van de ingestelde afstand tot de voorligger Let op: tijdens het ingedrukt houden van de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid snel veranderen. Wijzigen op basis van de snelheidslimietherkenning F De gedetecteerde snelheidslimiet wordt weergegeven op het instrumentenpaneel. Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de afstand tot de voorligger: - "Ver" (3 streepjes). - "Normaal" (2 streepjes). - "Dichtbij" (1 streepje). 06 06 174 Rijden Motor draait en de knop in de stand "CRUISE": F druk op toets 6 om het selectiescherm voor het instellen van de afstand tot de voorligger weer te geven, F druk herhaaldelijk op toets 6 tot de gewenste instelling verschijnt. Het selectiescherm sluit na enkele seconden. De wijziging is dan opgeslagen. Deze instelling blijft ongeacht de status van de functie opgeslagen, ook na het afzetten van het contact. De selectie geldt tevens voor de remweg (uitvoeringen met automatische transmissie EAT6 en EAT8). Overschrijden van de ingestelde snelheid De ingestelde tijd kan tijdelijk worden overschreden door het gaspedaal in te trappen. Zolang het gaspedaal wordt ingetrapt, kan het remsysteem niet worden aangestuurd door de snelheidsregelaar. Het loslaten van het gaspedaal is voldoende om weer terug te keren naar de ingestelde snelheid. Als de ingestelde snelheid wordt overschreden, verdwijnt de weergave van de ingestelde snelheid en wordt de melding "Regelaar onderbroken" weergegeven totdat het gaspedaal weer wordt losgelaten. Rijsituaties en bijbehorende waarschuwingen De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de afhankelijk van de rijsituatie weergegeven waarschuwingen en meldingen. Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven. De weergavemodus "Rijden" op instrumentenpaneel 2 moet eerst geselecteerd zijn. 175 Rijden Waarschuwings- resp. Weergave verklikkerlampje Bijbehorende melding Aanwijzingen "Pauzestand snelheidsregelaar" Functie gepauzeerd. Geen voertuig gedetecteerd. "Pauzestand snelheidsregelaar" Functie gepauzeerd. Er wordt een voertuig gedetecteerd. "Regelaar actief" Functie geactiveerd. Geen voertuig gedetecteerd. "Regelaar actief" Functie geactiveerd. Er wordt een voertuig gedetecteerd. "Snelheidsregelaar onderbroken" Functie geactiveerd. De bestuurder heeft tijdelijk de controle over de auto overgenomen door het gaspedaal in te trappen. (grijs) (grijs) (groen) afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger (groen) afhankelijk van de geselecteerde afstand tot de voorligger of (groen) 06 06 176 Rijden Waarschuwings- resp. Weergave verklikkerlampje (groen) (groen) "Neem de controle over" De bestuurder moet de controle over de auto overnemen door gas te geven of te remmen, afhankelijk van de situatie. "Neem de controle over" Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een kritische situatie (noodstop van de voorligger, plotseling invoegen van een ander voertuig tussen uw auto en uw voorligger, bij uitvoeringen met een handgeschakelde versnellingsbak). De bestuurder moet onmiddellijk de controle over de auto overnemen. "Inschakelen geweigerd, omstandigheden ongeschikt" Het systeem weigert de regeling uit te voeren (snelheid buiten het werkingsbereik, bochtige weg). + (rood) 70 (grijs) Aanwijzingen + (oranje) of 70 Bijbehorende melding (oranje) 177 Rijden Uitvoeringen met een automatische transmissie EAT6 – Stop-functie. De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de weergegeven waarschuwingen en meldingen behorende bij het automatisch stoppen van het voertuig door het systeem. Waarschuwings- resp. Weergave verklikkerlampje of (grijs)/(groen) afhankelijk van de geselecteerde en de werkelijke afstand tot de voorligger Na het afremmen van de auto waardoor deze tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat de auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar wordt onderbroken. De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om weg te rijden en vervolgens het systeem heractiveren door toets 2, 3 of 4 in te drukken. Als de bestuurder nadat de auto tot stilstand is gekomen geen actie onderneemt, wordt binnen enkele ogenblikken (ca. 5 minuten) automatisch de elektrische parkeerrem aangetrokken. Bijbehorende melding Aanwijzingen "Pauzestand snelheidsregelaar" (gedurende enkele seconden) Het systeem heeft de auto remmend tot stilstand gebracht en houdt de auto stil. De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om weer verder te rijden. De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de bestuurder deze activeert. 06 06 178 Rijden Uitvoeringen met een automatische transmissie EAT8 – Stop & Go-functie Waarschuwings- resp. Weergave verklikkerlampje Bijbehorende melding Aanwijzingen Automatisch opnieuw starten van de auto binnen drie seconden nadat de auto tot stilstand is gekomen (indien de omstandigheden dit toelaten). of (groen) Om weer weg te rijden: geef gas of druk op de toets II of Handmatig opnieuw starten met bevestiging van de bestuurder wanneer er meer dan drie seconden zijn verstreken nadat de auto tot stilstand is gebracht (indien de omstandigheden dit toelaten): door op de knop 4 te drukken of het gaspedaal in te trappen. (groen) Nadat de auto na het remmen volledig tot stilstand is gekomen en de auto voor u vrijwel direct start, wordt het systeem van uw auto weer gestart. De auto versnelt tot de ingestelde snelheid is bereikt en houdt hierbij de geprogrammeerde veiligheidsafstand aan. Als het voertuig langer dan drie seconden stilstaat, drukt u, zodra de verkeersomstandigheden dit toelaten, gewoon op de toets 4 of trapt u het gaspedaal in om opnieuw te starten. De auto versnelt geleidelijk tot de ingestelde snelheid is bereikt. Als de auto blijft stilstaan, wordt na ca. vijf minuten automatisch de elektrische parkeerrem aangetrokken. De bestuurder moet het gaspedaal intrappen om de auto opnieuw te starten. De volgende aanbevelingen gelden als de auto stilstaat: - Open de portieren niet. - Laat geen passagiers in- of uitstappen. - Schakel niet de achteruitversnelling in. Let wanneer de auto weer wordt gestart op eventuele voetgangers of dieren die mogelijk niet goed gedetecteerd worden. 179 Rijden Werkingslimieten Het systeem werkt uitsluitend binnen de grenzen van de natuurkundige wetten. Het systeem kan met bepaalde situaties niet omgaan en de bestuurder moet de controle over de auto overnemen. Het systeem detecteert geen: - voetgangers, fietsers, dieren. - stilstaande voertuigen (file, autopech enz.), - kruisende voertuigen. tegemoetkomende voertuigen. In de volgende situaties moet de bestuurder de snelheidsregeling onderbreken: - Bij het rijden op een bochtige weg. Bij het naderen van een rotonde. - Bij het rijden achter een smal voertuig. Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de omstandigheden dit toelaten. Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk de controle moet overnemen: - De voorligger remt zeer sterk af. - Er voegt plotseling een voertuig in tussen uw auto en de voorligger. Het systeem mag niet worden gebruikt: - Als het noodreservewiel is gemonteerd (afhankelijk van de uitvoering). - Tijdens slepen. - Bij vervoer van lange lading op dakdragers. - Bij een beschadiging op de voorruit ter hoogte van de camera of op de voorbumper (uitvoeringen met radar). - Bij slechte weersomstandigheden (vooral bij uitvoeringen met alleen een camera). Wees vooral voorzichtig: - Bij de aanwezigheid van motorfietsen en voertuigen die niet in het midden van de rijstrook rijden. - Wanneer u een tunnel binnenrijdt of over een brug rijdt. De adaptieve snelheidsregelaar werkt zowel overdag als ‘s nachts, ook bij mist en matige regen. Houd echter altijd rekening met de verkeerssituatie, de weersomstandigheden en de staat van het wegdek en pas uw snelheid en afstand tot uw voorligger daarop aan. Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend als de verkeerssituatie het mogelijk maakt om gedurende een bepaalde tijd met een constante snelheid en een veilige afstand tot uw voorligger te blijven rijden. Gebruik de snelheidsregelaar niet in stedelijk gebied met overstekende voetgangers, bij druk verkeer, op bochtige of steile wegen, op gladde of ondergelopen wegen, bij sneeuw, als de voorbumper of de voorruit is beschadigd of als de remlichten defect zijn. In bepaalde gevallen kan het voorkomen dat de ingestelde snelheid niet kan worden vastgehouden of zelfs niet wordt gehaald, zoals bij zware belading of op een steile helling. 06 06 180 Rijden Het systeem mag niet worden gebruikt: - als de voorzijde van de auto is gewijzigd (montage van verstralers, overspuiten van de voorbumper), - bij het rijden op een circuit, - op een rollenbank, - bij het gebruik van sneeuwkettingen, sneeuwsokken of spijkerbanden. Matten die niet door de fabrikant zijn goedgekeurd kunnen de werking van de snelheidsregelaar hinderen. Om te voorkomen dat de pedalen blijven hangen: - controleer of de mat goed op zijn plaats ligt, - leg nooit meerdere matten op elkaar. De camera werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet: - slecht zicht (slecht verlichte weg, sneeuwval, zware regenval, dichte mist enz.), - verblinding (koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht enz.), - de camera of de radar is bedekt met modder, ijs, sneeuw, condensatie, enz. Onder deze omstandigheden werkt het detectiesysteem mogelijk minder goed. De werking van de in de voorbumper geplaatste radar kan verstoord raken door een opeenhoping van vuil (stof, modder enz.) of door bepaalde weersomstandigheden (sneeuw, vorst enz.). Reinig de voorbumper regelmatig. Reinig de voorruit, met name het gedeelte vóór de detectiecamera, regelmatig. Laat geen sneeuw op de motorkap of op het dak liggen, omdat de detectiecamera erdoor kan worden afgedekt. Neem contact op het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens de voorbumper te spuiten of de lak ervan bij te werken. Bepaalde laksoorten kunnen de werking van de radar beïnvloeden. Storing Als de snelheidsregelaar storingen vertoont, worden streepjes weergegeven in plaats van de ingestelde snelheid van de snelheidsregelaar. Als dit verklikkerlampje gaat branden in combinatie met een waarschuwingsmelding en een geluidssignaal, is er een storing in het systeem. Laat het systeem controleren door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. De adaptieve snelheidsregelaar wordt automatisch uitgeschakeld nadat het gebruik van het noodreservewiel is gedetecteerd of een storing van de twee buitenste remlichten of de remlichten van de aanhanger (voor goedgekeurde aanhangers) is waargenomen. 181 Rijden Lane Keeping System Met behulp van een boven aan de voorruit geplaatste camera identificeert het systeem rijstrookmarkeringen en houdt de auto in de door de bestuurder gekozen positie op de rijstrook. Deze functie is met name geschikt voor het rijden op snelwegen en autowegen. Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder, die desondanks altijd de snelheidslimiet en een veilige afstand tot de voorligger in acht moet nemen en de aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. Het systeem assisteert de bestuurder bij het besturen van de auto, het accelereren en het remmen, binnen de natuurkundige grenzen. Bepaalde elementen van de weg of voertuigen worden mogelijk niet goed gedetecteerd of herkend door de camera en de radar, wat kan leiden tot een onverwachtse richtingswijziging, het uitblijven van een stuurcorrectie en/ of een onjuiste mate van accelereren of remmen. Daarnaast houdt het systeem geen rekening met het gedrag van andere voertuigen. De bestuurder moet daarom op elk moment weer de controle over de auto kunnen overnemen door het stuurwiel steeds met beide handen vast te houden en de voeten bij het rempedaal en het gaspedaal te houden. De functie mag niet gebruikt worden ter compensatie van verminderde waakzaamheid door verslapping van de aandacht of vermoeidheid. Het is raadzaam om elke twee uur pauze te nemen. Voorwaarden voor de werking - De adaptieve snelheidsregelaar met Stop & Start-functie moet zijn ingeschakeld. De auto moet op een rijstrook met duidelijke markeringen aan weerszijden rijden. De bestuurder moet het stuurwiel goed vasthouden. Het ESP-systeem moet zijn ingeschakeld. Het ASR-systeem mag niet uitgeschakeld zijn. Er wordt geen aanhanger gedetecteerd. Er wordt geen noodreservewiel gebruikt. De auto mag niet worden blootgesteld aan krachtige zijwaartse versnellingen. De richtingaanwijzers mogen niet ingeschakeld zijn. Werking Activeren F Druk op deze toets wanneer de adaptieve snelheidsregelaar met Stop & Start-functie is geactiveerd. 06 06 182 Rijden Dit wordt bevestigd door: - Het branden van het groene lampje in de toets. De weergave van dit pictogram op het instrumentenpaneel. De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact. De kleur van het symbool hangt af van de bedrijfsstatus van het systeem: (grijze kleur) Als aan een van de werkingsvoorwaarden niet wordt voldaan, wordt de functie onderbroken. (groene kleur) Aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan, wordt het systeem geactiveerd. (oranje kleur) Er is een storing in het systeem. Deze positie hoeft niet het midden van de rijstrook te zijn. De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel voelen. De bestuurder kan de positie van de auto te allen tijde wijzigen door aan het stuurwiel te draaien. Als de bestuurder voelt dat de positie van de auto correct is terwijl beide handen op het stuurwiel worden gehouden, moet de bestuurder de druk laten afnemen om het systeem de besturing te laten overnemen. Pauzeren/onderbreken van het systeem Indien dit op basis van de verkeersomstandigheden of de staat van het wegdek nodig is, moet de bestuurder ingrijpen door aan het stuurwiel te draaien om het systeem tijdelijk te pauzeren. Het systeem wordt ook gepauzeerd als het rempedaal wordt ingedrukt om de snelheidsregelaar te pauzeren. Snelheidsregelaar Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt het symbool groen weergegeven: het systeem begeleidt de auto door middel van kleine stuurbewegingen en houdt deze in de door de bestuurder gekozen positie op de rijstrook. Bij actie van de bestuurder: onderbreking - inschakelen van de richtingaanwijzers, - overschrijden van de rijstrookmarkeringen, - te stevig vasthouden van het stuurwiel of dynamische actie op het stuurwiel, - langdurige afname van de kracht waarmee het stuurwiel wordt vastgehouden, - actie op het rempedaal of gaspedaal, - overschrijden van de bedrijfssnelheidslimiet 180 km/h, - pauzeren van de snelheidsregelaar, - uitschakelen van de ASR-functie. Als het systeem vaststelt dat de bestuurder het stuurwiel niet voldoende stevig vast heeft, geeft het een reeks waarschuwingen die steeds dringender worden. Als de bestuurder niet reageert, wordt de werking van het systeem onderbroken. Na annuleren vanwege langdurig laten afnemen van de druk op het stuurwiel, moet u de functie opnieuw activeren door opnieuw op de knop te drukken. Automatisch pauzeren: - activeren van het ESP-systeem, - langere tijd geen detectie van rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de functie Lane Keeping System de controle overnemen tot er weer aan de voorwaarden voor de werking wordt voldaan. 183 Rijden Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen Om te kunnen profiteren van de weergave van alle benodigde informatie moet u eerst de weergavemodus "RIJDEN" op het instrumentenpaneel selecteren. In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren bij de belangrijkste rijsituaties. De weergave van deze waarschuwingen is niet sequentieel. Lampje van de toets Pictogram Knop van de snelheidsregelaar Uit - "OFF" Uit - "CRUISE" Weergave - Bijbehorende melding Aanwijzingen - Geen functie ingeschakeld. "Pauzestand snelheidsregelaar" De functie "Lane Keeping System" is niet geactiveerd, de snelheidsregelaar is onderbroken. "Snelheidsregelaar actief" De functie "Lane Keeping System" is niet geactiveerd, de snelheidsregelaar is geactiveerd. "Snelheidsregelaar en Lane Keeping System actief" Het Connected Pilot-systeem werkt normaal. (grijze kleur) Uit - "CRUISE" (groene kleur) Groen "CRUISE" of (groene kleur) (groene kleur) 06 06 184 Rijden Lampje van de toets Pictogram Groen Knop van de snelheidsregelaar Weergave "CRUISE" 70 of (grijze kleur) Bijbehorende melding Aanwijzingen "Snelheidsregelaar en Lane Keeping System gepauzeerd" Het systeem is automatisch of door tussenkomst van de bestuurder onderbroken. "Activering van snelheidsregelaar benodigd voor activering" Aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan, behalve aan activering van de adaptieve snelheidsregelaar. "Ongeschikte omstandigheden – Activering in stand-by" Er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor laterale regeling. 70 (grijze kleur) Groen "OFF" - (grijze kleur) Groen "CRUISE" (grijze kleur) of (groene kleur) 185 Rijden Lampje van de toets Pictogram Groen Knop van de snelheidsregelaar Weergave "CRUISE" (grijze kleur) Bijbehorende melding Aanwijzingen "Besturing hervatten" De bestuurder houdt het stuurwiel niet correct vast en heeft geen rekening gehouden met de waarschuwingen (meldingen en geluidssignaal): de functie "Lane Keeping System" is onderbroken. "Controle overnemen" De snelheidsregelaar kan niet langer laterale en longitudinale regeling garanderen: de bestuurder moet de controle over de auto terugnemen (accelereren of remmen). De waarschuwing wordt gecombineerd met een geluidssignaal. "Storing Lane Keeping System" Het systeemstoringssignaal wordt gecombineerd met branden van het lampje Service en een geluidssignaal. of (groene kleur) Groen "CRUISE" (grijze kleur) 70 of 70 (grijze kleur) Groen - (oranje kleur) - 06 06 186 Rijden Werkingslimieten Het systeem mag niet worden gebruikt: - indien een noodreservewiel wordt gebruikt, - bij het trekken van een aanhanger, met name als deze niet aangekoppeld of goedgekeurd is, - bij ongunstige weersomstandigheden, - bij het rijden op een glad wegdek (kans op aquaplanning, sneeuw, ijzel), - bij het rijden op een circuit, - op een testbank. Wanneer de auto op een lange rechte rijstrook en een glad wegdek rijdt en de bestuurder het stuur stevig vasthoudt, kan het Lane Keeping System toch een waarschuwing geven. Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet: - slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek, sneeuw, regen, mist), - verblinding (verlichting van een tegenligger, laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek, uitrijden van een tunnel, afwisseling van schaduw en licht), - gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker, - wegmarkeringen beschadigd, deels niet zichtbaar door sneeuw of modder, of meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met werkzaamheden), - bij het rijden in een scherpe bocht, - bij het rijden op bochtige wegen. Storingen (oranje kleur) Een systeemstoring wordt aangegeven door branden van het lampje Service en dit (oranje) symbool, in combinatie met een waarschuwingsmelding en een geluidssignaal. Active Safety Brake met Distance Alert en Intelligente noodremassistentie Onderhoudstips - - Zorg dat de voorbumper en het gedeelte van de voorruit voor de camera regelmatig wordt gereinigd. Controleer regelmatig of de ruitenwissers in goede staat zijn. Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de voorbumper en de voorruit niet bedekt raken met modder, ijs of sneeuw. Het systeem: - waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een voorligger, - voorkomt een aanrijding, of beperkt de zwaarte hiervan, door de snelheid van de auto te verminderen. 187 Rijden Dit rijhulpsysteem heeft drie functies: - Distance Alert (waarschuwing bij een dreigende aanrijding), - Intelligente noodremassistentie, - Active Safety Brake (automatisch noodremsysteem). Zodra het systeem een mogelijk obstakel detecteert, wordt het remcircuit voorbereid op een automatische remactie. Er kan dan een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk lijkt de auto wat af te remmen. Uitschakelen/inschakelen Standaard wordt het systeem automatisch ingeschakeld als de motor wordt gestart. Dit systeem kan uit- of ingeschakeld worden via het menu Rijden/Auto van het touchscreen. Het uitschakelen van het systeem wordt gesignaleerd door het branden van dit verklikkerlampje, in combinatie met de weergave van een melding. De auto is voorzien van een camera boven aan de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering, van een radar in de voorbumper. Dit systeem is ontwikkeld om de bestuurder te ondersteunen en de veiligheid te verbeteren. De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden en zich aan de verkeersregels houden. Ondanks de aanwezigheid van dit systeem moet de bestuurder waakzaam blijven. Werkingsvoorwaarden en -beperkingen Het ESP-systeem mag niet defect zijn. Alle passagiersgordels moeten zijn vastgemaakt. De auto moet met een constante snelheid op een weinig bochtige weg rijden. De camera werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet: - slecht zicht (slecht verlichte weg, sneeuwval, zware regenval, dichte mist enz.), - verblinding (koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht enz.), - de camera of de radar is bedekt met modder, ijs, sneeuw, condensatie, enz. Op uitvoeringen met alleen een camera, geeft dit bericht aan dat de camera is afgedekt: "Rijhulpcamera: zicht beperkt, zie gebruikshandleiding". Onder deze omstandigheden werkt het detectiesysteem mogelijk minder goed. 06 06 188 Rijden Reinig de voorruit, met name het gedeelte vóór de camera, regelmatig. De binnenkant van de voorruit kan ook rondom de camera beslagen worden. Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet u de voorruit regelmatig ontwasemen. Laat geen sneeuw op de motorkap of op het dak liggen, omdat de detectiecamera erdoor kan worden afgedekt. Verwijder modder, sneeuw enz. van de voorbumper vooral in de buurt van de radar. In de volgende gevallen is het raadzaam het systeem uit te schakelen via het configuratiemenu van de auto: - bij het trekken van een aanhanger, - als lange lading op allesdragers of een imperiaal wordt vervoerd, - voordat de auto met draaiende motor in een automatische wasstraat wordt gewassen, - voordat de auto op een rollenbank wordt getest, - als de auto wordt gesleept met draaiende motor, - na een schok op de voorruit ter hoogte van de detectiecamera, Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld nadat het gebruik van het noodreservewiel is gedetecteerd of een storing van de buitenste remlichten is waargenomen. Het kan gebeuren dat waarschuwingen niet, te laat of op onjuiste momenten worden gegeven. Daarom moet u altijd de controle over uw auto bewaten zodat u op elk moment kunt ingrijpen om een aanrijding te voorkomen. Na een aanrijding wordt de functie automatisch uitgeschakeld. Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats alvorens de voorbumper te spuiten of de lak ervan bij te werken. Bepaalde laksoorten kunnen de werking van de radar beïnvloeden. Distance Alert Waarschuwt de bestuurder wanneer er een risico bestaat op een aanrijding met een voorligger of een voetganger op de rijstrook. Activeringsdrempel voor de waarschuwing wijzigen Deze stand voor de activering van de waarschuwing is bepalend voor de manier waarop u wordt gewaarschuwd voor een rijdende of stilstaande voorligger, of een voetganger op uw rijstrook. De huidige drempel kan worden gewijzigd via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. U kunt een van drie vooraf gedefinieerde drempels selecteren: - "Ver", - "Normaal", - "Dichtbij". De stand die als laatste gebruikt is, wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact. Werking Afhankelijk van de door het systeem gedetecteerde kans op een aanrijding en de door de bestuurder geselecteerde stand voor de waarschuwing kunnen meerdere waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en weergegeven op het instrumentenpaneel. Deze waarschuwingsniveaus zijn gebaseerd op de afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger. 189 Rijden Daarbij wordt rekening gehouden met de voertuigdynamiek, de snelheid van uw auto en die van de voorligger, de weersomstandigheden, de rijomstandigheden (in een bocht, intrappen van pedalen enz.) zodat de waarschuwing op het meest geschikte moment wordt geactiveerd. Niveau 1 (oranje): waarschuwing door middel van visuele signalen die aangeeft dat de afstand tot de voorligger zeer klein is. De melding "Voertuig dichtbij" wordt weergegeven. Intelligente noodremassistentie Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult deze functie de remkracht aan voor zover dit binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is. Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het rempedaal intrapt. Active Safety Brake Niveau 2 (rood): waarschuwing door middel van visuele signalen en geluidssignalen die aangeeft dat een aanrijding dreigt. De melding "Remmen!" wordt weergegeven. De functie is bedoeld om de snelheid van de aanrijding te beperken of de frontale aanrijding met de voorligger te voorkomen wanneer de bestuurder niet ingrijpt. Werking Het systeem werkt onder de volgende omstandigheden: - De rijsnelheid moet liggen tussen 5 km/h en 85 km/h (uitvoeringen met uitsluitend een camera) of 140 km/h (uitvoeringen met camera en radar) wanneer een bewegend voertuig wordt gedetecteerd. - De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 80 km/h wanneer een stilstaand voertuig wordt gedetecteerd. - De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan 60 km/h wanneer een voetganger wordt gedetecteerd. Als de camera en/of radar de aanwezigheid van een voertuig of een voetganger hebben bevestigd, knippert dit verklikkerlampje als de functie ingrijpt op het remsysteem. Als uw auto een voorligger te snel nadert, wordt het eerste waarschuwingsniveau mogelijk niet weergegeven: in dat geval wordt waarschuwingsniveau 2 direct weergegeven. Belangrijk: waarschuwingsniveau 1 wordt nooit weergegeven als de activeringsdrempel "Dichtbij" is geselecteerd. Deze functie, ook wel automatisch noodremsysteem genoemd treedt in werking wanneer de bestuurder, na de waarschuwing, niet snel genoeg reageert en niet remt. Bij auto's met een automatische transmissie begint de auto weer te rijden nadat deze door het automatische noodremsysteem tot stilstand is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u dit wilt voorkomen. Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak kan de motor afslaan als de auto door het automatische noodremsysteem tot stilstand wordt gebracht. 06 06 190 Rijden De bestuurder kan op elk gewenst moment de controle over de auto weer overnemen door een ferme stuurbeweging te maken en/of het gaspedaal in te trappen. Als de functie in werking is, kunnen er lichte trillingen voelbaar zijn in het rempedaal. Als de auto volledig tot stilstand is gekomen, blijven de remmen automatisch 1 tot 2 seconden geactiveerd. Storing In het geval van een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het branden van dit verklikkerlampje, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal. Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. Vermoeidheidsherkenningssysteem Het is raadzaam om een pauze te nemen wanneer u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval elke twee uur. De functie omvat het systeem "Driver Attention Warning" en het systeem "Driver Attention Alert", afhankelijk van de uitvoering aangevuld met het systeem "DS Driver Attention Monitoring". Deze systemen zijn hulpsystemen; de bestuurder moet waakzaam blijven en te allen tijde de controle over zijn auto bewaren. Deze systemen houden in geen enkel geval de bestuurder wakker en kunnen niet voorkomen dat de bestuurder achter het stuur in slaap valt. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de auto aan de kant te zetten als hij/zij vermoeid is. Inschakelen/uitschakelen Deze functies worden ingeschakeld/ uitgeschakeld via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact. Driver Attention Warning Het systeem geeft een waarschuwing zodra het detecteert dat de bestuurder langer dan twee uur heeft gereden met een snelheid van meer dan 65 km/h zonder dat deze een pauze heeft genomen. Deze waarschuwing bestaat uit een melding die de bestuurder adviseert een pauze te nemen, en een geluidssignaal. Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor wordt afgezet. Het systeem wordt gereset als aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: - de auto staat gedurende meer dan 15 minuten stil met draaiende motor, - sinds het afzetten van het contact zijn enkele minuten verstreken, - de veiligheidsgordel van de bestuurder is losgemaakt en het portier is geopend. Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h, gaat het systeem over in de wachtstand. De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra de snelheid hoger is dan 65 km/h. Driver Attention Alert 191 Rijden Met behulp van een boven aan de voorruit geplaatste camera beoordeelt het systeem de waakzaamheid van de bestuurder door afwijkingen in de koers van de auto ten opzichte van de wegmarkeringen te signaleren. Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel) wegen (snelheden van meer dan 65 km/h). Wanneer volgens het systeem het gedrag van het voertuig wijst op vermoeidheid of onoplettendheid van de bestuurder, wordt het eerste waarschuwingsniveau geactiveerd. De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door de melding "Voorzichtig!", in combinatie met een geluidssignaal. Na drie waarschuwingen van het eerste niveau, activeert het systeem een nieuwe waarschuwing met de melding "Las een rustpauze in!" in combinatie met een luider klinkend geluidssignaal. Onder bepaalde omstandigheden (slecht wegdek of harde windstoten) kan het systeem waarschuwingen geven zonder dat er sprake is van vermoeidheid bij de bestuurder. Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet: - slecht zicht (onvoldoende verlichting van het wegdek, sneeuwval, harde regen, dichte mist enz.), - verblinding (koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht enz.), - gedeelte van de voorruit vóór de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker, - wegmarkeringen afwezig, versleten, niet zichtbaar door sneeuw of modder, of meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met werkzaamheden enz.), - geringe afstand tot de voorligger (geen detectie van wegmarkeringen), - smalle of bochtige weg. Reinig de voorruit, met name het gedeelte vóór de camera, regelmatig. De binnenkant van de voorruit kan ook beslaan ter hoogte van de camera. Bij vochtige en koude weersomstandigheden moet u de voorruit regelmatig ontwasemen. Laat geen sneeuw op de motorkap of op het dak liggen, omdat de detectiecamera erdoor kan worden afgedekt. DS Driver Attention Monitoring Bij uitvoeringen met deze functie is een extra (infrarood) camera achter het stuurwiel op de stuurkolom aangebracht om het gedrag van de bestuurder te controleren. 06 06 192 Rijden De camera analyseert ten eerste de richting waarin de bestuurder kijkt om de mate van afleiding te beoordelen en ten tweede het sluiten van de oogleden om te bepalen hoe slaperig de bestuurder is. Als het waakzaamheidsniveau (afleiding of concentratieverlies) laag is, geeft het systeem een waarschuwing af. In de weergavemodus "Persoonlijk" van instrumentenpaneel 2 kan de bestuurder de voortdurende weergave van het schema "Waakzaamheidsniveau" selecteren, zodat deze informatie in real time gecontroleerd kan worden. Het systeem wordt geactiveerd vanaf een snelheid van 25 km/h. Het afleidings- en vermoeidheidsherkenningssysteem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet: - het gezichtsveld van de camera van het systeem is geblokkeerd of afgedekt, - dragen van bepaalde briltypen of zonnebrillen die zeer donker of reflecterend zijn, - gezicht gedeeltelijk afgedekt (door een hand, haar, enz.), - uitzonderlijke of illegale zitpositie. De Fabrikant kan in geen enkel geval aansprakelijk worden gesteld voor waarschuwingen die niet gegeven worden of gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van dit systeem. Lane Departure Warning System Dit systeem detecteert, met behulp van een camera die doorgetrokken of onderbroken strepen herkent, het onbedoeld overschrijden van een rijstrookmarkering. De camera analyseert het beeld en activeert een waarschuwing wanneer bij een rijsnelheid hoger dan 60 km/h de aandacht van de bestuurder verslapt en de auto de rijstrookmarkering overschrijdt. Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en autowegen. Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die echter te allen tijde zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. Uitschakelen/inschakelen De functie wordt automatisch ingeschakeld als het contact wordt aangezet. OFF De functie kan worden uitgeschakeld en ingeschakeld door op deze toets te drukken. Het lampje van de toets gaat branden om te bevestigen dat de functie is uitgeschakeld. 193 Rijden Detectie Als een koersafwijking wordt gedetecteerd, wordt u gewaarschuwd door het knipperen van dit lampje op het instrumentenpaneel en een geluidssignaal. Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld, en ongeveer 20 seconden nadat deze is uitgeschakeld, wordt er geen enkele waarschuwing gegeven. Lane Keeping System Het systeem detecteert met behulp van een camera aan de bovenzijde van de voorruit rijstrookmarkeringen en randen van de weg en corrigeert de koers van de auto door de bestuurder te waarschuwen zodra overschrijding van de rijstrookmarkering of bermrand dreigt. Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en autowegen. Storing In het geval van een storing gaat dit lampje branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding en een geluidssignaal. Raadpleeg het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Er kunnen storingen in de detectie optreden: - als de rijstrookmarkeringen weggesleten zijn, - als er weinig contrast is tussen het wegdek en de markeringen, - als het gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen of bevroren is, - onder bepaalde weersomstandigheden: mist, zware regenval, sneeuw, schaduw, fel zonlicht of directe blootstelling aan de zon (lage zon, uitrijden van een tunnel enz.). Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die echter te allen tijde zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. De bestuurder behoudt onder alle omstandigheden de controle over de auto. Het systeem assisteert de bestuurder uitsluitend als de auto ongewild de rijstrook dreigt te verlaten. Het systeem heeft geen invloed op de afstand tot de voorligger, de snelheid en de remwerking. De bestuurder moet altijd beide handen aan het stuurwiel houden zodat hij kan ingrijpen zodra het systeem dit niet meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn aangebracht). Zorg ervoor dat u de verkeersregels in acht neemt en iedere twee uur een pauze neemt. Voorwaarden voor de werking De snelheid van de auto moet liggen tussen 65 km/h en 180 km/h. De bestuurder moet beide handen aan het stuurwiel houden. De koersafwijking moet plaatsvinden zonder dat de richtingaanwijzers worden ingeschakeld. Het ESP-systeem moet ingeschakeld en storingsvrij zijn. Werking Zodra het systeem signaleert dat ongewild een van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of bermranden van de weg overschreden dreigt te worden, corrigeert het de koers van de auto tot de auto weer netjes de rijstrook volgt. De bestuurder kan daarbij merken dat het stuurwiel wordt verdraaid. 06 06 194 Rijden Dit lampje knippert gedurende de koerscorrectie. Als de bestuurder niet wil dat de koers wordt gecorrigeerd, kan hij de correctie verhinderen door het stuurwiel stevig vast te houden (bijvoorbeeld bij een uitwijkmanoeuvre). De correctie wordt onderbroken zodra de richtingaanwijzers worden ingeschakeld. Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld en gedurende enkele seconden nadat ze zijn uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke afwijking van de koers als vrijwillig en zal het geen correcties uitvoeren. Wanneer echter het dodehoekbewaking is ingeschakeld en de bestuurder van rijstrook gaat wisselen terwijl een ander voertuig in de dode hoek wordt gesignaleerd, zal het systeem ondanks het inschakelen van de richtingaanwijzers toch een koerscorrectie uitvoeren. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het dodehoekbewaking. Als het systeem signaleert dat de bestuurder tijdens een automatische correctie het stuurwiel niet voldoende stevig vast heeft, onderbreekt het systeem deze manoeuvre. Er wordt een waarschuwing geactiveerd om de bestuurder erop te attenderen dat hij de controle over de auto moet overnemen. 195 Rijden Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de, afhankelijk van de rijsituatie, weergegeven waarschuwingen en meldingen. Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven. Status van de functie Verklikkerlampje Display en desbetreffende bericht OFF Aanwijzingen Functie uitgeschakeld. (grijs) ON Functie ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden: - snelheid lager dan 65 km/h, - geen rijstrookmarkering gedetecteerd, - het ESP is uitgeschakeld of bezig met een ingreep, - "sportieve" rijstijl. ON Functie automatisch uitgeschakeld/op stand-by gezet (bijvoorbeeld: detectie van een aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde) noodreservewiel. 06 06 196 Rijden Status van de functie Verklikkerlampje Display en desbetreffende bericht ON Aanwijzingen Rijstrookmarkering gedetecteerd. Snelheid hoger dan 65 km/h. (groen) ON Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook die overschreden dreigt te worden (oranje lijn). (oranje)/(groen) ON - "Neem het stuur over". - Als het systeem tijdens de correctie detecteert dat de bestuurder het stuurwiel binnen enkele seconden loslaat, onderbreekt het systeem de correctie om de besturing weer over te laten aan de bestuurder. Als het systeem tijdens de correctie vaststelt dat de correctie onvoldoende zal zijn om het overschrijden van de rijstrookmarkering (oranje markering) te voorkomen, wordt de bestuurder gewaarschuwd dat hij de koerscorrectie moet voltooien. 197 Rijden Werkingslimieten Het systeem gaat in de volgende gevallen automatisch over in de wachtstand: - het ESP is uitgeschakeld of bezig met een ingreep, - snelheid lager dan 65 km/h of hoger dan 180 km/h, - aanhanger aangekoppeld, - detectie van het gebruik van een noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk gedetecteerd, daarom is het raadzaam de functie in dat geval uit te schakelen), - detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het rempedaal of gaspedaal, - er wordt gereden op een weg zonder wegmarkeringen, - de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld, - in een bocht wordt de binnenste rijstrookmarkering overschreden, - in een scherpe bocht, - wanneer de bestuurder niet reageert op een correctie. Het systeem werkt in de volgende situaties mogelijk minder goed of helemaal niet: - slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek, sneeuw, regen, mist), - verblinding (koplampen van tegenliggers, laagstaande zon, reflecties op nat wegdek, uitrijden van een tunnel, snelle overgangen tussen schaduw en licht enz.), - gedeelte van de voorruit vóór de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw, beschadigd of bedekt door een sticker, - wegmarkeringen, versleten, niet zichtbaar door sneeuw of modder, of meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met werkzaamheden enz.), - te weinig afstand tot de voorligger (waardoor de rijstrookmarkeringen niet kunnen worden gedetecteerd), - smalle of bochtige weg. Kans op ongewenst activeren In de volgende gevallen is het raadzaam om de functie uit te schakelen: - rijden op slecht wegdek, - ongunstige weersomstandigheden, - rijden op een gladde weg (ijzel). Het systeem is niet ontworpen voor gebruik onder de volgende omstandigheden: - rijden op een kombaan, - rijden met een aanhanger, - rijden op een rollenbank, - rijden op een onverharde weg. Uitschakelen/inschakelen F U kunt het systeem op elk moment uitschakelen of inschakelen door deze toets even ingedrukt te houden. Het uitschakelen wordt bevestigd door het branden van het lampje in de toets en op het instrumentenpaneel. Het systeem wordt automatisch ingeschakeld zodra het contact opnieuw wordt aangezet. 06 06 198 Rijden Inschakelen/uitschakelen Storing Deze functie kan geactiveerd/ gedeactiveerd worden via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. In het geval van een storing in het systeem wordt u gewaarschuwd door het branden van deze verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel, in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal. Laat het systeem controleren door een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. De status van de functie blijft nadat het contact is afgezet opgeslagen in het geheugen. In de buitenspiegel aan de desbetreffende zijde brandt dan een lampje: - direct, wanneer u wordt ingehaald, - na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een andere auto inhaalt. Dodehoekbewaking Dit systeem waarschuwt de bestuurder wanneer zich een ander voertuig in de dode hoek van zijn auto bevindt, hetgeen tot een gevaarlijke situatie kan leiden. Het rijhulpsysteem dient als hulp voor de bestuurder maar kan nooit een vervanging zijn voor de spiegels. De bestuurder moet te allen tijde het verkeer in de gaten blijven houden, de snelheid en afstand van achteropkomend verkeer inschatten en beslissen of het veilig is van rijstrook te wisselen. Dit systeem is een hulpmiddel voor de bestuurder die echter te allen tijde zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door de Fabrikant gehomologeerde trekhaak. Werking Sensoren in de voor- en achterbumper bewaken de dode hoeken. Indien een voertuig – een (motor)fiets, een auto of een vrachtwagen – zich in de dode hoek van de auto bevindt, zal er een oarnje verklikkerlampje gaan branden in de linker- of rechterbuitenspiegel. Daarbij moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: - de voertuigen rijden in dezelfde richting op aangrenzende rijstroken, - de snelheid van uw auto ligt tussen 12 en 140 km/h, - u haalt een voertuig in waarbij het snelheidsverschil met het andere voertuig kleiner is dan 10 km/h, 199 Rijden - - - - u wordt ingehaald door een voertuig waarbij het snelheidsverschil met het andere voertuig kleiner is dan 25 km/h, het verkeer stroomt vloeiend door, de inhaalmanoeuvre duurt langer dan normaal en het ingehaalde voertuig blijft zich ophouden in de dode hoek, u rijdt in een rechte lijn of in een flauwe bocht, uw auto trekt geen aanhanger of caravan enz. - bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor en achter worden gedetecteerd worden aangezien voor een vrachtwagen of een stilstaand object, als de functie Park Assist of DS Park Pilot is geactiveerd. Storing Er wordt geen waarschuwingssignaal afgegeven in de volgende situaties: - voor stilstaande objecten (geparkeerde auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden...), - bij tegemoetkomende voertuigen, - bij rijden over bochtige wegen of in zeer scherpe bochten, - bij het inhalen van of ingehaald worden door een zeer lang voertuig (vrachtwagen, autobus enz.) die én in de dode hoek achter wordt gedetecteerd én zich in het gezichtsveld van de bestuurder bevindt, - bij snelle inhaalmanoeuvres, In het geval van een storing gaat dit lampje branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding. Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. 06 06 200 Rijden Bij slechte weersomstandigheden (zware regenval, hagel enz.) kan het systeem tijdelijk minder nauwkeurig werken. Vooral het rijden op een nat wegdek of het van een droog wegdek op een nat wegdek terechtkomen kan tot een vals alarm leiden (zo kan een wolk waterdruppels in de dode hoek worden aangezien voor een voertuig). Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs bedekt zijn. Plak geen stickers of andere zaken op het gedeelte van de buitenspiegels waar de verklikkerlampjes zitten of op de detectiezones op de voor- en achterbumper, omdat de dodehoekbewaking dan mogelijk niet goed werkt. Actieve dodehoekbewaking Als aanvulling op het permanent branden van het lampje in de buitenspiegel aan de desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het overschrijden van een rijstrookmarkering met ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan het stuurwiel om u te helpen een aanrijding met het voertuig in de dode hoek te voorkomen. Werkingsvoorwaarden De volgende systemen moeten zijn ingeschakeld: - dodehoekbewaking, - Lane Keeping System. De snelheid van de auto moet liggen tussen 65 en 140 km/h. Besturingshulpsysteem Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld als u een aanhanger trekt met een door de fabrikant gehomologeerde trekhaak. Wassen met hogedrukspuit Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 30 cm van de sensoren. Deze functie waarschuwt met behulp van sensoren in de bumper voor obstakels in de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers, auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het detectiebereik vallen. Deze functie is een parkeerhulpsysteem voor de bestuurder die desondanks altijd zijn aandacht op het verkeer moet blijven vestigen. De bestuurder moet alert blijven en zo nodig de controle over de auto overnemen. Hij/zij moet zich altijd bewust zijn van de omgeving voorafgaand aan het manoeuvreren. Gedurende de hele manoeuvre moet de bestuurder er zeker van zijn dat de ruimte vrij blijft. Parkeersensoren achter De functie wordt geactiveerd zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal. Zodra de achteruitversnelling wordt uitgeschakeld, is de functie niet meer actief. 201 Rijden Geluidssignalen Het geluidssignaal afstellen In uitvoeringen uitgerust met DS Connect Radio, wordt door het indrukken van deze knop het venster Volumeafstelling geluidssignaal geopend. Grafische weergave De functie signaleert de aanwezigheid van obstakels binnen de detectiezone van de sensor en het pad van het voertuig dat bepaald wordt door de richting van het stuurwiel. In het weergegeven voorbeeld worden alleen de obstakels gesignaleerd door de geluidsassistent die zich in de schaduwzone bevinden. De informatie over de nabijheid van obstakels wordt gegeven door een onderbroken geluidssignaal, waarbij de frequentie van het geluidssignaal toeneemt naarmate het voertuig het obstakel nadert. Zodra de afstand tussen de auto en het obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter, klinkt het geluidssignaal ononderbroken. Het geluid van de luidspreker (rechts of links) geeft aan, aan welke kant het obstakel zich bevindt. Parkeerhulp vóór De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd. De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra de auto langer dan drie seconden stilstaat met een ingeschakelde versnelling vooruit, als er geen obstakel meer wordt gedetecteerd of wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan 10 km/h. Het geluid dat uit de luidspreker komt (voor of achter) geeft de relatie aan tussen de plaats van het obstakel en het voertuig, in de rijrichting van het voertuig voor of achter. Aanvulling op het geluidssignaal zonder rekening te houden met de rijrichting van het voertuig, door balken op het scherm weer te geven die de afstand aangeven tussen het obstakel en het voertuig (wit: obstakels veraf, oranje: obstakels in de buurt en rood: obstakels heel dichtbij). Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is, verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm. Parkeerhulp zijkant Door gebruik te maken van vier extra sensoren aan de zijkant van de voor- en achterbumper, registreert het systeem de positie van de vaste obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft een signaal wanneer de obstakels de zijkant van het voertuig naderen. 06 06 202 Rijden De functie parkeerhulp achter wordt automatisch uitgeschakeld zodra een aanhanger wordt aangekoppeld of een fietsendrager op de trekhaak wordt gemonteerd (auto's met een trekhaak die volgens de voorschriften van de fabrikant is gemonteerd). In dat geval wordt de omtrek van een aanhanger weergeven aan de achterzijde van het beeld van de auto. Alleen vaste obstakels worden correct aangegeven. Bewegende objecten, gedetecteerd aan het begin van de manoeuvre, kunnen per ongeluk worden aangegeven. Terwijl bewegende objecten die aan de zijkanten van het voertuig verschijnen en niet vooraf geregistreerd zijn, niet worden aangegeven. Uitschakelen/inschakelen Deze functie kan gedeactiveerd/geactiveerd worden via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. De status van de functie wordt opgeslagen bij het afzetten van het contact. De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de functie Park Assist en DS Park Pilot bezig is de beschikbare ruimte van een parkeerplaats te meten. Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor meer informatie over het Park Assist en het DS Park Pilot. Werkingslimieten - - - Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden. Bepaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai afkomstig van voertuigen en machines (bijv. vrachtwagens, pneumatische boren enz.), kunnen de sensoren van de auto verstoren. Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd. - - - - Ophopingen van sneeuw of dode bladeren op de weg kunnen de sensoren van de auto verstoren. Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn. Bij zware belading van de bagageruimte kan de hoek van de auto de afstandsmetingen verstoren. De sensoren kunnen worden beïnvloed door slechte weersomstandigheden (zware regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.). Aanbevelingen over onderhoud Let er bij slecht weer en in de winter altijd op dat de sensoren niet met modder, sneeuw of ijs bedekt zijn. Bij het inschakelen van de achteruitversnelling geeft een geluidssignaal (lange pieptoon) aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn. Wassen met een hogedrukreiniger Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 30 cm van de sensoren. 203 Rijden Storing In het geval van een storing bij inschakelen van de achteruitversnelling gaat een van deze lampjes branden op het instrumentenpaneel, in combinatie met een melding en een geluidssignaal (kort piepgeluid). Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten controleren. Achteruitrijcamera – 360 Vision Bij een draaiende motor kunnen met deze systemen twee weergaven van de directe omgeving van de auto worden weergegeven op het het touchscreen met behulp van één camera voor achteruitrijcamera, en twee camera's voor 360 Vision. Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld: links wordt de omgeving weergegeven zoals die door de camera(‘s) wordt geregistreerd en rechts wordt een samengesteld beeld van bovenaf van de directe omgeving van de auto weergegeven. De informatie van de parkeerhulpsensoren wordt ook weergegeven op het beeld van bovenaf van de auto. In het venster links kan de omgeving op verschillende manieren worden weergegeven: - standaardweergave, - 180°-weergave van de omgeving achter de auto – 360°-weergave van de omgeving voor en achter de auto, - ingezoomd beeld De blauwe lijnen 1 geven de breedte van de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel. De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de bumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter. Standaard is de stand AUTO geactiveerd. In deze stand kiest het systeem de beste weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk van de informatie die door de parkeerhulp wordt doorgegeven. U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst moment de weergave wijzigen. F Druk op de toets in de hoek linksonder van het touchscreen. F Selecteer een type weergave: • "Standaardweergave", • "180°-weergave", • "Ingezoomde weergave", • Stand "AUTO". 06 06 204 Rijden De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan het geselecteerde type. De status van de functie wordt niet opgeslagen bij het afzetten van het contact. Werkingsprincipe Bij de 360 Vision wordt het beeld samengesteld door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden als bij het achteruitrijden. Als de functie wordt geactiveerd, wordt het centrale deel mogelijk niet weergegeven. Als de functie wordt geactiveerd terwijl de auto al gereden heeft, wordt het centrale deel mogelijk wel volledig weergegeven. Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 30 centimeter van de camera's en sensoren. Achteruitrijcamera Beeld van de camera achter Dit systeem dient ter ondersteuning van de bestuurder die zelf echter altijd attent moet blijven. Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren bij lage snelheid met één of twee camera's de omgeving van de auto. Een beeld van bovenaf van uw auto in zijn directe omgeving wordt in real time samengesteld tijdens het manoeuvreren. Deze weergave maakt het recht inparkeren gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto langere tijd stilstaat. De door de camera(‘s) geproduceerde beelden kunnen door het reliëf worden vervormd. Bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht kunnen er schaduwzones ontstaan; het beeld is dan donkerder en minder contrastrijk. Aanbevelingen over onderhoud Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de sensoren en camera's niet bedekt raken met modder, ijs of sneeuw. Controleer regelmatig of de sensoren en camera's nog goed schoon zijn. Reinig de camera's indien nodig met een zachte en droge doek. De op de achterklep gemonteerde camera achter is actief als de achteruitversnelling is ingeschakeld en de snelheid niet hoger is dan 10 km/h. De functie wordt uitgeschakeld: - automatisch, als de snelheid hoger wordt dan ongeveer 10 km/h, - automatisch, als de achterklep wordt geopend, - als uit de achteruitversnelling wordt geschakeld (het beeld wordt dan nog 7 seconden weergegeven), - als op het rode kruis in de linkerbovenhoek van het touchscreen wordt gedrukt. 205 Rijden Stand AUTO De blauwe lijnen 1 geven de breedte van de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel. De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de bumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter. Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave. De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Tijdens het manoeuvreren moet u met de buitenspiegels de zijkanten van de auto in de gaten houden. De parkeerhulp achter geeft bovendien extra informatie over de omgeving van de auto. 180°-weergave Deze stand is standaard geactiveerd. Als een obstakel wordt genaderd op het niveau van de rode lijn (minder dan 30 cm), wordt dankzij de sensoren in de achterbumper automatisch overgeschakeld van de weergave van de omgeving achter de auto naar de weergave van het beeld van bovenaf van de auto. Ingezoomde weergave Standaardweergave Het gebied achter de auto wordt weergegeven op het scherm. De camera registreert de omgeving tijdens het manoeuvreren om een samengesteld beeld van bovenaf van de achterzijde van de auto en van zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn. Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave. Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers of fietsers zien aankomen. 06 06 206 Rijden Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de gehele manoeuvre te gebruiken. De weergave heeft drie zones: links A, centraal B en rechts C. Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave. 360 Vision De auto is voorzien van een in de grille geplaatste camera vóór en een camera achter die in de buurt van de schakelaar voor het openen van de achterklep is geplaatst. Dankzij deze twee camera's kan het systeem de nabije omgeving van de auto weergeven op het het touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit een weergave van de omgeving achter de auto (camera achter), als de achteruitversnelling is ingeschakeld, en een weergave van de omgeving vóór de auto (camera vóór), als de versnellingsbak in de neutraalstand staat of een vooruitversnelling is ingeschakeld. Beeld van de camera achter Het systeem wordt automatisch geactiveerd wanneer de achteruitversnelling wordt ingeschakeld. De functie wordt uitgeschakeld: - automatisch, als de snelheid hoger wordt dan ongeveer 10 km/h, - als uit de achteruitversnelling wordt geschakeld (het beeld aan de achterzijde wordt dan na 7 seconden vervangen door het beeld aan de voorzijde), - als op het rode kruis in de linkerbovenhoek van het touchscreen wordt gedrukt. Als een aanhanger is aangekoppeld of een fietsendrager is gemonteerd op de trekhaak, wordt het gebied achter de auto op het beeld van bovenaf van de auto zwart weergegeven. De beelden van de omgeving worden dan uitsluitend samengesteld met behulp van de camera vóór. De verschillende weergaves van de camera achter komen overeen met de weergaves die beschreven zijn in het gedeelte over de achteruitrijcamera. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de achteruitrijcamera. Beeld van de camera's voor en achter Bij draaiende motor en een rijsnelheid van maximaal 20 km/h kunt u deze functie activeren via het menu Auto/Rijden van het touchscreen: F Selecteer "Panoramacamera". De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met een weergave van de omgeving vóór de auto als de versnellingsbak in de neutraalstand staat of een vooruitversnelling is ingeschakeld, en een weergave van de omgeving achter de auto achter als de achteruitversnelling is ingeschakeld. De functie wordt uitgeschakeld: - automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt dan oageveer 30 km/h (het beeld verdwijnt tijdelijk vanaf een snelheid van 20 km/h), - als op het rode kruis in de linkerbovenhoek van het touchscreen wordt gedrukt. 207 Rijden Stand AUTO De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf de voorbumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en 2 meter. Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave. Deze stand is standaard geactiveerd. Als een obstakel wordt genaderd, wordt dankzij de sensoren in de voorbumper automatisch overgeschakeld van de weergave van de omgeving vóór de auto naar de weergave van het beeld van bovenaf van de auto. Ingezoomde weergave De obstakels kunnen verder weg lijken dan ze in werkelijkheid zijn. Tijdens het manoeuvreren moet u met de buitenspiegels de zijkanten van de auto in de gaten houden. De parkeerhulp voor en achter geeft bovendien extra informatie over de omgeving van de auto. 180°-weergave Standaardweergave Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op het scherm. De blauwe lijnen 1 geven de breedte van de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich afhankelijk van de stand van het stuurwiel. De camera registreert de omgeving tijdens het manoeuvreren om een samengesteld beeld van bovenaf van de voorzijde van de auto en van zijn nabije omgeving te creëren zodat de obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn. Deze weergave is beschikbaar in de stand AUTO of door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave. Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave voertuigen, voetgangers of fietsers zien aankomen. 06 06 208 Rijden Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de gehele manoeuvre te gebruiken. De weergave heeft drie zones: links A, centraal B en rechts C. Deze weergave is alleen beschikbaar door deze te selecteren in het menu voor het veranderen van de weergave. Het systeem voert metingen uit van beschikbare parkeerplekken en berekent de afstand tot de obstakels met behulp van ultrasone sensoren ingebouwd in de voor- en achterbumpers van de auto. Om de bestuurder te ondersteunen bij het controleren van de correcte parkeermanoeuvres, schakelt het systeem automatisch het display van de achteruitrijcamera of 360 Vision en de parkeerhulp in. Dit systeem is een parkeerhulpsysteem dat echter nooit de alertheid van de bestuurder kan vervangen. De bestuurder moet altijd de controle over de auto hebben. De bestuurder moet altijd de omgeving van de auto controleren alvorens een manoeuvre uit te voeren en ervoor zorgen dat er geen obstakels worden geraakt. De functie kan worden ingeschakeld via het menu Auto/Rijden van het touchscreen. "Park Assist" selecteren Als de functie is ingeschakeld, is de dodehoekbewaking niet actief. Park Assist Dit systeem biedt actieve parkeerhulp: het detecteert een parkeerplek en stuurt vervolgens in de desbetreffende richting om op deze plek te parkeren terwijl de bestuurder de rijrichting controleert, schakelt, accelereert en remt. Functie inschakelen Het systeem biedt ondersteuning bij de volgende manoeuvres: A. Parkeren bij inparkeren na fileparkeren. B. Fileparkeren – uitparkeren C. Parkeren bij inparkeren na schuin parkeren Werking F Verminder de snelheid van de auto tot 30 km/h of lager als u een parkeerplek nadert. Tot het starten van de inrijdmanoeuvre of het verlaten van de parkeerplek kunt u op elk gewenst moment op de pijl in de linkerbovenhoek van de weergegeven pagina drukken om de functie uit te schakelen. Type manoeuvre selecteren 209 Rijden Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op het touchscreen getoond: standaard is dit na het aanzetten van het contact de pagina "Inrijden", anders de pagina "Uitrijden". F Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek in te schakelen. De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst moment gewijzigd worden, ook wanneer er naar een beschikbare parkeerplek wordt gezocht. Ter bevestiging van de selectie gaat dit lampje op het instrumentenpaneel branden. Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw auto plus 0,60 m. Voor "haaks parkeren" moet de breedte van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte van uw auto plus 0,70 m. Als de funtie Park Assist via het menu Auto/Rijden van het het touchscreen uitgeschakeld is, wordt deze automatisch ingeschakeld zodra het systeem geactiveerd wordt. Zoeken naar een parkeerplek Manoeuvre voorbereiden F Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand te brengen: "Stop de auto" en het "STOP"paneel in combinatie met een geluidssignaal. Nadat de auto tot stilstand is gebracht, wordt er een pagina met instructies weergegeven op het scherm. F Volg de instructies om de manoeuvre voor te bereiden. Op het scherm verschijnt dit symbool om te bevestigen dat u de instructies hebt gevolgd. F Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt. Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt als de afstand tussen de geparkeerde auto's en uw auto kleiner of groter is. De functie wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid van 50 km/h. Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek vindt, wordt er "OK" op de parkeerweergave getoond in combinatie met een geluidssignaal. 06 06 210 Rijden Deze instructies worden weergegeven als een symbool in combinatie met een melding: "Achteruitversnelling" "Geavanceerd" De start van de manoeuvre wordt aangeduid door de weergave van deze pagina, met de melding "Manoeuvre wordt uitgevoerd" in combinatie met een geluidssignaal. Achteruitrijden wordt aangeduid door deze melding: "Stuurwiel loslaten, achteruitrijden". De achteruitrijcamera of 360 Vision en Park Assist worden automatisch ingeschakeld, zodat u de directe omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in de gaten kunt houden. Tijdens het manoeuvreren Het systeem neemt de besturing van de auto over. Het geeft instructies over de richting bij het starten van parallelle manoeuvres voor het in- en uitparkeren en voor alle manoeuvres bij het inparkeren in vakken. De manoeuvreerstatus wordt aangegeven door deze symbolen: Manoeuvre wordt uitgevoerd (groen). Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen, steek niet uw handen tussen de spaken. Zorg dat de manoeuvres niet geblokkeerd worden door bijvoorbeeld losse en ruime kleding, sjaals, stropdassen enz. – Kans op letsel! De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden, met name het tegemoetkomend verkeer. De bestuurder moet controleren dat geen object of persoon de voortgang van de auto kan belemmeren. Manoeuvre geannuleerd of beëindigd (rood) (de pijlen geven aan dat de bestuurder de controle over deze auto moet terugnemen). De aanduidingen van de maximale snelheidslimiet tijdens de manoeuvres worden door deze symbolen aangegeven: 7 5 7 km/h bij het inrijden van een parkeerplek. 5 km/h bij het verlaten van een parkeerplek. De beelden van de camera(‘s) op het touchscreen kunnen door het reliëf worden vervormd. Bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht kunnen er schaduwzones ontstaan; het beeld is dan donkerder en minder contrastrijk. De manoeuvre kan op ieder gewenst moment definitief worden onderbroken, hetzij door de bestuurder zelf of automatisch door het systeem. 211 Rijden Door de bestuurder zelf: - de controle over de auto terugnemen, - de richtingaanwijzers activeren aan de tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre, - de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt, - het contact wordt afgezet, Onderbreking door het systeem: - overschrijding van de snelheidslimiet: 7 km/h bij het inrijden van de parkeerruimte en 5 km/h bij het verlaten van de parkeerruimte, - activering van de antispinregeling op een glad wegdek, - openen van een portier of de achterklep, - de motor laten afslaan, - storing in het systeem, - na 10 manoeuvres om een parkeerplek parallel aan de rijbaan in te rijden of te verlaten en na 7 manoeuvres om een parkeerplek haaks op de rijbaan in te rijden. Het onderbreken van de manoeuvre schakelt automatisch de functie uit. Het manoeuvreersymbool wordt in het rood weergegeven in combinatie met de melding "Manoeuvre geannuleerd" op het touchscreen. Een melding verzoekt de bestuurder om de controle over de auto terug te nemen. De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld, het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat uit en de functie keert terug naar de begin weergave. Werkingslimieten - - - Einde van inrij- of uitrijmanoeuvre parkeerplek. De auto stopt zodra de manoeuvre voltooid is. Het manoeuvresymbool wordt in het rood weergegeven in combinatie met de melding "Manoeuvre voltooid" op het touchscreen. - De uitschakeling van de functie wordt bevestigd door het doven van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal. - - Bij het inrijden van een parkeerplek is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet voltooien. - Het systeem kan een ongeschikte parkeerplek voorstellen (parkeerverbod, werk in uitvoering met beschadigd wegdek, plaats naast een greppel enz.). Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres bij scherpe bochten. Het systeem detecteert geen parkeerplekken die veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden door obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels enz.) of te dun (bomen, palen, hekken met gaas enz.) zijn. Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden. Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd. Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn. Als de bagageruimte zwaar beladen is, kan het aan de achterzijde doorveren van de auto de afstandsmetingen verstoren. 06 06 212 Rijden De sensoren en camera(‘s) van de auto kunnen negatief worden beïnvloed door: - verzamelde sneeuw of gevallen bladeren op het wegdek, - slechte weersomstandigheden (zware regenval, dichte mist, sneeuwval), - geluidsverstoringen door lawaai van voertuigen en machines (vrachtwagens, pneumatische boren, enz.). Gebruik het systeem niet: - langs een zachte berm (greppel), kade of een rand van een afgrond, - wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de dakdragers, fietsendrager op de achterklep enz.), - indien een niet goedgekeurde trekhaak gemonteerd is, - indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn, - bij een te lage bandenspanning, - indien een noodreservewiel wordt gebruikt, - als andere wielen dan de oorspronkelijke zijn aangebracht, - als een van de bumpers is beschadigd, - na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming enz.), - als een camera defect is, - als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het netwerk van het merk, - bij gebruik van sensoren die niet voor uw auto zijn goedgekeurd, - bij een glad wegdek (ijzel enz.). Onderhoudstips - - - Controleer regelmatig of de sensoren en camera's schoon zijn. Reinig de camera's indien nodig met een zachte en droge doek. Houd tijdens het wassen van de auto met een hogedrukreiniger de spuitmond op minimaal 30 cm van de sensoren en camera's. Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de sensoren en camera's niet bedekt raken met modder, ijs of sneeuw. Storingen Als de functie niet ingeschakeld is, knippert het lampje tijdelijk en klinkt er een geluidssignaal om een storing in het systeem aan te geven. Als de storing tijdens het gebruik van het systeem optreedt, gaat het lampje uit. Als de storing in de parkeersensoren, die door het branden van een van deze lampjes wordt aangegeven, tijdens het gebruik van het systeem optreedt, dan wordt de functie uitgeschakeld. Laat in het geval van een storing het systeem controleren door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 213 Rijden In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging knippert dit lampje op het instrumentenpaneel in combinatie met een melding. Om de bestuurder te ondersteunen bij het controleren van de correcte parkeermanoeuvres, schakelt het systeem automatisch het display van de achteruitrijcamera of 360 Vision en de parkeerhulp in. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Raadpleeg een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. DS Park Pilot Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren: het detecteert een parkeerplek en neemt vervolgens het sturen van u over bij het inparkeren. Bij een automatische transmissie (EAT8) beheert het systeem de regeling van het sturen, de richting, de acceleratie en het remmen. De bestuurder moet de regelknop voor de functie op de selectiehendel tijdens de gehele periode van de automatische werking ingedrukt houden. De veiligheidsgordel van de bestuurder moet zijn vastgemaakt en gedurende de hele manoeuvre op zijn plaats blijven. DS Park Pilot is een parkeerhulpsysteem dat echter nooit de alertheid van de bestuurder kan vervangen. De manoeuvre blijft de verantwoordelijkheid van de bestuurder. Het DS Park Pilot kan niet altijd automatisch op de juiste wijze reageren vanwege de werkingslimieten van de sensoren. Het is de verantwoordelijkheid van de bestuurder de auto indien nodig te stoppen om de veiligheid van de nabije omgeving te waarborgen (vooral als er voetgangers aanwezig zijn). De bestuurder moet altijd de controle over de auto hebben. De bestuurder moet altijd de omgeving van de auto controleren alvorens een manoeuvre uit te voeren. Tijdens de gehele manoeuvre moet de bestuurder zorgen dat de parkeerplek vrij van belemmeringen is. De bestuurder moet op de bestuurdersstoel blijven zitten en nooit proberen de regelknop van de functie vast te zetten. De bestuurder kan de manoeuvre te allen tijde onderbreken door het rempedaal in te trappen, de besturing van de auto over te nemen of de regelknop van de functie los te laten. 06 06 214 Rijden Werking Type manoeuvre selecteren F Verminder de snelheid van de auto tot maximaal 30 km/h als u een parkeerplek nadert. Functie activeren De functie kan op twee manieren worden geactiveerd: Het systeem voert metingen uit van beschikbare parkeerplekken en berekent de afstand tot de obstakels met behulp van 12 ultrasone sensoren ingebouwd in de voor- en achterbumper van de auto. F Druk op deze toets op de selectiehendel. of F Selecteer "Park Assist" in het menu "Auto"/"Rijden" van het touchscreen. Bij het activeren van de functie wordt de dodehoekbewaking gedeactiveerd. Het DS Park Pilot-systeem assisteert u bij de volgende manoeuvres: - inrijden of uitrijden van een parkeerplek parallel aan de rijbaan. - inrijden van een parkeerplek haaks op de rijbaan. Tot het starten van de inrijmanoeuvre of het verlaten van de parkeerplek kunt u op elk gewenst moment op de rode pijl in de linkerbovenhoek van de weergegeven pagina drukken om de functie uit te schakelen. Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre op het touchscreen getoond: standaard is dit na het aanzetten van het contact de pagina "Inrijden", anders de pagina "Uitrijden". F Selecteer het type en de zijde van de manoeuvre om het zoeken naar een parkeerplek in te schakelen. De geselecteerde manoeuvre kan op elk gewenst moment gewijzigd worden, ook wanneer er naar een beschikbare parkeerplek wordt gezocht. Op het instrumentenpaneel gaat dit verklikkerlampje branden om de selectie te bevestigen. 215 Rijden Als de auto is gestopt, verschijnt een instructiepagina op het scherm. F Volg alle instructies om de manoeuvre voor te bereiden. Zoeken naar een parkeerplek F Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van 0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij niet harder dan 30 km/h tot het systeem een beschikbare parkeerplek vindt. Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt als de afstand tussen de geparkeerde auto's en uw auto kleiner of groter is. De functie wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een rijsnelheid van 50 km/h. Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw auto plus 1 m. Voor "haaks parkeren" moet de breedte van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn aan de breedte van uw auto plus 0,70 m. Dit symbool verschijnt automatisch als de instructie is gevolgd. Wanneer het systeem een beschikbare parkeerplek vindt, wordt er "OK" op de parkeerweergave getoond in combinatie met een geluidssignaal. Nadat alle instructies zijn gevalideerd, wordt een nieuw scherm weergegeven waarop wordt aangegeven dat u de manoeuvre kunt uitvoeren. F Druk op deze knop om de manoeuvre uit te voeren. Voorbereiden op de manoeuvre F Houd de knop ingedrukt en laat het rempedaal geleidelijk los. Als u de functie Park Assist hebt gedeactiveerd, wordt deze automatisch weer geactiveerd bij activering van DS Park Pilot. De knop moet ingedrukt blijven tijdens de manoeuvre. F Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt weergegeven om de auto tot stilstand te brengen: "Stop de auto" en het "STOP"bord in combinatie met een geluidssignaal. 06 06 216 Rijden Manoeuvre onderbroken Manoeuvre voltooid of geannuleerd (witte pijlen geven aan dat de bestuurder de controle over deze auto moet terugnemen). De start van de manoeuvre wordt aangeduid door de weergave van dit scherm, met de melding "Manoeuvre wordt uitgevoerd" in combinatie met een geluidssignaal. De achteruitrijcamera of 360 Vision en Park Assist worden automatisch ingeschakeld, zodat u de directe omgeving van de auto tijdens de manoeuvre in de gaten kunt houden. Tijdens het manoeuvreren Op het moment dat de bestuurder het rempedaal loslaat, neemt het systeem automatisch de controle over voor het kiezen van de rijrichting (vooruit of achteruit), het accelereren, het remmen en de richting. De manoeuvreerstatus wordt aangegeven door deze symbolen: Manoeuvre wordt uitgevoerd De manoeuvreerrichting wordt aangegeven door deze symbolen: Vooruit Achteruit De middelste pijl is groen als met de auto wordt gereden of wit om de volgende manoeuvreerrichting aan te geven. Tijdens de gehele manoeuvre, aangegeven door een groen "AUTO" symbool, moet de bestuurder de knop op de selectiehendel ingedrukt houden. Tijdens de manoeuvres draait het stuurwiel snel rond: houd daarom het stuurwiel niet tegen en steek niet uw handen tussen de spaken. Zorg dat de manoeuvres niet geblokkeerd worden door bijvoorbeeld losse en ruime kleding, sjaals, stropdassen enz. – Kans op letsel! De bestuurder moet zelf altijd het verkeer in de gaten blijven houden, met name het tegemoetkomend verkeer. De bestuurder moet controleren of geen object of persoon de manoeuvres van de auto kan belemmeren. Onder bepaalde omstandigheden detecteren de sensoren mogelijk geen kleine obstakels die zich in hun dode hoeken bevinden. De beelden van de camera(‘s) op het touchscreen kunnen door het reliëf worden vervormd. Bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht kunnen er schaduwzones ontstaan; het beeld is dan donkerder en minder contrastrijk. De bestuurder moet met behulp van de buitenspiegels de zijkanten van de auto in de gaten houden. 217 Rijden Dit wordt bevestigd door de weergave van dit symbool in combinatie met de melding "Manoeuvre geannuleerd". Als de auto aanzienlijk wordt afgeremd, gaan de remlichten wellicht branden. De manoeuvre kan te allen tijde tijdelijk worden onderbroken (automatisch door het systeem als een obstakel is gedetecteerd of door tussenkomst van de bestuurder). Als de bestuurder een gevaarlijke situatie ziet aankomen, moet de manoeuvre tevens worden onderbroken. Om de manoeuvre te annuleren, kan de bestuurder: - de regelknop van de functie loslaten, - het rempedaal intrappen, - de besturing van de auto overnemen, of - de stand van de versnellingsbak wijzigen (behalve schakelen naar stand P). Annuleren van de manoeuvre leidt tot onmiddellijke stilstand van de auto. - - Hervatten van de manoeuvre na opheffen van de annuleringsvoorwaarden: • laat alle bedieningsfuncties los (rempedaal, regelknop voor functie, stuurwiel, enz.) • druk opnieuw op de regelknop voor de functie. Definitief onderbreken na annuleren van de manoeuvre: • trap het rempedaal in en schakel naar een andere versnelling. De manoeuvre wordt in de volgende situaties geannuleerd: - geen tussenkomst van de bestuurder gedurende 30 seconden na annuleren van de manoeuvre, - parkeerrem aangetrokken, - selecteren van de stand P in de versnellingsbak door de bestuurder, - de veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt, - een portier of achterklep openen, - de richtingaanwijzers activeren aan de tegenovergestelde zijde van die van de manoeuvre, - in bepaalde gevallen, wanneer een wiel van de auto een stoeprand of een laag voorwerp raakt, - activering van de antispinregeling op een glad wegdek, - - - de motor laten afslaan, plotseling verschijnen van een obstakel in het veld van de manoeuvre dat niet is gedetecteerd door het systeem voordat de manoeuvre is begonnen (het obstakel blijft langer dan 30 seconden aanwezig), na 10 manoeuvres om een parkeerplek parallel aan de rijbaan in te rijden of te verlaten en na 7 manoeuvres om een parkeerplek haaks op de rijbaan in te rijden, systeemstoring tijdens het manoeuvreren. Door annuleren van de manoeuvre worden de remmen onmiddellijk geactiveerd en de functie automatisch gedeactiveerd. Dit symbool wordt weergegeven in combinatie met de melding "Manoeuvre geannuleerd" op het touchscreen. Een melding verzoekt de bestuurder om de controle over de auto terug te nemen. De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld, het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat uit en de functie keert terug naar de begin weergave. Het systeem selecteert na 4 seconden automatisch de stand P van de versnellingsbak. 06 06 218 Rijden Einde van inrij- of uitrijmanoeuvre parkeerplek Werkingslimieten - De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid. Dit symbool wordt weergegeven in combinatie met de melding "Manoeuvre voltooid" op het touchscreen. De functie wordt na een paar seconden uitgeschakeld, het waarschuwingslampje op het instrumentenpaneel gaat uit en de functie keert terug naar de beginweergave. - - Bij het inrijden van een parkeerplek is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet voltooien. De versnellingsbak schakelt 4 seconden na voltooien van de manoeuvre naar de stand P. Bij het uitrijden van een parkeerplek schakelt de versnellingsbak naar de stand N. De bestuurder wordt verzocht de controle van de auto terug te nemen door weergave van een melding en symbolen: pak het stuurwiel vast, schakel stand D of R van de versnellingsbak van en accelereer als het verkeer dit toelaat. Na een vertraging van 30 seconden zonder tussenkomst van de bestuurder schakelt de versnellingsbak automatisch naar de stand P. - - - - - - - Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod, werk in uitvoering met beschadigd wegdek, plaats naast een greppel enz.). Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres op een steile helling of bij scherpe bochten. Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die begrensd worden door obstakels die te laag (trottoirbanden, drempels enz.) of te dun (bomen, palen, hekken met gaas enz.) zijn. Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel worden gedetecteerd, worden mogelijk niet meer gedetecteerd als ze zich in de dode hoek van het detectiebereik van de sensoren bevinden. Bepaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai afkomstig van voertuigen en machines (bijv. vrachtwagens, pneumatische boren enz.), kunnen de sensoren van de auto verstoren. Bepaalde materialen (stoffen) kunnen geluidsgolven absorberen: hierdoor worden voetgangers mogelijk niet gedetecteerd. Ophopingen van sneeuw of dode bladeren op de weg kunnen de sensoren van de auto verstoren. Het systeem kan worden onderbroken door een incorrecte bandenspanning. - - - - Een aanrijding aan de voorzijde of achterzijde van de auto kan de sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet altijd door het systeem wordt vastgesteld: afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect zijn. Bij zware belading van de bagageruimte kan het aan de achterzijde doorveren van de auto de afstandsmetingen verstoren. De sensoren en camera(‘s) kunnen worden beïnvloed door slechte weersomstandigheden (zware regenval, dichte mist, sneeuwval). De achteruitrijcamera of 360 Vision display is een parkeerhulpsysteem dat nooit de alertheid van de bestuurder vervangt. 219 Rijden Gebruik de functie niet: - langs een zachte berm (greppel, enz.), kade of een rand van een afgrond, - wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de dakdragers, fietsendrager op de achterklep enz.), - indien een niet goedgekeurde trekhaak gemonteerd is, - indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn, - bij een te lage bandenspanning, - indien een noodreservewiel wordt gebruikt, - als andere wielen dan de oorspronkelijke zijn aangebracht, - als een van de bumpers is beschadigd, - na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming enz.), - als een camera defect is, - als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het dealernetwerk. - bij gebruik van sensoren die niet voor uw auto zijn goedgekeurd, - als de remlichten niet werken. - bij een glad wegdek (ijzel enz.), Aanbevelingen over onderhoud Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de sensoren en camera's niet bedekt raken met modder, ijs of sneeuw. Controleer regelmatig of de sensoren en camera's nog goed schoon zijn. Reinig de camera's indien nodig met een zachte en droge doek. Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal 30 centimeter van de camera's en sensoren. Storingen Als de functie niet ingeschakeld is, knippert het lampje tijdelijk en klinkt er een geluidssignaal om een storing in DS Park Pilot aan te geven. Als de storing tijdens het gebruik van het systeem optreedt, gaat het lampje uit. Als de storing in de parkeersensoren, die door het branden van een van deze lampjes wordt aangegeven, tijdens het gebruik van DS Park Pilot optreedt, dan wordt de functie uitgeschakeld. Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. In het geval van een storing in de stuurbekrachtiging wordt dit pictogram weergegeven op het instrumentenpaneel in combinatie met een melding. Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats. Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 06 07 PRAKTISCHE INFORMATIE 221 Praktische informatie DYNAMISCHE PARTNERS, GERICHT OP DE TOEKOMST. Al meer dan 45 jaar delen TOTAL en DS dezelfde waarden: topprestaties, creativiteit en technische innovatie. In het kader hiervan heeft TOTAL een serie TOTAL QUARTZ smeermiddelen ontwikkeld die geschikt zijn voor motoren van het merk DS. Deze smeermiddelen dragen er toe bij dat het brandstofverbruik wordt verminderd en het milieu zo min mogelijk wordt belast. Kies TOTAL QUARTZ smeermiddelen voor het onderhoud van uw auto; deze garanderen een optimale levensduur en uitstekende prestaties van uw motor. 07 07 222 Praktische informatie Geschikte brandstoffen Brandstof voor benzinemotoren De benzinemotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die bij tankstations getankt kunnen worden: Benzine die voldoet aan de norm EN228 en is gemengd met een biobrandstof die voldoet aan de norm EN15376. Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001 mogen worden gebruikt. Brandstof voor dieselmotoren De dieselmotoren zijn geschikt voor biobrandstoffen die aan de huidige en toekomstige Europese richtlijnen voldoen en die aan de pomp getankt kunnen worden: Diesel die voldoet aan de richtlijn EN590 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methyl-estervetzuren van 0 tot 7%),        Diesel die voldoet aan de richtlijn EN16734 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 10%), Paraffinehoudende diesel die voldoet aan de richtlijn EN15940 gemengd met biobrandstof die voldoet aan de richtlijn EN14214 (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%). De brandstof B20 of B30 die voldoet aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt voor de dieselmotor van uw auto. Maar als deze brandstof, ook al is het slechts incidenteel, wordt gebruikt, moeten de bijzondere onderhoudsvoorschriften (voor "Zware rijomstandigheden") strikt worden nageleefd. Raadpleeg voor meer informatie het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het gebruik van elk ander type (bio) brandstof (zuivere of verdunde plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is nadrukkelijk verboden (kans op schade aan de motor en het brandstofcircuit). Alleen het gebruik van dieseladditieven die voldoen aan de norm B715000 is toegestaan. Diesel bij lage buitentemperaturen Bij temperaturen beneden het vriespunt kan paraffine in zomerdiesel vlokvorming en storingen in het brandstofsysteem van uw auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het raadzaam winterdiesel te tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te houden. Als desondanks de motor bij een temperatuur lager dan -15°C moeilijk aanslaat, laat dan de auto even in een garage of verwarmde werkplaats staan. Reizen naar het buitenland Sommige brandstoffen kunnen de motor van uw auto beschadigen. In bepaalde landen kan het nodig zijn een specifieke brandstofsoort te gebruiken (specifiek octaangetal, specifieke commerciële benaming enz.) om de goede werking van de motor te garanderen. Neem voor meer informatie contact op met uw dealer. 223 Praktische informatie Brandstoftank Inhoud brandstoftank: ongeveer 55 liter (uitvoeringen met dieselmotor) of 62 liter (uitvoeringen met benzinemotor). Laag brandstofniveau 1 1 /2 Als u minder dan 5 liter brandstof tankt, wordt de stijging van het brandstofniveau niet weergegeven op de brandstofniveaumeter. Tijdens het openen van de tankdop kan een geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn. Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk die ontstaat door de afdichting van het brandstofcircuit. Als dit lampje gaat branden in combinatie met de weergave van een melding en een geluidssignaal, is het minimale niveau in de brandstoftank bereikt. Als het lampje gaat branden, bevindt zich nog ongeveer 6 liter brandstof in de tank. Zolang er nog niet voldoende brandstof is getankt, zal dit lampje steeds bij het aanzetten van het contact gaan branden in combinatie met de weergave van de melding en het geluidssignaal. Tijdens het rijden worden deze melding en dit geluidssignaal steeds vaker herhaald naarmate het niveau 0 dichter wordt genaderd. Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u met een lege tank strandt. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over een lege brandstoftank (diesel). Tanken Een sticker aan de binnenzijde van de tankklep geeft aan welke brandstof u moet tanken voor het type motor in uw auto. F Als de auto is ontgrendeld, drukt u op de achterzijde van de brandstofvulklep om deze te openen (de tankdop is in de vulklep ingebouwd). F Selecteer de juiste brandstof voor uw auto. F Steek het vulpistool in de vulopening en druk hierbij de metalen klep in. F Steek het vulpistool tot de aanslag naar binnen alvorens dit te bedienen (kans op spatten). F Houd het vulpistool in deze positie tijdens het tanken. F Druk na het tanken de tankklep dicht. Wanneer het vulpistool bij het vullen van de brandstoftank voor de 3 e keer afslaat, moet u niet verder tanken. Uw auto is voorzien van een katalysator, die de schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen vermindert. Bij benzinemotoren mag uitsluitend loodvrije benzine worden gebruikt. 07 07 224 Praktische informatie Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije benzine worden getankt. Werking Indien u per vergissing de verkeerde brandstof voor uw auto tankt, moet de tank beslist worden afgetapt voordat de motor kan worden gestart. Als uw auto is uitgerust met het Stop & Start-systeem, tank dan nooit als de motor in de STOP-stand is gezet. Zet in dat geval altijd het contact af. Tankbeveiliging (diesel) (Afhankelijk van het verkoopland.) Dit mechanisme is aangebracht in auto's met een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is om benzine te tanken. Hiermee wordt schade aan de motor, ontstaan door het tanken van de verkeerde brandstof, voorkomen. Wanneer u bij een dieseluitvoering een benzinetankpistool in de tankopening plaatst, wordt dit tegengehouden door een klep, waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet getankt kan worden. Probeer in dat geval niet toch te tanken maar kies een dieseltankpistool. Het vullen van de brandstoftank met behulp van een jerrycan (die dan wel gevuld moet zijn met diesel) is wel mogelijk. Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze niet tegen de klep van de tankbeveiliging en giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de brandstof netjes in de vulopening stroomt. Reizen naar het buitenland Omdat de tankpistolen voor het tanken van diesel per land kunnen verschillen, kan de aanwezigheid van een tankbeveiliging op de auto er toe leiden dat tanken niet mogelijk is. Niet alle auto's met een dieselmotor zijn voorzien van een tankbeveiliging. Daarom adviseren wij u voordat u naar het buitenland afreist bij het -netwerk te informeren of uw auto geschikt is om in het desbetreffende land te kunnen tanken. Trekhaak Lastverdeling F Verdeel het gewicht in de caravan/ aanhanger gelijkmatig, plaats zware voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en probeer de maximaal toegestane kogeldruk zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze te overschrijden. Door een geringere luchtdichtheid nemen de prestaties van de motor af als men op grotere hoogte boven de zeespiegel komt. Trek daarbij voor elke 1000 m hoogte 10% van het maximale aanhangergewicht af. 225 Praktische informatie Maak gebruik van trekhaken en de originele bedrading die door de fabrikant zijn goedgekeurd. Wij adviseren de montage te laten uitvoeren door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Als de trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het dealernetwerk behoort, moet de montage altijd volgens de voorschriften van de fabrikant worden uitgevoerd. Belangrijk: wanneer bij uitvoeringen met een elektrisch bedienbare achterklep met de "Handsfree toegang" een trekhaak wordt gemonteerd door een bedrijf dat niet tot het dealernetwerk behoort, dient het detectiesysteem opnieuw te worden gekalibreerd door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats: risico op een defect van een storing in de functie "Handsfree toegang". Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden automatisch uitgeschakeld wanneer een goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt. Houd u aan het maximale aanhangergewicht dat is vermeld op het kentekenbewijs van uw auto, op het constructeursplaatje en in de rubriek Technische gegevens van dit boekje. De maximale kogeldruk geldt ook voor de montage op de trekhaak van accessoires als een fietsendrager of een bagageplateau. Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving. Auto met elektrisch bedienbare achterklep met de functie "Handsfree toegang" Om te voorkomen dat de achterklep onbedoeld opengaat bij het trekken van een aanhanger: - schakel vooraf de functie "Handsfree toegang" uit via het configuratiemenu van de auto, - of verwijder de elektronische sleutel uit de detectiezone als de achterklep gesloten is. Ontgrendelhandgreep De trekhaak kan worden vergrendeld in de opbergpositie (ingeklapt) of de gebruikspositie (uitgeklapt). De ontgrendelhandgreep bevindt zich achter de achterbumper en wordt beschermd door een houder. Bereiken van de handgreep: Inklapbare trekhaak Wanneer de trekhaak niet gebruikt wordt, kan deze worden ingeklapt achter de bumper. Er is geen gereedschap nodig voor het uitklappen of inklappen. Voordat er aanpassingen worden verricht, moet de auto stilstaan en de parkeerrem zijn aangetrokken. Het gedeelte bij de uitlaatpijp kan heet worden – Kans op brandwonden! F Breng uw hand achter de achterbumper met uw handpalm naar boven gericht. F Steek uw hand in de houder en pak de handgreep vast. 07 07 226 Praktische informatie Ontgrendelen van de trekhaak: F Trek de handgreep stevig omlaag om de trekhaak te ontgrendelen. Gebruikspositie Trekhaak ontgrendeld: F Beweeg de beschermkap van de trekhaakaansluiting omhoog en sluit de stekker van de aanhanger of fietsendrager/ bagageplateau aan. F Maak de veiligheidskabel van de aanhanger vast aan het hoekstuk van de trekhaak. De trekhaak hangt omlaag aan zijn as. Zodra u de handgreep loslaat, wordt hij automatisch in de houder vastgezet. Opbergpositie F Pak de trekhaak vast en draai hem omhoog tot hij in de verticale stand vergrendeld wordt. De trekhaak moet altijd ingeklapt worden bij het gebruik van een hogedrukreiniger. Houd het uiteinde van de spuitlans op minimaal 30 cm van de trekhaak. Wanneer de trekhaak niet gebruikt wordt, wordt geadviseerd deze in te klappen. De schade aan het voertuig bij een aanrijding van achteren kan groter zijn wanneer de trekhaak uitgeklapt is. 227 Praktische informatie Trekhaak ontgrendeld en stekker ontkoppeld: F Pak de trekhaak vast en draai hem tot hij in de horizontale stand vergrendeld wordt. Neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor werkzaamheden aan de trekhaak. Spaarfase De spaarfase stuurt de elektrische functies van de auto aan om het ontladen van de accu te voorkomen. Tijdens het rijden kunnen in verband met de laadtoestand van de accu enkele functies (airconditioning, achterruitverwarming, ...) tijdelijk worden uitgeschakeld. Deze functies worden automatisch ingeschakeld zodra de laadtoestand van de accu dit toelaat. Eco-mode De eco-mode bepaalt de maximale gebruiksduur van een aantal functies om te voorkomen dat de accu ontladen raakt. Nadat de motor is afgezet, kunt u een aantal elektrische functies zoals het audioen telematicasysteem, de ruitenwissers, dimlichten, interieurverlichting, enz. gecombineerd maximaal veertig minuten gebruiken. Inschakelen van deze modus Een melding op het display van het instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode is ingeschakeld en de actieve functies worden in de ruststand gezet. Als u op het moment dat de eco-mode wordt ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten worden voortgezet via het Bluetooth-systeem van het audiosysteem in uw auto. meer dan tien minuten om de functies ongeveer dertig minuten te kunnen gebruiken. Neem de tijd die nodig is voor het starten van de motor in acht om een juiste lading van de accu te garanderen. Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van de motor om de accu bij te laden. - Als de accu ontladen is, kan de motor niet gestart worden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de 12 V-accu. Sneeuwschermen (Afhankelijk van het verkoopland.) Sneeuwschermen (één voor het bovenste en één voor het onderste gedeelte van het luchtrooster) voorkomen een opeenhoping van sneeuw bij de koelventilator van de radiateur. Eco-mode afsluiten De door de eco-mode uitgeschakelde functies worden automatisch weer ingeschakeld als de motor gestart wordt. Start om de functies direct weer te kunnen gebruiken de motor en laat deze draaien: - minder dan tien minuten om de functies ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken, Neem voor het plaatsen en verwijderen van de schermen contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. 07 07 228 Praktische informatie Controleer of de motor is afgezet en de ventilator stilstaat voordat u de schermen monteert of verwijdert. De sneeuwschermen moeten worden verwijderd bij: - een buitentemperatuur hoger dan 10°C, - het trekken van een aanhanger, - bij snelheden hoger dan 120 km/h. Sneeuwkettingen Onder winterse omstandigheden verbeteren sneeuwkettingen de tractie en het remgedrag van de auto. Uitsluitend de voorwielen mogen van sneeuwkettingen worden voorzien. Een noodreservewiel mag niet worden voorzien van een sneeuwketting. Houd u altijd aan de ter plekke geldende regelgeving over het gebruik van sneeuwkettingen en de maximaal toegestane snelheid. Montagetips F Als u onderweg sneeuwkettingen moet monteren, zet de auto dan langs de kant van de weg stil op een vlakke ondergrond. F Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel wielblokken voor of achter de wielen om te voorkomen dat de auto wegglijdt. F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij de aanwijzingen van de fabrikant. F Rijd voorzichtig weg en rijd even met een snelheid van maximaal 50 km/h. F Zet de auto stil en controleer of de kettingen correct gespannen zijn. Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn voor het type velg van uw auto: Maat van de af fabriek gemonteerde banden Maximale afmeting van de schakels 215/65 R17 9 mm 235/55 R18 9 mm 235/50 R19 gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk 205/55 R19 9 mm 235/45 R20 gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk Het is bijzonder raadzaam voor vertrek het monteren van de sneeuwkettingen te oefenen; doe dit op een vlakke en droge ondergrond. Neem voor meer informatie over sneeuwkettingen contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Rijd niet met sneeuwkettingen op een sneeuwvrij gemaakte weg, om schade aan de banden en het wegdek te voorkomen. Als uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen, controleer dan of de ketting en de bevestigingen de velg niet raken. Allesdragers monteren Uit veiligheidsoverwegingen en om te voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd raakt, is het raadzaam uitsluitend voor uw auto goedgekeurde allesdragers te gebruiken. Houd u aan de montagevoorschriften en de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld in de handleiding die met de allesdragers is meegeleverd. 229 Praktische informatie Bevestigen op de dakrails U moet de allesdragers bevestigen ter hoogte van de merktekens op de dakrails. Bevestigen op het dak Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier verankeringspunten op het dakframe. Deze punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn gesloten. Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier verankeringspunten aan de rand van het dak. Maximale belasting verdeeld over de allesdragers op het dak, voor een laadhoogte van maximaal 40 cm (met uitzondering van een fietsendrager): 80 kg. Raadpleeg voor meer informatie het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Pas bij een belading hoger dan 40 cm uw snelheid aan de rijomstandigheden aan om schade aan de allesdragers en de bevestigingspunten op de auto te voorkomen. Raadpleeg de wetgeving van uw land met betrekking tot het vervoeren van voorwerpen die langer zijn dan de auto. Aanbevelingen Verdeel de lading gelijkmatig om te voorkomen dat een van de zijden wordt overbelast. Plaats de zwaarste lading zo dicht mogelijk bij het dak. Sjor de lading goed vast. Rijd behoedzaam: wees bedacht op een grotere zijwindgevoeligheid. Bovendien kan de stabiliteit van de auto door de belading worden beïnvloed. Controleer bij lange reizen bij elke stop of de lading nog goed vastzit. Verwijder de allesdragers zodra deze niet meer nodig zijn. Motorkap Schakel omwille van uw veiligheid het Stop & Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden onder de motorkap uit te voeren om letsel als gevolg van het automatisch inschakelen van de START-stand te voorkomen. Door de plaats van de hendel kan de motorkap niet worden geopend zolang het linker voorportier is gesloten. 07 07 230 Praktische informatie Onder de motorkap Wees bij warme motor voorzichtig met het bedienen van de veiligheidshaak (kans op brandwonden). Gebruik de beschermde zone. Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap niet tegen de hendel aan stoot. Open de motorkap niet als het hard waait. De koelventilator kan ook gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator. Openen De afgebeelde motoren dienen slechts als voorbeeld. De plaats van de volgende onderdelen kan verschillen: - Luchtfilter. - Oliepeilstok. - Vuldop motorolie. - Handopvoerpomp. - Ontluchtingsschroef. F Aan de buitenzijde: beweeg de hendel omhoog en til de motorkap op. Een gasdemper opent de motorkap en houdt deze omhoog. Benzinemotor Sluiten F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat deze aan het einde van de slag in het slot vallen. F Controleer of de motorkap goed vergrendeld is. Dieselmotor In verband met de aanwezigheid van elektrische componenten in de motorruimte wordt geadviseerd om blootstelling aan water (regen, wassen, ...) te beperken. F In het interieur: trek de handgreep links onder het dashboard naar u toe. 1. 2. 3. Reservoir ruitensproeiervloeistof. Reservoir koelvloeistof. Reservoir remvloeistof. 231 Praktische informatie 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. Accu/zekeringen. Afzonderlijk massapunt (-). Zekeringkast. Luchtfilter. Oliepeilstok. Olievuldop. Handopvoerpomp*. Ontluchtingsschroef*. Let bij werkzaamheden onder de motorkap goed op, want bepaalde delen van de motor kunnen zeer heet zijn (kans op brandwonden) en de koelventilator kan ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet contact). Afgewerkte producten * Afhankelijk van de motoruitvoering. Het brandstofcircuit van een dieselmotor staat onder zeer hoge druk. Laat werkzaamheden aan dit circuit alleen door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats uitvoeren. Niveaus controleren Controleer deze niveaus regelmatig en respecteer de voorwaarden zoals vermeld in het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul indien nodig bij, tenzij anders aangegeven. Laat in het geval van een sterk gedaald niveau het desbetreffende circuit controleren door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Gebruik de door de fabrikant aanbevolen vloeistof voor uw auto en motoruitvoering. Vermijd langdurig huidcontact met afgewerkte olie en andere vloeistoffen. De meeste van deze vloeistoffen zijn bijtend en schadelijk voor de gezondheid. Gooi afgewerkte olie en andere vloeistoffen niet in het riool, in het water of op de grond. Deponeer afgewerkte olie in de daarvoor bestemde containers bij het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Motorolieniveau Het motorolieniveau kan bij aangezet contact worden gecontroleerd via de motorolieniveaumeter op het instrumentenpaneel (bij auto's met een elektrische olieniveaumeter), of met de oliepeilstok. De controle van het motorolieniveau is alleen betrouwbaar als de auto op een horizontale ondergrond staat en de motor ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid. Het is normaal dat u tussen twee onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen. Wij adviseren u om elke 5000 km het olieniveau te controleren en, indien nodig, olie bij te vullen. Controle met de peilstok De plaats van de oliepeilstok is aangegeven op de desbetreffende afbeelding van de motorruimte. F Trek de oliepeilstok aan het gekleurde uiteinde helemaal naar buiten. F Veeg de peilstok af met een schone, niet pluizende doek. F Steek de oliepeilstok weer volledig in de schacht en trek deze er weer uit om het oliepeil te controleren: het oliepeil is correct als het tussen de merktekens A en B ligt. 07 07 232 Praktische informatie Motorolie bijvullen A = MAX B = MIN Als u ziet dat het peil boven het merkteken A of onder het merkteken B ligt, start dan de motor niet. - Als het oliepeil boven het merkteken MAX ligt (kans op motorschade), neem dan contact op met het dealernetwerk of met een gekwalificeerde werkplaats. - Als het oliepeil lager is dan het merkteken MIN, vul dan altijd motorolie bij. De plaats van de vulopening voor de motorolie is aangegeven op de desbetreffende afbeelding van de motorruimte. F Draai de dop van de vulopening. F Giet de olie voorzichtig in de opening om morsen op motoronderdelen te voorkomen (dit kan brand veroorzaken). F Wacht enkele minuten en controleer vervolgens nogmaals het oliepeil met de peilstok. F Vul indien nodig nog olie bij. F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt gecontroleerd de dop zorgvuldig op de vulopening en steek de peilstok weer in de schacht. Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op het dashboard bij het aanzetten van het contact na 30 minuten de juiste waarde aangeven. Eigenschappen van de olie Controleer voordat u olie bijvult of ververst of de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt met de door de fabrikant aanbevolen motorolie voor uw auto en motoruitvoering. Olie verversen Gebruik om een verminderde betrouwbaarheid van de motor en de emissieregeling te voorkomen, nooit additieven in de motorolie. Remvloeistofniveau Het vloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij de markering "MAX" te bevinden. Controleer indien dit niet het geval is de remblokken op slijtage. Type vloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven vloeistof. Koelvloeistofniveau Controleer het koelvloeistofniveau regelmatig. Het is normaal dat tussen twee onderhoudsbeurten door koelvloeistof moet worden bijgevuld. De motor moet koud zijn als u het niveau controleert en koelvloeistof bijvult. De motor van uw auto kan door een te laag koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken. Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk bij het merkteken "MAX" te bevinden, maar mag beslist niet hoger zijn. Als het niveau zich dicht bij of onder het merkteken "MIN" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen. Als de motor warm is, wordt de temperatuur van de koelvloeistof geregeld door de koelventilator. Bovendien staat het koelsysteem onder druk. Wacht na het afzetten van de motor daarom ten minste één uur alvorens werkzaamheden aan het koelsysteem uit te voeren. 233 Praktische informatie Wanneer u met spoed werkzaamheden moet uitvoeren, neem dan, om brandwonden te voorkomen, een doek en draai de dop twee omwentelingen los om de druk te laten dalen. Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de dop en vul koelvloeistof bij. De koelventilator kan ook gaan draaien nadat de motor is afgezet: houd daarom voorwerpen en kleding uit de buurt van de ventilator. Type koelvloeistof Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven koelvloeistof. Niveau ruitensproeiervloeistof Vul het reservoir bij wanneer dit nodig is. Type vloeistof Maak voor de ruitensproeiers uitsluitend gebruik van kant-en-klare ruitensproeiervloeistof. ‘s Winters (bij temperaturen beneden het vriespunt) moet voor de omstandigheden geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries worden gebruikt om de onderdelen van het systeem (pomp, reservoir, leidingen enz.) te beschermen. Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans op bevriezing, kalkafzetting enz.). Niveau brandstofadditief (dieselmotor met roetfilter) of Het minimumniveau van het additief wordt aangegeven door het permanent branden van dit lampje in combinatie met een geluidssignaal en een melding met betrekking tot een te laag additiefniveau van het roetfilter. Bijvullen Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk uitvoeren door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. AdBlue-niveau Zodra het minimumniveau is bereikt, wordt er een waarschuwingssysteem geactiveerd. Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het reservoir, kan de motor om wettelijke redenen niet meer gestart worden. Vul om dit te voorkomen het niveau daarom zo snel mogelijk bij. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over AdBlue en het SCRsysteem en in het bijzonder het bijvullen. Controles Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het controleren van bepaalde onderdelen. Laat de controles eventueel uitvoeren door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. 12 V-accu De accu is onderhoudsvrij. Niettemin is het raadzaam om regelmatig te controleren of de accupoolklemmen goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder snelsluiting voor de accupoolklemmen) en of de aansluitingen schoon zijn. Raadpleeg voordat u werkzaamheden uitvoert aan de 12 V-accu de desbetreffende rubriek voor meer informatie en de te nemen voorzorgsmaatregelen. Uitvoeringen met het Stop & Startsysteem zijn voorzien van een speciale 12 V-loodaccu. Deze accu mag uitsluitend worden vervangen door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. 07 07 234 Praktische informatie Luchtfilter Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moet dit filter twee keer zo vaak worden vervangen. Interieurfilter Als de omgeving (veel stof...) en het gebruik (veel stadsverkeer...) daartoe aanleiding geven, moet dit filter twee keer zo vaak worden vervangen. Een verstopt interieurfilter kan de prestaties van de airconditioning verstoren en onaangename geuren veroorzaken. Oliefilter Laat bij het olie verversen tevens het oliefilter vervangen. Roetfilter (diesel) of Als het roetfilter vervuild begint te raken, wordt u hierop geattendeerd door het tijdelijk branden van dit lampje in combinatie met een waarschuwingsmelding over het risico van verstopping van het filter. Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de omstandigheden het toelaten, met een snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft. Als het lampje blijft branden, is het minimum dieseladditiefniveau bereikt. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het controleren van de niveaus. Bij een nieuwe auto kunt u de eerste paar keer dat het roetfilter geregenereerd wordt een brandlucht ruiken; dit is volkomen normaal. Als langdurig met zeer lage snelheid wordt gereden of de motor langdurig stationair draait, kan bij gasgeven soms waterdamp uit de uitlaat komen. Dit heeft geen invloed op de prestaties en heeft geen gevolgen voor het milieu. Handgeschakelde versnellingsbak De versnellingsbak is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Automatische transmissie De automatische transmissie is onderhoudsvrij (olie verversen niet noodzakelijk). Remblokken De slijtage van de remblokken is sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral bij stadsverkeer en veel korte ritten. Hierdoor kan het noodzakelijk blijken om de remblokken vaker, tussen twee onderhoudscontroles door, te laten controleren. Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt een te laag remvloeistofniveau erop dat de remblokken versleten zijn. Slijtage remschijven/ remtrommels Raadpleeg het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats voor informatie over het controleren van de slijtage van de remschijven. 235 Praktische informatie Elektrische parkeerrem Dit systeem hoeft niet apart gecontroleerd te worden. Als er zich toch een probleem voordoet, laat het systeem dan controleren door het erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de elektrische parkeerrem. Velgen en banden De bandenspanning moet minstens eens per maand en voorafgaand aan een lange rit bij alle banden (wanneer ze koud zijn) gecontroleerd worden. De op de sticker aangegeven bandenspanningen gelden voor koude banden. Als u meer langer dan 10 minuten of meer dan 10 kilometer hebt gereden met een snelheid van meer dan 50 km/u, moet u de bandenspanning 0,3 bar (30 kPa) verhogen ten opzichte van de op de sticker aangegeven waarden. Een te lage bandenspanning leidt ook tot een hoger brandstofverbruik. Een onjuiste bandenspanning kan veroorzaakt vroegtijdige slijtage van banden en heeft een negatieve invloed op het weggedrag van de auto. Kans op een ongeval! Het rijden met versleten of beschadigde banden vermindert de remwerking en heeft een negatieve invloed op het weggedrag. Het wordt aanbevolen om een regelmatige inspectie van de staat van de banden (profiel en bandwangen) en velgen uit te voeren en om te controleren dat de banden over een ventiel beschikken. Het gebruik van andere dan de gespecificeerde velg- en bandmaten kan effect hebben op de levensduur van de banden, het draaien van de wielen, de bodemvrijheid en de precisie van de snelheidsmeter, en kan tevens een negatieve invloed hebben op het weggedrag van de auto. De montage van verschillende banden op de voor- en op de achteras kan leiden tot een onjuiste timing van het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP). Gebruik uitsluitend door de fabrikant aanbevolen producten of gelijkwaardige kwaliteitsproducten. Om de werking van belangrijke onderdelen als het remsysteem te optimaliseren, selecteert en biedt de fabrikant specifieke producten aan. Na het wassen kan er zich een laagje vocht of onder winterse omstandigheden ijs vormen op de remschijven en remblokken: de remwerking kan daardoor afnemen. Rem een paar keer lichtjes om de remmen vocht- en ijsvrij te maken. Onderhoudstips In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u de algemene adviezen met betrekking tot het onderhoud van uw auto. Koplampen en achterlichten De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: Gebruik voor het schoonmaken van de koplampen nooit een droge doek of een schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel. Gebruik een spons en zeepwater. Om te voorkomen dat de vernislaag en de afdichtrubbers beschadigd raken, is het raadzaam de koplampen, de achterlichten en omgeving niet te reinigen met een hogedrukreiniger. Houd u bij het gebruik van een hogedrukreiniger aan de voorschriften met betrekking tot de druk en de spuitafstand. Verwijder eerst hardnekkig vuil met behulp van een spons en lauw zeepwater. Leder Leder is een natuurproduct. Om de duurzaamheid ervan te garanderen moet het leder geregeld op de juiste wijze worden onderhouden. 07 07 236 Praktische informatie In het garantie- en onderhoudsboekje van uw auto vindt u alle specifieke voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het onderhouden van het leder. ® AdBlue (BlueHDimotoren) Om het milieu zo min mogelijk te belasten en om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen, heeft de fabrikant ervoor gekozen zijn auto's met dieselmotor te voorzien van een systeem waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd met een SCR-systeem (Selective Catalytic Reduction) voor de behandeling van de uitlaatgassen zonder dat de prestaties veranderen of het brandstofverbruik toeneemt. SCR-systeem Met behulp van een vloeistof die AdBlue ® wordt genoemd en ureum bevat, kan een katalysator tot 85% stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof en water (deze zijn niet schadelijk voor de gezondheid en het milieu). De AdBlue ® bevindt zich in een specifiek reservoir van ongeveer 17 liter. Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog maximaal ongeveer 2400 km kunt rijden tot het reservoir helemaal leeg is, wordt automatisch een waarschuwingssysteem geactiveerd. Als het AdBlue ® -reservoir leeg is, zorgt een wettelijk verplicht systeem ervoor dat de motor niet opnieuw kan worden gestart. Als het SCR-systeem niet goed werkt, stoot uw auto te veel schadelijke stoffen uit, waardoor hij niet meer aan de Euro 6-emissienorm voldoet. Neem bij een storing in het SCR-systeem zo snel mogelijk contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats: na 1100 km wordt een systeem geactiveerd dat het opnieuw starten van de motor blokkeert. In beide gevallen geeft een actieradiusindicator aan hoever u nog kunt rijden voordat de motor niet meer gestart kan worden. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de lampjes en de bijbehorende waarschuwingsmeldingen. Bevriezing van AdBlue ® AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C. Het SCR-systeem is voorzien van een voorverwarmingssysteem voor het AdBlue ® -reservoir waardoor u ook in zeer koude omstandigheden kunt blijven rijden. Bijvullen van AdBlue® Het is raadzaam om zo snel mogelijk AdBlue ® bij te vullen zodra de eerste waarschuwing wordt gegeven dat het minimumniveau is bereikt. Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem correct werkt: - Gebruik uitsluitend AdBlue ® die aan de norm ISO 22241 voldoet. - Als de AdBlue ® niet in de originele flacon wordt bewaard, verliest de vloeistof zijn zuiverheid. - Verdun AdBlue ® nooit met water. AdBlue ® is verkrijgbaar bij een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. 237 Praktische informatie U kunt ook naar een tankstation gaan dat over AdBlue ® -pompen beschikt die speciaal ontworpen zijn voor personenauto's. Voorschriften voor opslag AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam dit koel en buiten direct zonlicht te bewaren. Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten minste één jaar houdbaar. Als de vloeistof bevroren is geweest, kan deze weer worden gebruikt nadat deze bij kamertemperatuur volledig is ontdooid. Bewaar de flacons of jerrycans AdBlue ® niet in uw auto. Gebruiksvoorschriften AdBlue ® is een oplossing op ureumbasis. Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en geurloos (indien koel bewaard). Als de vloeistof in contact komt met de huid, moet u de huid wassen met kraanwater en met zeep. Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende ten minste 15 minuten met kraanwater of met een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij een branderig gevoel of blijvende irritatie. Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan met schoon water en drink vervolgens een ruime hoeveelheid water. Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een hoge temperatuur) kan het risico van het vrijkomen van ammoniakdampen niet worden uitgesloten: adem deze niet in. Ammoniak werkt irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus en keel). Bewaar AdBlue ® buiten het bereik van kinderen, in de originele flacon of jerrycan. Procedure Giet nooit AdBlue ® in de brandstoftank. Als er AdBlue ® op de zijkant van de auto of op een andere plaats is gemorst, spoel het dan onmiddellijk weg met koud water of veeg het weg met een vochtige doek. Gekristalliseerde vloeistof moet worden verwijderd met een spons en warm water. Toegang tot het AdBlue® reservoir Een blauwe dop achter de brandstofvulklep duidt de toegang tot het AdBlue ® -reservoir aan. Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto op een vlakke en horizontale ondergrond staat. Controleer ‘s winters of de omgevingstemperatuur van de auto hoger is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest de AdBlue ® waardoor u de vloeistof niet in het reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren op een warmere plaats staan en vul vervolgens het reservoir bij. Bij een storing in het AdBlue ® -systeem, die bevestigd wordt door de melding "Vul AdBlue bij: starten onmogelijk", moet u minimaal 5 liter bijvullen. Lees de volgende procedure aandachtig om correct bij te vullen. F Zet het contact af en haal de sleutel uit het contactslot. F Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de brandstofvulklep. Draai de blauwe vuldop van het AdBlue ® -reservoir linksom. 07 07 238 Praktische informatie F Pak een jerrycan AdBlue ®. Controleer de houdbaarheidsdatum en lees vervolgens aandachtig de gebruiksaanwijzing op het etiket voordat u de inhoud van de jerrycan in het AdBlue ® -reservoir van uw auto giet. Of F Steek het vulpistool van de AdBlue ® -pomp in de vulopening van het reservoir en vul bij tot het vulpistool automatisch uitgeschakeld wordt. Belangrijk: Om te voorkomen dat het AdBlue ® reservoir overstroomt, wordt aanbevolen: F Om 10 tot 13 liter bij te vullen met behulp van de AdBlue ® -jerrycan. Of F Om bij een tankstation bij te vullen tot de derde automatische uitschakeling van het vulpistool. F Voer na het bijvullen dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit. Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld nadat het reservoir leeg is geraakt, dient u ongeveer 5 minuten te wachten voordat u het contact weer aanzet, zonder het bestuurdersportier te openen, de auto te ontgrendelen en de elektronische sleutel in het interieur te houden. Zet vervolgens het contact aan en start na 10 seconden wachten de motor. 08 IN GEVAL VAN PECH 08 240 In geval van pech Gevarendriehoek Uitvouwen van de gevarendriehoek Voordat u uit de auto stapt om de gevarendriehoek uit te vouwen en te plaatsen moet u om veiligheidsredenen de alarmknipperlichten inschakelen en uw reflecterende veiligheidsvest aantrekken. Brandstoftank leeg (diesel) Bij auto's met dieselmotor is het in het geval van een lege brandstoftank noodzakelijk om het brandstofsysteem te ontluchten. Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan uw startpoging en herhaal de procedure. Opbergruimte Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de tankbeveiliging (diesel). Uitvoeringen met een originele gevarendriehoek: F haal de gevarendriehoek uit het etui; F vouw de poten uit; F draai beide zijkanten van de driehoek omhoog; F maak de zijkanten aan elkaar vast. In de binnenbekleding van de achterklep bevindt zich een opbergvak voor de gevarendriehoek. F Open de achterklep. F Ontgrendel het deksel door de schroef een kwartslag linksom te draaien. Raadpleeg bij andere gevarendriehoeken de instructies voor het uitvouwen in de gebruiksaanwijzing van de gevarendriehoek. BlueHDi-motoren F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Zet het contact aan (zonder de motor te starten). F Wacht ongeveer 1 minuut en zet het contact af. F Bedien de startmotor om de motor te starten. Als de motor niet wil starten, voer dan de procedure nogmaals uit. Plaatsen van de gevarendriehoek HDi-motoren F Plaats de gevarendriehoek achter de auto, houd u daarbij aan de ter plaatse geldende regels. F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter diesel. F Open de motorkap. 241 In geval van pech F Maak indien nodig de sierkap los om de handopvoerpomp te kunnen bereiken. F Draai de ontluchtingsschroef los. F Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof door de transparante slang ziet stromen. F Draai de ontluchtingsschroef weer vast. F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat (als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan ongeveer 15 seconden en start de motor opnieuw). F Als de motor na meerdere pogingen niet aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp en vervolgens de startmotor opnieuw. F Breng de sierkap weer aan en zorg ervoor dat deze goed wordt bevestigd. F Sluit de motorkap. Boordgereedschap Het boordgereedschap bestaat uit al het gereedschap waarmee uw auto is geleverd. De samenstelling ervan is afhankelijk van de uitrusting van uw auto: - bandenreparatieset, - reservewiel. Toegang tot het gereedschap Uitvoeringen met een bandenreparatieset: Uitvoeringen met een reservewiel: Het meeste gereedschap bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Toegang: F open de achterklep, F zet de verplaatsbare vloerplaat in de hoogste stand; F til de vloerplaat op tot voorbij de twee inklapbare aanslagen; F laat de vloerplaat zakken en op deze twee aanslagen rusten. Al het gereedschap is specifiek bestemd voor uw auto. Van welk gereedschap uw auto is voorzien, is afhankelijk van de uitvoering van de auto. Gebruik het niet voor andere doeleinden. 08 08 242 In geval van pech De krik mag uitsluitend worden gebruikt voor het verwisselen van een wiel met een beschadigde band. Gebruik niet een andere krik dan de door de fabrikant geleverde krik. Als de auto niet is voorzien van de originele krik, neem dan contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats, om de door de fabrikant voorgeschreven krik aan te schaffen. De krik voldoet aan de Europese regelgeving zoals deze is vastgelegd in de Richtlijn 2006/42/EG over machines. De krik is onderhoudsvrij. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het slepen van de auto en het gebruik van het afneembare sleepoog. Uitvoeringen met een bandenreparatieset: Overzicht van het gereedschap 5. 4. 1. 2. 3. Wielblokken om het wegrollen van de auto te voorkomen (afhankelijk van de uitvoering). Dop voor de slotbouten (in het dashboardkastje) (afhankelijk van de uitvoering). Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel de speciale slotbouten worden verwijderd. Afneembaar sleepoog. Uitvoeringen met een reservewiel: Bandenreparatieset. Deze bestaat uit een 12 V-compressor en een flacon met afdichtmiddel om de desbetreffende band tijdelijk te repareren en op spanning te brengen. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over de bandenreparatieset. 6. 7. Wielsleutel. Hiermee kan de wieldop worden verwijderd en kunnen de wielbouten worden losgedraaid. Krik met geïntegreerde slinger. Hiermee kan de auto worden opgekrikt. Gereedschap voor het verwijderen van beschermdoppen van wielbouten (afhankelijk van de uitvoering). Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen de beschermdoppen van de wielbouten worden verwijderd. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het reservewiel. 243 In geval van pech Bandenreparatieset Raadpleeg voordat u de set gebruikt de rubriek Toegang tot het gereedschap. De elektrische installatie van de auto biedt de mogelijkheid een compressor aan te sluiten en te gebruiken voor de duur die nodig is om een gerepareerde lekke band op spanning te brengen. Scan de QR-code op pagina 3 om verklarende video's te bekijken. De bandenreparatieset bestaat uit een compressor en een flacon met afdichtmiddel. Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren, zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt bereiken. Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke banden worden gerepareerd, als het lek zich in het loopvlak of de hiel van de band bevindt. Samenstelling van de set Toegang tot de set F Sluit de slang van de compressor aan op de flacon met afdichtmiddel. 1. 2. 3. 12 V-compressor, met geïntegreerde manometer. Fles met afdichtmiddel voorzien van ingebouwde slang. Sticker met snelheidslimiet. Reparatiemethode De set bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. F Volg de veiligheidsinstructies (alarmknipperlichten, gevarendriehoek, dragen van een reflecterend veiligheidsvest, enz.) met betrekking tot de regels die gelden in het land waar u zich bevindt. F Zet het contact af. F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen. F Parkeer het voertuig zonder het verkeer te belemmeren en trek de parkeerrem aan. Verwijder niet het voorwerp dat de lekkage heeft veroorzaakt uit de band. 08 08 244 In geval van pech F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat. F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit. Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven. F Zet het contact aan. F Keer de flacon met afdichtmiddel om en bevestig deze aan de desbetreffende uitsparing van de compressor. F Haal het dopje van het ventiel van de lekke band en bewaar het op een schone plaats. F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12 V-aansluiting in de auto. F Bevestig de sticker met snelheidslimiet. F Sluit de slang van de flacon met afdichtmiddel aan op het ventiel van de lekke band en zet deze stevig vast. De sticker met snelheidslimiet moet in het interieur, in het gezichtsveld van de bestuurder, worden geplakt om hem/haar te herinneren aan het feit dat de band tijdelijk is gerepareerd. F Activeer de compressor door de schakelaar in de stand "l" te zetten tot de bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk in de band gespoten; maak de slang niet los van het ventiel tijdens deze handeling (kans op terugslag). 245 In geval van pech F Verwijder het dopje van het ventiel van de band en bewaar het op een schone plaats. F Rol de slang uit die onder de compressor is opgeborgen. Als na ongeveer 7 minuten de bandenspanning lager dan 2 bar blijft, is de band niet te repareren; neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. F Zet de schakelaar in de stand "O". F Ontkoppel de stekker van de compressor van de 12 V-aansluiting in de auto. F Vervang de dop op het ventiel. F Verwijder de set. F Verwijder de flacon met afdichtmiddel en berg deze op. Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij inname en irriterend voor de ogen. Houd het middel buiten het bereik van kinderen. De uiterste gebruiksdatum van het middel is op de flacon vermeld. Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever deze in bij een lid van het dealernetwerk of een officieel inzamelpunt. Vergeet niet om bij het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats een nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen. F Ga onmiddellijk ongeveer vijf kilometer bij lage snelheid (tussen 20 en 60 km/h) rijden, zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten. F Zet de auto stil, controleer de reparatie en meet de bandenspanning met de set. Rijd na het repareren van een band met de bandenreparatieset niet sneller dan 80 km/h. Controle/aanpassen bandenspanning U kunt de compressor, zonder inspuiting van het afdichtmiddel, ook gebruiken om de bandenspanning te controleren of de banden op spanning te brengen. F Sluit de slang aan op het ventiel en zet hem stevig vast. F Controleer of de schakelaar van de compressor in de stand "O" staat. F Rol de elektrische kabel, die onder de compressor is opgeborgen, volledig uit. 08 08 246 In geval van pech F Sluit de stekker van de compressor aan op de 12 V-aansluiting van de auto. F Zet het contact aan. Op deze sticker staat de bandenspanning aangegeven. Als na 7 minuten de bandenspanning lager dan 2 bar blijft, is de band niet te repareren; neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om u verder te helpen. In het geval van een lekke band kunt u het wiel met het bij de auto geleverde gereedschap verwisselen volgens de onderstaande procedure. Toegang tot het reservewiel F Zet, zodra de gewenste spanning is bereikt, de schakelaar in de stand "O". F Verwijder de set en berg deze op. Rijd met een tijdelijk gerepareerde band niet meer dan 200 km; neem contact op met het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats om de band te vervangen. F Schakel de compressor in door de schakelaar in de stand "I" te zetten en breng de band op de spanning die is aangegeven op de bandenspanningssticker van de auto. Om de bandenspanning te verlagen: druk op de zwarte knop op de slang van de compressor, bij de aansluiting op het ventiel. Als de spanning van één of meer banden is aangepast, moet het bandenspanningscontrolesysteem worden gereset. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het bandenspanningscontrolesysteem. Reservewiel Scan de QR-code op pagina 3 om verklarende video's te bekijken. Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van de bagageruimte. Raadpleeg voordat u het reservewiel gebruikt de rubriek Boordgereedschap. Afhankelijk van de uitvoering is er een standaard formaat stalen of lichtmetalen reservewiel aanwezig. Afhankelijk van het land van verkoop kan dit ook een noodreservewiel zijn. 247 In geval van pech Verwijderen van het wiel F Draai de centrale moer los. F Verwijder het bevestigingssysteem (moer en bout). F Til het reservewiel aan de achterzijde op en trek het naar u toe. F Haal het wiel uit de bagageruimte. Terugplaatsen van het wiel F Draai de moer op de bout een aantal omwentelingen los. F Plaats het bevestigingsonderdeel (moer en bout) op het midden van het wiel. F Draai de centrale moer vast tot deze klikt en het wiel goed vastzit. F Plaats de gereedschapskist in het hart van het wiel en klik de kist vast. Verwijderen van het wiel F Leg het wiel in de reservewielbak. Wiel met wieldop Demonteren: verwijder eerst de wieldop door deze met behulp van de wielsleutel bij de ventielopening los te wippen en vervolgens los te trekken. Monteren: haal de wielbouten aan en breng daarna de wieldop aan; plaats daartoe de opening in lijn met het ventiel en druk de wieldop vervolgens rondom vast met de palm van uw hand. Stilzetten van de auto Parkeer de auto op een plaats waar u het verkeer niet hindert en zorg ervoor dat deze op een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond staat. Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de automatische stand staat; zet het contact af en schakel met de handgeschakelde versnellingsbak naar de eerste versnelling om de wielen te blokkeren. Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de automatische stand staat; zet het contact af en selecteer met de automatische transmissie de stand P om de wielen te blokkeren. Controleer of de lampjes van het remsysteem op het instrumentenpaneel constant branden. De inzittenden moeten de auto hebben verlaten en zich op een veilige plaats bevinden. Plaats indien nodig een wielblok achter het wiel kruislings tegenover het te verwisselen wiel. Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de krik steunt; gebruik een bok. 08 08 248 In geval van pech F Draai de krik 6 uit tot de kop van de krik het krikpunt A of B raakt; het contactvlak van het gebruikte krikpunt A of B moet goed in het middelste deel van de kop van de krik steken. F Krik de auto op tot er voldoende ruimte tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te monteren. F Verwijder de sierdop van de wielbouten met het gereedschap 7 (lichtmetalen velgen). F Bevestig de dop 2 op de wielsleutel 5 en draai de slotbout iets los. F Draai de overige wielbouten iets los met alleen de wielsleutel 5. F Plaats het voetstuk van de krik 6 op de grond, recht onder een van de twee steunpunten aan de voorzijde A of achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel bevindt. F Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone plaats weg. F Verwijder het wiel. 249 In geval van pech Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of losse ondergrond kan de krik wegglijden of wegzakken – Kans op letsel! Plaats de krik uitsluitend onder een steunpunt A of B onder de auto, en controleer of de kop van de krik goed tegen het midden van het contactvlak van het steunpunt drukt. Anders kan de auto beschadigd raken en/of de krik wegzakken – Kans op letsel! Monteren van een wiel F Plaats het wiel op de naaf. F Draai de bouten met de hand vast. F Draai de slotbout met de wielsleutel 5 en de dop 2 handvast. F Draai de overige wielbouten handvast met alleen wielsleutel 5. F Draai de slotbout geheel vast met de wielsleutel 5 en de dop 2. F Draai de overige wielbouten vast met alleen de wielsleutel 5. F Bevestig de doppen op de wielbouten (afhankelijk van de uitvoering). F Berg het gereedschap op. Na het verwisselen van een wiel Bevestiging van het stalen reservewiel of het noodreservewiel Indien uw auto is voorzien van lichtmetalen velgen is het normaal dat bij het monteren van het reservewiel de ringen van de bouten de stalen velg of het noodreservewiel niet raken. Als de bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het conische draagvlak van de bouten voor de bevestiging van het reservewiel. Leg het wiel met de lekke band in de bagageruimte of, afhankelijk van de uitvoering, verwijder de naafdop van het wiel en berg het op de plaats van het reservewiel op. F Laat de auto weer volledig zakken. F Vouw de krik 6 op en verwijder deze. 08 08 250 In geval van pech Met een noodreservewiel Doe het volgende: - schakel bepaalde rijhulpsystemen (Active Safety Brake, Adaptieve cruise control met Stop-functie enz.) uit, zoals aangegeven op de sticker op het wiel, - rijd niet sneller dan de maximaal toegestane snelheid van 80 km/h. Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment van de wielbouten en de bandenspanning van het reservewiel controleren door het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Laat de lekke band controleren. Na nadere inspectie kan de technicus u vertellen of de band gerepareerd kan worden of moet worden vervangen. Een lamp vervangen De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag: F reinig de koplampen nooit met een droge of schurende doek en gebruik geen oplosmiddelen, F gebruik een spons met zeepwater of een pH-neutraal product, F wanneer u met een hogedrukreiniger hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd de straal dan nooit langdurig op de koplampen, de achterlichten en de randen ervan gericht, om beschadiging van de vernislaag en de afdichtrubbers te voorkomen. Bij het vervangen van lampen moet het contact en de verlichting minstens enkele minuten zijn uitgeschakeld – om brandwonden te voorkomen! F Raak de lamp niet met de vingers aan, maar gebruik een niet-pluizende doek. Het is van belang dat u uitsluitend lampen van het type anti-ultraviolet (UV) toepast om beschadiging van de koplamp te voorkomen. Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe lamp met dezelfde specificaties. Onder bepaalde weersomstandigheden (lage temperatuur, vochtigheid) kan zich een laagje condens aan de binnenzijde van de koplampen en de achterlichten vormen; dit verdwijnt enkele minuten na het ontsteken van de koplampen. LED's (light-emitting diodes) Raadpleeg het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats om dit type lampen te laten vervangen. Halogeenlampen Controleer ten behoeve van goede kwaliteitsverlichting of de lamp op juiste wijze in de behuizing is geplaatst. 251 In geval van pech Verlichting vóór Uitvoering met halogeenlampen en uitvoering met xenonlampen Uitvoering met "Full led"-koplampen 1. 2. 3. 4. 5. Richtingaanwijzers (LED). Dimlicht/grootlicht (LED). Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED). Mistlampen (LED). Aanvullende verlichting (LED). Raak de "Full led"-lampen niet aan. Elektrocutiegevaar! Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Richtingaanwijzers Sneller knipperen van de richtingaanwijzerlamp (links of rechts) betekent dat één van de lampen aan die zijde defect is. 1. 2. 3. 4. 5. Dimlicht/grootlicht (D5S 25W) Richtingaanwijzers (PY21W). Aanvullende grootlicht (H7). Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED). Mistlampen (LED). Openen van de motorkap/toegang tot de lampen Ga voorzichtig te werk bij een warme motor – Kans op brandwonden! Houd rekening met voorwerpen of kleding die vlam kunnen vatten of in de propeller van de motorventilator kunnen komen – Kans op beknelling! Elektrocutiegevaar Het vervangen van een xenonlamp (D5S) moet worden uitgevoerd door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. F Draai de lampsteun linksom. F Verwijder de lamp en lamphouder naar achteren toe. F Vervang de gloeilamp. Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit. De amberkleurige lampen, zoals die van de richtingaanwijzers, moeten worden vervangen door lampen met dezelfde kleur en specificaties. 08 08 252 In geval van pech Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de beschermkap om ervoor te zorgen dat de lampunit goed wordt afgedicht. Zijknipperlichten (leds) Verlichting achter Aanvullend grootlicht Instapverlichting (LED's) Verlichting achter F Trek aan de borglip om de beschermkap te verwijderen. F Trek de stekker naar achteren toe: de gloeilamp komt los van de reflector. F Maak de stekker los. F Vervang de gloeilamp. Voer het monteren in de omgekeerde volgorde uit. 1. 2. 3. 4. Remlichten (LED). Parkeerlichten (LED). Richtingaanwijzers (LED). Achteruitrijlichten (LED). Secundaire verlichtingsgroep 5. 6. 7. Herinnering remlichten/parkeerlichten (P21/5W). Herinnering richtingaanwijzers (P21W). Mistlampen (W16W). 253 In geval van pech Toegang tot de secundaire verlichtingsgroep Benodigd gereedschap: gereedschap voor het verwijderen van sierdoppen (boordgereedschap) en Torx T30 schroevendraaier (niet meegeleverd). F Steek de schroevendraaier dwars in de cilindrische geleider tot u de bevestigingsschroef van de lampunit bereikt. F Draai de schroef ongeveer tien omwentelingen los en trek vervolgens de lampunit met behulp van het gereedschap los van de bumper. Voor elke lamp: F Draai de lamphouder een kwart omwenteling linksom en verwijder hem. F Verwijder de lamp en vervang hem. Voer voor de montage dezelfde handelingen in omgekeerde volgorde uit. Derde remlicht (LED) F Open de klep voor toegang tot de sleepoogaansluiting aan de achterzijde (aan de betreffende zijde) door het gereedschap voor het verwijderen van de sierdoppen aan de bovenzijde aan te brengen en vervolgens naar u toe te trekken. F Maak de draadbundel los. 08 08 254 In geval van pech Kentekenplaatverlichting (LED) Verwijderen Zekering vervangen F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op. F Maak het ruitenwisserblad los en verwijder het. Toegang tot het gereedschap Monteren F Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan en klik het vast. F Leg de ruitenwisser voorzichtig op de voorruit. Ruitenwisserbladen vervangen Voordat u een wisserblad demonteert F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen één minuut na het afzetten van het contact om de ruitenwissers naar het midden van de voorruit (onderhoudsstand) te verplaatsen. Na het monteren van een ruitenwisserblad vóór F Zet het contact aan. F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar om de ruitenwissers in de ruststand te zetten. De tang voor het verwijderen van zekeringen bevindt zich achter het deksel van de zekeringkast in het instrumentenpaneel. F Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los. F Verwijder het deksel en keer het om, F Haal de tang uit de houder. 255 In geval van pech Een zekering vervangen Voordat u een zekering vervangt, dient u: F de oorzaak van de storing op te sporen en te (laten) verhelpen, F alle stroomverbruikers uit te schakelen, F de auto stil te zetten en het contact af te zetten, F de defecte zekering op te sporen aan de hand van de beschikbare zekeringtabellen en schema's. Voor ingrepen aan een zekering geldt: F gebruik de speciale tang om de zekering uit de zekeringkast te verwijderen en controleer of het smeltdraadje van de zekering intact is. F Vervang een defecte zekering altijd door een zekering met dezelfde stroomsterkte (zelfde kleur): een afwijkende stroomsterkte kan storingen veroorzaken (kans op brand). Als de storing zich kort na het vervangen van de zekering opnieuw voordoet, laat dan het elektrische systeem controleren door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. De zekeringtabellen en de bijbehorende schema's zijn verkrijgbaar bij een dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Het vervangen van een zekering door een andere dan in de tegenoverliggende zekeringtabellen genoemd, kan tot ernstige storingen leiden. Raadpleeg een dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Goed Defect De fabrikant is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt door het monteren van extra accessoires die noch aanbevolen noch geleverd worden en die bovendien niet volgens haar specificaties zijn gemonteerd. Dit geldt met name als het gezamenlijke stroomverbruik van de extra accessoires meer dan 10 milliampère bedraagt. Zekeringen dashboard De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde van het dashboard (linkerzijde). Tang Monteren van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische circuit van uw auto is reeds rekening gehouden met de montage van zowel de standaarduitrusting als eventuele opties. Raadpleeg het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere elektrische voorzieningen of accessoires in de auto monteert of laat monteren. 08 08 256 In geval van pech Toegang tot de zekeringen Toegang tot de zekeringen Algemeen 12 V-loodaccu Accu's bevatten giftige stoffen zoals zwavelzuur en lood. Ze moeten worden verwerkt conform de regelgeving en mogen in geen geval met het huishoudelijke afval worden weggegooid. Lever lege batterijen en accu's in bij een speciaal afvalstoffendepot. F F F F F Trek het deksel eerst linksboven en dan rechtsboven los. Zekeringkast in de motorruimte De zekeringkast bevindt zich onder de motorkap, naast de accu. Maak de twee vergrendelingen A los. Verwijder het deksel. Vervang de zekering. Sluit na het vervangen van de zekering zorgvuldig het deksel en zet de twee vergrendelingen A vast voor een goede afdichting van de zekeringkast. 12 V-accu Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor het starten van de motor met behulp van startkabels en voor het laden van een lege accu. Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert. Voer ingrepen aan de accu uitsluitend uit in een goed geventileerde ruimte, ver van open vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk risico van brand- of explosiegevaar uit te sluiten. Was uw handen als de werkzaamheden beëindigd zijn. 257 In geval van pech Toegang tot de accu De accu bevindt zich onder de motorkap. Starten van de motor met een hulpaccu en startkabels Als de accu van uw auto ontladen is, kan de motor worden gestart met een hulpaccu (externe accu of een accu van een andere auto) en startkabels of een startbooster. Voor toegang tot de (+) klem: F ontgrendel de motorkap met de ontgrendelingshendel in het interieur en maak aan de buitenzijde de veiligheidshaak los, F open de motorkap. Pluspool (+). Deze is voorzien van een aansluiting met snelkoppeling. Minpool (-). Omdat de minpool van de accu niet bereikbaar is, bevindt zich vlak bij de accu een afzonderlijk massapunt. Start de motor nooit door een acculader aan te sluiten. Gebruik nooit een startbooster van 24 V of hoger. Controleer eerst of de hulpaccu een nominale spanning van 12 V en een capaciteit miniCaal gelijk aan die van de ontladen accu heeft. De twee auto's mogen elkaar niet raken. Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's uit. Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de buurt van bewegende delen van de motor (ventilator, aandrijfriemen enz.) bevinden. Maak de (+) klem niet los bij draaiende motor. F Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog. F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van de ontladen accu A (bij het gebogen metalen gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de hulpaccu B of de startbooster. F Sluit de groene of zwarte kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu B of de startbooster (of op een massapunt van de auto met de hulpaccu). F Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte kabel aan op het massapunt C van de auto met de lege accu. F Start de motor van de auto met de hulpaccu en laat deze gedurende enkele minuten draaien. F Stel de startmotor van de auto met de lege accu in werking en laat de motor draaien. Als de motor niet direct start, zet dan het contact af en wacht even alvorens een nieuwe poging te doen. 08 08 258 In geval van pech F Wacht tot de motor stationair draait. F Neem vervolgens de kabels in omgekeerde volgorde los. F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust, het kunststof kapje aan op de pluspool (+). F Laat de motor minimaal 30 minuten draaien, rijdend of stilstaand, om het laadniveau van de accu op een correct peil te krijgen. Het aanduwen om de motor te starten is bij een auto met een automatische transmissie niet toegestaan. De accu opladen met een acculader Voor een optimale levensduur van de accu is het noodzakelijk om het laadniveau van de accu op voldoende capaciteit te houden. In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn om de accu op te laden: - als u voornamelijk korte ritten maakt, - voordat de auto meerdere weken niet wordt gebruikt. Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde werkplaats. Als u zelf de accu van uw auto gaat opladen, gebruik dan uitsluitend een lader die geschikt is voor loodaccu's en die een nominale spanning van 12 V heeft. Volg de aanwijzingen van de fabrikant van de acculader. Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde polen. De accu hoeft niet te worden losgekoppeld. F Schakel om gevaarlijke vonken te voorkomen de lader B uit alvorens de kabels op de accu aan te sluiten. F Controleer of de kabels van de lader in goede staat zijn. F Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+) omhoog (indien aanwezig). F Sluit de kabels van de lader B als volgt aan: - de rode pluskabel (+) op de pluspool (+) van de accu A, - de zwarte minkabel (-) op het massapunt C van de auto. F Zet na afloop van het laden eerst de lader B uit voordat u de kabels loskoppelt van de accu A. F Zet het contact af. F Schakel alle stroomverbruikers uit (audiosysteem, ruitenwissers, verlichting enz.). Als deze sticker is aangebracht, mag uitsluitend een 12 V-lader worden gebruikt. Anders kan de elektrische uitrusting van het Stop & Start-systeem ernstig beschadigd raken. 259 In geval van pech Probeer nooit om een bevroren accu te laden – Kans op explosie! Als de accu bevroren is geweest, laat deze dan door het dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats controleren op beschadigingen van de inwendige delen en op scheuren in de behuizing (kans op lekkage van giftig en corrosief zuur). Accupoolklem met snelsluiting F Beweeg hendel A omlaag om accupoolklem B te vergrendelen. Loskoppelen van de plusklem (+) De hendel tijdens het vergrendelen niet forceren omdat de klem dan mogelijk verkeerd zit; start de procedure opnieuw. Na opnieuw aansluiten van de accu Een aantal functies, waaronder het Stop & Start-systeem, is niet beschikbaar als de laadtoestand van de accu onvoldoende is. Loskoppelen van de accu Als u de auto gedurende langere tijd niet gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op deze manier blijft het laadniveau van de accu voldoende om de motor weer te starten. Voer de volgende handelingen uit alvorens de accu los te koppelen: F sluit alle te openen carrosseriedelen (portieren, achterklep, ruiten, zonnedak); F schakel alle stroomverbruikers (autoradio, ruitenwissers, verlichting, enz.) uit; F zet het contact uit en wacht vier minuten. U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los te nemen. F Trek hendel A zo ver mogelijk omhoog om accupoolklem B te ontgrendelen. F Beweeg de accupoolklem B omhoog om hem te verwijderen. Weer aansluiten van de plusklem (+) F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog. F Plaats de geopende accupoolklem B op de pluspool (+). F Druk de accupoolklem B volledig omlaag. Na opnieuw aansluiten van de accu moet u het contact aanzetten en vervolgens 1 minuut wachten alvorens de motor te starten, om de elektronische systemen te initialiseren. Mochten er zich na deze handeling kleine storingen blijven voordoen, raadpleeg dan een erkende dealer of een gekwalificeerde werkplaats. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het resetten van bepaalde systemen, zoals: - de afstandsbediening of elektronische sleutel (afhankelijk van de uitvoering); - het schuif-/kanteldak en het elektrische zonnescherm; - de elektrische ruitbediening; - de datum en de tijd; - de voorkeuzezenders. 08 08 260 In geval van pech Tijdens de rit die volgt op het de eerste keer starten van de motor, werkt het Stop & Start-systeem mogelijk niet. In dat geval werkt het systeem pas weer als de auto gedurende een bepaalde periode, die afhankelijk is van de omgevingstemperatuur en de laadtoestand van de accu (maximaal 8 uur), niet is gebruikt. Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer informatie over het boordgereedschap. Slepen van de auto F Ontgrendel het stuurwiel en zet de parkeerrem vrij. F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt. Slepen van de auto U kunt de auto laten slepen door een andere auto of een andere auto slepen met behulp van het afneembare sleepoog. Toegang tot het gereedschap Het sleepoog is opgeborgen in een gereedschapskist onder de vloerplaat van de bagageruimte. Automatische transmissie: sleep de auto nooit met de voorwielen op de grond en afgezette motor. Slepen van een andere auto F Maak het afdekplaatje in de voorbumper los door op de linkerbovenhoek ervan te drukken. F Verwijder het afdekplaatje door dit naar rechts en vervolgens omlaag te trekken. F Draai het sleepoog vast tot hij stuit. F Bevestig de sleepstang. F Zet de versnellingsbak in de neutraalstand. Het niet opvolgen van dit voorschrift kan er toe leiden dat bepaalde componenten (remsysteem, transmissie...) beschadigd raken en dat de rembekrachtiger na het opnieuw starten niet meer werkt. F Maak het afdekplaatje los door het gereedschap voor het verwijderen van de sierdoppen aan de bovenzijde aan te brengen en vervolgens naar u toe te trekken. F Draai het sleepoog vast tot hij stuit. 261 In geval van pech F Bevestig de sleepstang. F Schakel de alarmknipperlichten van beide auto's in. F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de snelheid als het af te leggen traject beperkt. Algemene aanwijzingen Houd u aan de ter plaatse geldende regelgeving. Controleer of het gewicht van de trekkende auto hoger is dan van de auto die wordt gesleept. Er moet iemand achter het stuurwiel van de gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon moet beschikken over een geldig rijbewijs. Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de grond altijd een goedgekeurde sleepstang; kabels, touwen en riemen zijn verboden. De bestuurder van de slepende auto moet voorzichtig wegrijden. Als de auto wordt gesleept met uitgeschakelde motor, werken ook de remen stuurbekrachtiging niet. Schakel in de volgende gevallen een professioneel bergingsbedrijf in: - als de auto is gestrand op de autosnelweg of autoweg, - bij auto's met vierwielaandrijving, - als het niet mogelijk is de versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, het stuurslot te ontgrendelen of de parkeerrem los te zetten, - als het bij een auto met automatische transmissie niet mogelijk is om deze te slepen met draaiende motor, - bij takelen met slechts twee wielen op de grond, - bij het ontbreken van een goedgekeurde sleepstang enz. 08 09 TECHNISCHE GEGEVENS 263 Technische gegevens Technische gegevens van de motoren en aanhangergewichten Motoren De technische gegevens van de motor van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in de commerciële documentatie. Het maximumvermogen komt overeen met de op de testbank gehomologeerde waarde, onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving (richtlijn 1999/99/EG). Raadpleeg voor meer informatie het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Gewichten en aanhangergewichten De gewichten een aanhangergewichten van uw auto staan vermeld op het kentekenbewijs van uw auto en in de commerciële documentatie. U vindt deze waarden ook op het constructeursplaatje. Raadpleeg voor meer informatie het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Het maximaal toelaatbare treingewicht (GTW) en de aanhangergewichten gelden tot een hoogte van maximaal 1000 meter. Het opgegeven aanhangergewicht dient voor elke extra 1000 meter met 10% te worden verminderd. De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op de trekhaakkogel mag rusten. Bij hoge buitentemperaturen kunnen de prestaties van de auto minder worden om de motor te beschermen. Als de buitentemperatuur meer dan 37°C bedraagt, moet het aanhangergewicht worden verminderd. Het trekken van een aanhanger met een licht beladen auto heeft een negatieve invloed op het weggedrag. Met een aangekoppelde aanhanger heeft de auto een langere remweg. Rijd bij het trekken van een aanhanger nooit sneller dan 100 km/h (houd u aan de ter plaatse geldende regels). Als de buitentemperatuur hoog is, is het raadzaam om na het stilzetten van de auto de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten draaien zodat deze beter kan afkoelen. 09 09 264 Technische gegevens Motoren en aanhangergewichten – benzine 1,6 THP 150 1,6 THP 165 PureTech 180 Automatic PureTech 225 Automatic EAT6 (Automaat, 6 versnellingen) EAT6 (Automaat, 6 versnellingen) EAT8 (Automaat, 8 versnellingen) EAT8 (Automaat, 8 versnellingen) EP6FDTMD – AT6III EP6FDTM – AT6III EP6FADTXD – ATN8 EP6FADTX – ATN8 45GXV-C1A000 45GYV-C1A000 45GFR-C1B000 45GCR-C1B000 1598 1598 1598 1598 110 121 133 165 Loodvrij Loodvrij Loodvrij Loodvrij Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) (kg) helling max. 10% of 12% 600 600 1550 1550 Aanhanger ongeremd (kg) 600 600 750 750 25 25 68 68 Motor Versnellingsbak Code Modelcode J... Cilinderinhoud (cm3) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Brandstof Maximale kogeldruk (kg) 265 Technische gegevens Dieselmotoren en aanhangergewichten BlueHDi 130 Manual BlueHDi 130 Manual Drive Efficiency 2,0 HDi 180 S&S BlueHDi 180 Automatic BVM6 (handgeschakeld, 6 versnellingen) BVM6 (handgeschakeld, 6 versnellingen) EAT8 (automaat, 8 versnellingen) EAT8 (automaat, 8 versnellingen) Code DV5RC – ML6C DV5RC – ML6C DW10FCM – AMN8 DW10FC – AMN8 Modelcode J... CYHZJ-C2B000 CYHZJ-C2F000 JEHZHN-C2B000 JEHZR-C2B000/ JEHZR-C2B002* 1499 1499 1997 1997 96 96 130 130 Diesel Diesel Diesel Diesel 1500 650 1550 1550/1850* Aanhanger ongeremd (kg) 745 650 750 750 Maximale kogeldruk (kg) 64 32 68 68/80* Motor Versnellingsbak Cilinderinhoud (cm3) Max. vermogen: ECE-norm (kW) Brandstof Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan treingewicht) (kg) helling max. 10 of 12% * Auto's zonder schuif-/kanteldak 09 266 Technische gegevens Identificatie Afmetingen (mm) De auto is voorzien van verschillende zichtbare merktekens voor de identificatie en registratie van de auto. Deze afmetingen zijn gemeten bij een onbeladen auto. 1621-1637 A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder de motorkap. Dit is het ingeslagen chassisnummer. 1600-1616 1895 B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op het dashboard. Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar door de voorruit. 1618-1631** 09 940 915 4595 * Met ingeklapte buitenspiegels. ** Uitvoering met dakrails. C. Constructeursplaatje. Deze eenmalige sticker is aangebracht op het rechterportier. De sticker bevat de volgende informatie: - de naam van de fabrikant, - het Europese typegoedkeuringsnummer, - het voertuigidentificatienummer (VIN), - het maximaal toelaatbare voertuiggewicht (GVW) - het maximaal toelaatbare treingewicht (GTW), - het maximale gewicht op de voortrein, - het maximale gewicht op de achtertrein. 267 Technische gegevens D. Sticker bandenspecificaties/kleurcode. Deze sticker is aangebracht in de sponning van het bestuurdersportier. Deze sticker bevat de volgende informatie over de banden: - de bandenspanning, onbeladen en met volle belading; - de bandspecificatie, bestaande uit maat en type, alsmede belastings- en snelheidsindex, - de bandenspanning van het reservewiel. Op de sticker staat ook de kleurcode van de lak vermeld. De auto kan bij levering zijn voorzien van banden met een andere aanduiding voor belasting en snelheid dan vermeld op de sticker: dit maakt voor de bandenspanning geen verschil. 09 1 DS Connect Radio DS Connect Radio De beschreven functies en instellingen kunnen afwijken van die van het systeem in uw auto. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en aangezet contact. Multimedia audiosysteem – Applicaties – Bluetooth® telefoon Inhoud De eerste stappen Bedieningsfuncties op het stuurwiel Menu's Applicaties Radio DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) Media Telefoon Instellingen Veelgestelde vragen Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. De overgang naar de waakfase wordt aangekondigd door de melding Ecomode. 2 3 4 5 6 8 9 11 16 18 Hieronder vindt u de link naar de OSS (Open Source Software)-broncodes voor het systeem. https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/ 2 DS Connect Radio De eerste stappen Als u bij draaiende motor op de toets drukt, wordt het geluid onderbroken. Als u bij afgezet contact op de toets wordt drukt, wordt het systeem ingeschakeld. Verhoog of verlaag het volume met het wieltje of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de uitvoering). Gebruik de toetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen. U kunt op elk gewenst moment het menu oproepen door het scherm kort met drie vingers aan te raken. Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit. Voor pagina's met meerdere tabbladen onder aan het scherm, kunt u tussen de pagina's wisselen door op de gewenste pagina te tikken of door een vinger te gebruiken en de pagina's naar links of rechts te verschuiven. Druk op het gearceerde gedeelte om terug te gaan naar één niveau hoger of om te bevestigen. Druk op de pijl Terug om terug te gaan naar één niveau hoger of om te bevestigen. Het touchscreen is een capacitief scherm. Voor het schoonmaken van het scherm is het raadzaam gebruik te maken van een niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel. Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen. Raak het scherm niet aan met natte handen. Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven in de bovenste balk van het touchscreen: - Basisinformatie van de airconditioning (afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu. - Informatie over de menu's Radio Media en Telefoon. - Informatie over de privégegevens. - Toegang tot de Instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel. Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van de uitrusting): - FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de uitrusting). - Telefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-uitzending Bluetooth (streaming). - USB-stick. - Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler (afhankelijk van de uitrusting). - CD-speler (afhankelijk van de uitrusting). Via het menu "Instellingen" kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke interesses aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, geluidssfeer enz.). De instellingen worden automatisch aangepast. 3 DS Connect Radio Bij zeer hoge temperaturen kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Het systeem kan gedurende ten minste 5 minuten stand-by (scherm en geluid uitgeschakeld) worden gezet. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt. Stuurkolomschakelaars Bedieningsfuncties op het stuurwiel – Type 1 Radio: Kort indrukken: zenderlijst weergeven. Lang indrukken: zenderlijst bewerken. Media: Kort indrukken: bestandsoverzicht weergeven. Lang indrukken: sorteermogelijkheden weergeven. Geluidsbron wijzigen (radio, USB-uitgang, AUX-uitgang (indien draagbaar apparaat is aangesloten, CD-speler, audiostreaming). Een selectie bevestigen. Verhogen van het geluidsvolume. Radio: Vorige/volgende voorkeuzezender selecteren. Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren. Media: Vorig/volgend nummer selecteren. Vorige/volgende item uit een menu of lijst selecteren. Verlagen van het geluidsvolume. Geluid onderbreken/weer inschakelen door het gelijktijdig indrukken van de volumetoetsen. Bedieningsfuncties op het stuurwiel – Type 2 Gesproken commando's: Deze knop bevindt zich op het stuurwiel of op het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk van de uitvoering). Kort indrukken: gesproken commando's smartphone via het systeem. Geluidsvolume verhogen. Geluid onderbreken/herstellen (afhankelijk van de uitrusting). Of Geluid onderbreken door tegelijkertijd op de toetsen voor het verhogen en verlagen van het geluidsvolume te drukken (afhankelijk van de uitrusting). Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee volumetoetsen. Verlagen van het geluidsvolume. Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron. 4 DS Connect Radio Telefoon (kort indrukken): start telefoongesprek. Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu. Telefoon (lang indrukken): inkomend gesprek weigeren, einde gesprek; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu. Menu's Telefoon Applicaties Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Toegang tot te configureren apparaten. Radio (draaien): automatisch zoeken naar vorige/volgende zender. Media (draaien): vorige/volgende nummer, scrollen door lijsten. Kort indrukken: bevestigen van een selectie. Indien niets geselecteerd: toegang tot voorkeuzezenders. Radio: weergeven van de zenderlijst. Media: weergeven van de track list. Radio (ingedrukt houden): weergeven van de lijst met beschikbare radiozenders. Radiomedia Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Een geluidsbron of radiozender selecteren. 87.5 MHz Verbinding maken met een telefoon via Bluetooth ®. Gebruiken van bepaalde apps van de smartphone met internetverbinding, via MirrorLinkTM, CarPlay ® of Android Auto. 5 DS Connect Radio Instellingen Navigatie Applicaties Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Weergeven van foto's Configureren van een persoonlijk profiel en/of configureren van het geluid (balans, sfeer enz.) en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, enz.). Stel de navigatie in en kies via MirrorLinkTM, CarPlay ® of Android Auto uw bestemming. Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting. Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen. Het systeem kan mappen en beeldbestanden lezen in de formaten: .tiff; .gif; .jpg/jpeg; .bmp; .png. Druk op "Applicaties" om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Beheer foto's". Rijden Airconditioning Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Activeren, deactiveren en configureren van bepaalde voertuigfuncties. Selecteer een map. Temperatuur en aanjagersnelheid instellen. Selecteer een afbeelding voor weergave. Druk op deze toets voor informatie over de foto. 18,5 21,5 Druk op de pijl Terug om één niveau terug te gaan. 6 DS Connect Radio Druk op deze toets om de bestaande tekst te bewerken en aan te passen. Berichten beheren Druk op "Applicaties" om de hoofdpagina weer te geven. Druk op deze toets om een nieuw bericht te schrijven. Druk op "SMS". Druk op de prullenbak om het bericht te verwijderen. Selecteer het tabblad "SMS". Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren. Radio Een radiozender selecteren Druk op deze toets om een ontvanger te zoeken en te selecteren. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer het tabblad "SMSberichten". Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender. Druk op deze toets om de scherminstellingen voor berichten te selecteren. Of Verplaats de cursor om handmatig omhoog en omlaag te scrollen door de frequenties. Druk op deze toets om een nieuw bericht te schrijven. Druk op de prullenbak naast het geselecteerde bericht om deze te verwijderen. Druk op de toets naast het geselecteerde bericht om de secundaire pagina weer te geven. Of Druk op de frequentie. Voer de waarden van de FM- en AM-band in met het virtuele toetsenbord. Druk op "OK" om te bevestigen. De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een op de 12 V-aansluiting aangesloten lader met USB-aansluiting. Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem. Veranderen van frequentieband Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "Band" om de frequentieband te wijzigen. Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen. 7 DS Connect Radio Een zender opslaan Selecteer een zender of een frequentie. Druk kort op de lege ster. Als de ster is gevuld, is de radiozender al opgeslagen. Of Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige RDSzenders echter niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. Selecteer een zender of een frequentie. Druk op "Favorieten". Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt. De RDS inschakelen/ uitschakelen Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Inschakelen/uitschakelen "RDS". Tekstberichten weergeven Met de functie "Radiotekst" worden door de radiozender meegestuurde tekstberichten weergegeven die betrekking hebben op het radiostation of de muziek waarnaar geluisterd wordt. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. TA-berichten beluisteren De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar berichten met TA verkeersinformatie. Voor een correcte werking van deze functie is een goede ontvangst van een radiozender nodig die deze berichten uitzendt. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het TA-verkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Inschakelen/uitschakelen "TA". Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen. Inschakelen/uitschakelen "INFO". Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen. Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen. Audio-instellingen Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. 8 DS Connect Radio Druk op "Audio-instellingen". Selecteer het tabblad "Klank", "Balans", "Geluid", "Spraak" of "Beltonen" om de audio-instellingen te configureren. Druk op de pijl Terug om te bevestigen. In het tabblad "Klank" zijn de audioinstellingen Klankkleur, Bass, Medium en Treble voor elke geluidsbron verschillend en apart in te stellen. In het tabblad "Verdeling" zijn de instellingen Alle passagiers, Bestuurder en Alleen vóór voor alle geluidsbronnen gelijk. Schakel in het tabblad "Geluid" "Snelheidsafhankelijke volumeregeling", "Extra ingang" en "Geluiden touchscreen" in of uit. De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys © systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Geïntegreerd audiosysteem: het Sound Staging-systeem van Arkamys© zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur. Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) Digitale radio Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit. De diverse "multiplex/bundel" biedt een keuze aan radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Automatisch volgen DAB-FM "DAB" is niet overal beschikbaar. Als het digitale signaal zwak is, kunt u met "Automatisch volgen DAB-FM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar). Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Inschakelen/uitschakelen "Automatisch volgen DAB-FM". Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen. Druk op "Band" en selecteer "DABband". Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen. Als "Automatisch volgen DAB-FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een vertraging van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-radiozender en kan het geluidsvolume soms veranderen. Als de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB". 9 DS Connect Radio Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert niet beschikbaar is als "FM"-zender, of als "Automatisch volgen DAB-FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt. De afspeellijsten worden telkens na inschakelen van het contact of het aansluiten van een USBgeheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Selecteren van de geluidsbron Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "BRONNEN". Selecteer de geluidsbron. Media AUX-aansluiting Afhankelijk van de uitrusting. Streaming biedt de mogelijkheid om naar door de smartphone verzonden audiostreams te luisteren. Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en stel eerst het volume van het externe apparaat in (op een hoog volume). Stel vervolgens het volume van het systeem in. USB-aansluiting Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Deze wachttijd kan worden bekort door andere bestanden dan muziekbestanden te verwijderen en het aantal mappen te beperken. Bluetooth® streaming audio Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als "Externe ingang" is aangevinkt in de audioinstellingen. Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de jack-aansluiting. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. Het externe apparaat moet worden aangestuurd met de bedieningstoetsen van het apparaat. Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de smartphone. Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem. Als de Streaming eenmaal is gestart, wordt uw smartphone als een geluidsbron beschouwd. Apple® -speler aansluiten Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch. De bediening gebeurt via het audiosysteem in de auto. 10 DS Connect Radio De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten/albums/ genres/afspeellijsten/audiobooks/ podcasts). U kunt ook een gestructureerde indeling in bibliotheekvorm gebruiken. De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur en kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld afspeellijsten). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afzakt naar het gewenste nummer. De softwareversie van het audiosysteem kan incompatibel zijn met de softwareversie van uw Apple ® -speler. Informatie en tips Het systeem is geschikt voor externe USB-geluidsdragers, BlackBerry's® of apparatuur van Apple ® die op de USB-aansluitingen kunnen worden aangesloten. De kabel is niet meegeleverd. Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd met bedieningselementen van het audiosysteem. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden aangesloten of via Bluetooth streaming worden gekoppeld (indien compatibel). Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen. Het audiosysteem speelt bestanden af met de extensie ".wav, .wma, .aac, .ogg en .mp3" met een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps. Ook bestanden met een VBR (Variable Bit Rate) kunnen worden afgespeeld. Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...) kunnen niet worden afgespeeld. Bestanden met de extensie ".wma" moeten van het type WMA 9 Standaard zijn. De ondersteunde bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz. Gebruik voor bestandsnamen maximaal 20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.: " " ? . ; ù) om problemen met het afspelen of de weergave te voorkomen. Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table). Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat. Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn geselecteerd. Als de disc met een andere standaard is gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden afgespeeld. Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit. Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet. 11 DS Connect Radio Telefoon MirrorLinkTM-verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met MirrorLinkTM compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken. Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth® -functie van de smartphone te activeren Via Bluetooth® verbonden telefoon De functie "MirrorLinkTM" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps. Niet via Bluetooth® verbonden telefoon Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Telefoon" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "MirrorLinkTM" om de functie in het systeem te activeren. Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk om de functie "MirrorLinkTM" te activeren. Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien. Druk op "Telefoon" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "TEL" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "MirrorLinkTM" om de functie in het systeem te activeren. Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLinkTM technologie. Tijdens de MirrorLinkTM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen. Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn. 12 DS Connect Radio CarPlay® -verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay ® technologie en op uw smartphone moet de functie CarPlay ® al zijn geactiveerd. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Houd daarom het besturingssysteem van uw smartphone up-to-date. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk in het systeem op Telefoon om de CarPlay ® -interface weer te geven. Of Als de smartphone al via Bluetooth® is verbonden. Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Telefoon" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Android Auto-verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Download de Android Auto app op uw smartphone. Druk op de toets "TEL" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "CarPlay" om de CarPlay ® interface weer te geven. Bij het aansluiten van de USB-kabel verbreekt de CarPlay ® -functie de Bluetooth ® -verbinding van het systeem. U kunt op elk gewenst moment de navigatie via CarPlay ® starten door te drukken op de toets Navigatie van het systeem. Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met Android Auto compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. 13 DS Connect Radio Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken. De functie "Android Auto" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps. Niet via Bluetooth® verbonden telefoon Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Telefoon" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Android Auto" om de functie in het systeem te activeren. Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth ® -functie van de smartphone te activeren Via Bluetooth® verbonden telefoon Druk op "Telefoon" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "TEL" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "Android Auto" om de functie in het systeem te activeren. Tijdens de Android Auto-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen. Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk om de functie "Android Auto" te activeren. Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien. Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn. Koppelen van een Bluetooth® telefoon Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetooth-telefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact. Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon). Procedure via de telefoon Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten. Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken. Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn. 14 DS Connect Radio Procedure via het systeem Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Bluetooth zoeken". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s). Selecteer de naam van de telefoon in de lijst. Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren. Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren. Wijzigen van het verbindingsprofiel: Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "TEL" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "Bluetooth-verbinding" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur. Druk op de toets "details" van een gekoppeld apparaat. Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor: - "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend telefoon), - "Streaming" (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon), - "Internetgegevens". Selecteer één of meer profielen. Automatisch opnieuw verbinden Druk op "OK" om te bevestigen. Wanneer u terugkomt in uw auto met de telefoon waarmee het laatst verbinding is gemaakt, wordt deze automatisch herkend en wordt er binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact automatisch een koppeling met de telefoon gemaakt (Bluetooth ingeschakeld). De mogelijkheid van het systeem om maar één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon. Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd. De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Profielen die compatibel zijn met het systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP, AVRCP, MAP en PAN. Kijk op de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies, enz.). Beheer van telefoonverbindingen Met behulp van deze functie kan een apparaat met het systeem worden verbonden of de verbinding worden verbroken, en kan een koppeling ongedaan worden gemaakt. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "TEL" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "Bluetooth-verbinding" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur. 15 DS Connect Radio Selecteer de naam van de telefoon in de lijst om de koppeling ongedaan te maken. Druk er nogmaals op om de telefoon weer te koppelen. Verwijderen van een telefoon Druk op het prullenbaksymbool rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven. Druk op het prullenbaksymbool naast de naam van de telefoon te verwijderen. Een gesprek aannemen Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en verschijnt een pop-upvenster op het scherm. Druk kort op de toets TEL op het stuur om het gesprek aan te nemen. Of Druk op "Contacten". Druk op "Ophangen". Druk op "Bellen". Bellen Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden. Parkeer de auto. Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen. houd de toets TEL op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren. Bellen van een recent gebruikt nummer Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Of Bellen van een nieuw nummer Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Voer het nummer in via het digitale toetsenbord. Druk op "Bellen" om het nummer te bellen. Een contact bellen En Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst. Houd de toets op het stuurwiel langer ingedrukt. Druk op "Gesprekkenlijst". Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst. U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. of houd de toets TEL op het stuurwiel langer ingedrukt. Instellen van de beltoon Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. 16 DS Connect Radio Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "Volume beltoon" om het staafdiagram van het volume weer te geven. Druk op de pijlen of verplaats de cursor om het volume van de beltoon in te stellen. Configuratie Configuratie van de profielen Het configureren van de profielen mag, om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Profielen". Druk op de pijl Terug om te bevestigen. Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op deze toets om het profiel te activeren. Druk op "Systeemconfiguratie". Druk op de pijl Terug om te bevestigen. Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te initialiseren. Druk op "OK" om op te slaan. Druk op het tabblad "Fabrieksinstellingen" om terug te keren naar de fabrieksinstellingen. Regelen van de lichtsterkte Als het systeem wordt teruggezet op de fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal ingesteld (afhankelijk van de uitvoering). Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op Lichtsterkte. Verplaats de cursor om de lichtsterkte van het scherm en/of het instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) in te stellen. Druk op het gearceerde gedeelte om te bevestigen. Selecteer het tabblad "Systeeminfo" om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te controleren. Druk op het tabblad "Privacy", of Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Privacy" om de privacygegevensmodus in of uit te schakelen. Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of "Gemeenschap. prof.". Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren met het virtuele toetsenbord. Selecteer het tabblad "Eenheden" om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen. Systeeminstellingen wijzigen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. 17 DS Connect Radio Inschakelen of uitschakelen: "Niet delen (gegevens, positie auto)". "Alleen gegevens delen" "Gegevens delen en positie auto" Druk op de pijl Terug om te bevestigen. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "Schermconfig.". Druk op de pijl Terug om te bevestigen. Druk op deze toets om de tijd in te stellen met het virtuele toetsenbord. Druk op "OK" om de tijd op te slaan. De taal selecteren Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Taal" om de taal te wijzigen. Druk op de pijl Terug om te bevestigen. Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen. Selecteer het weergaveformaat voor de tijd (12h/24h). Zomertijd in- of uitschakelen (+1 uur). Schakel de GPS-synchronisatie (UTC) in of uit. Druk op de pijl Terug om te bevestigen. Druk op "Lichtsterkte". Verplaats de cursor om de lichtsterkte van het scherm en/of het instrumentenpaneel (afhankelijk van de uitvoering) in te stellen. Druk op de pijl Terug om te bevestigen. Druk op "Animatie". Instellen van de tijd Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "Datum en tijd". Datum instellen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Inschakelen of uitschakelen: "Automatische tekstweergave", Selecteer "Ontvangen met animaties". Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk van het verkoopland). Selecteer "Tijd". 18 DS Connect Radio Druk op "Configuratie" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "Datum en tijd". Selecteer "Datum". Druk op deze toets om de datum in te stellen. Druk op de pijl Terug om te bevestigen. Selecteer het weergaveformaat voor de datum. Druk op de pijl Terug om te bevestigen. Het instellen van de datum en tijd is alleen mogelijk als "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld. Veelgestelde vragen Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw systeem. 19 DS Connect Radio Radio VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de gekozen radiozender neemt geleidelijk af of de opgeslagen zenders werken niet (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven...). De auto is te ver verwijderd van de zender van het station of er is geen zender aanwezig in het geografische gebied. Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem. De antenne is niet aanwezig of is beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). Laat de antenne controleren door een merkdealer. De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Druk op de ronde pijl in het tabblad "Lijst" van de pagina "Radio". Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer). Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender. 20 DS Connect Radio Media VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten). Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave). Wis de bestanden die standaard op de USBstick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick. Sommige informatietekens in de huidige huidige afspeelmedia worden niet correct weergegeven. Het audiosysteem kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten. Het afspelen van streaming-bestanden start niet. Het aangesloten apparaat start niet automatisch het afspelen. Het afspelen van het apparaat starten. Namen van nummers en de speelduur worden niet weergegeven op het audiostreamingscherm. De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet. 21 DS Connect Radio Telefoon VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen. Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon uitgeschakeld of is uw telefoon niet zichtbaar voor het systeem. Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat. De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. U kunt de compatibiliteit van uw telefoon controleren op de website van het merk (services). Android Auto en CarPlay werken niet. Android Auto en CarPlay worden niet ingeschakeld wanneer de USB-kabels van slechte kwaliteit zijn. Gebruik originele USB-kabels om de compatibiliteit te waarborgen. Het geluidsvolume van de aangesloten Bluetooth-telefoon is niet hoorbaar. Het geluid is afhankelijk van het systeem en de telefoon. Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig. Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.). Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen. Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon. De contacten worden niet in alfabetische volgorde weergegeven. 22 DS Connect Radio Instellingen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt de instelling van de equalizer opgeheven. Na het wijzigen van de instellingen voor de equalizer wordt de instelling van de bassen en hoge tonen gereset. De instelling van de equalizer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de equalizer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens. Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen. Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de audio-instellingen worden aangepast aan verschillende geluidsbronnen die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron. Controleer of de audio-instellingen zijn afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt. Zet de audiofuncties in de middelste stand. Na het afzetten van de motor wordt het systeem na enkele minuten automatisch uitgeschakeld. Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode om de laadtoestand van de accu op peil te houden. Zet het contact aan om de laadstroom van de accu te verhogen. 1 DS Connect Nav DS Connect Nav De beschreven functies en instellingen kunnen afwijken van die van het systeem in uw auto. Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en aangezet contact. GPS-navigatie – Applicaties – Multimedia-autoradio – Bluetooth® -telefoon Inhoud De eerste stappen Bedieningsfuncties op het stuurwiel Menu's Gesproken commando's Navigatie Online navigatie Applicaties Radio DAB-radio (Digital Audio Broadcasting) Media Telefoon Instellingen Veelgestelde vragen Het systeem is zodanig beveiligd dat het uitsluitend in uw auto functioneert. De overgang naar de waakfase wordt aangekondigd door de melding Ecomode. 2 3 4 5 13 15 18 23 24 25 27 31 33 Hieronder vindt u de link naar de OSS (Open Source Software)-broncodes voor het systeem. https://www.groupe-psa.com/fr/oss/ https://www.groupe-psa.com/en/oss/ 2 DS Connect Nav De eerste stappen Als u bij draaiende motor op de toets drukt, wordt het geluid onderbroken. Als u bij afgezet contact op de toets wordt drukt, wordt het systeem ingeschakeld. Verhoog of verlaag het volume met het wieltje of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de uitvoering). Gebruik de menutoetsen aan weerszijden van of onder het touchscreen om de menu's te openen en druk vervolgens op de virtuele toetsen op het touchscreen. U kunt op elk gewenst moment het menu oproepen door het scherm kort met drie vingers aan te raken. Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn wit. Druk op de pijl Terug om terug te gaan naar één niveau hoger. Druk op "OK" om te bevestigen. Het touchscreen is een capacitief scherm. Voor het schoonmaken van het scherm is het raadzaam gebruik te maken van een niet schurende zachte doek (bijvoorbeeld een brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel. Raak het scherm niet aan met scherpe voorwerpen. Raak het scherm niet aan met natte handen. Bepaalde informatie wordt permanent weergegeven op de zijbalken of de bovenste balk van het touchscreen (afhankelijk van de uitrusting): - Basisinformatie van de airconditioning (afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse toegang tot het desbetreffende menu. - Rechtstreekse toegang tot de keuze van de geluidsbron, de lijst met zenders (of titels, afhankelijk van de geluidsbron). - Toegang tot de "Notificaties" van meldingen, e-mailberichten, updates van kaartgegevens en aanwijzingen van het navigatiesysteem (afhankelijk van de diensten). - Toegang tot de instellingen van het touchscreen en het digitale instrumentenpaneel. Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van de uitrusting): - FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van de uitrusting). - Telefoon verbonden via Bluetooth en multimedia-uitzending Bluetooth (streaming). - USB-stick. - Via de AUX-aansluiting aangesloten mediaspeler (afhankelijk van de uitrusting). - CD-speler (afhankelijk van de uitrusting). - Video (afhankelijk van de uitrusting). 3 DS Connect Nav Stuurkolomschakelaars Via het menu "Instellingen" kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke interesses aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.). De instellingen worden automatisch aangepast. Bij zeer hoge temperaturen kan het geluidsvolume worden beperkt om het systeem te beschermen. Het systeem kan gedurende ten minste 5 minuten stand-by (scherm en geluid uitgeschakeld) worden gezet. Zodra de temperatuur in het interieur is gezakt, zal de oorspronkelijke instelling weer worden gebruikt. Gesproken commando's: Deze knop bevindt zich op het stuurwiel of op het uiteinde van de lichtschakelaar (afhankelijk van de uitvoering). Kort indrukken: gesproken commando's van het systeem. Lang indrukken: gesproken commando's smartphone via het systeem. Verhogen van het geluidsvolume. Geluid onderbreken/herstellen (afhankelijk van de uitrusting). Of Geluid onderbreken door tegelijkertijd op de toetsen voor het verhogen en verlagen van het geluidsvolume te drukken (afhankelijk van de uitrusting). Geluid weer inschakelen: indrukken van een van de twee volumetoetsen. Verlagen van het geluidsvolume. Media (kort indrukken): veranderen van multimediabron. Telefoon (kort indrukken): start telefoongesprek. Tijdens telefoongesprek (kort indrukken): toegang tot het telefoonmenu. Telefoon (lang indrukken): inkomend gesprek weigeren, einde gesprek; als de telefoon niet wordt gebruikt, toegang tot het telefoonmenu. Radio (draaien): automatisch zoeken naar vorige/volgende zender. Media (draaien): vorige/volgende nummer, scrollen door lijsten. Kort indrukken: bevestigen van een selectie. Indien niets geselecteerd: toegang tot voorkeuzezenders. Radio: weergeven van de zenderlijst. Media: weergeven van de track list. Radio (ingedrukt houden): weergeven van de lijst met beschikbare radiozenders. 4 DS Connect Nav Menu's Telefoon Online navigatie Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Via Bluetooth ® verbinden van een telefoon, berichten en e-mails lezen en snelberichten versturen. Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Navigatiesysteem instellen en bestemming invoeren. Gebruiken van de beschikbare realtime-diensten, afhankelijk van de uitrusting. Radio Media Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Een geluidsbron of radiozender selecteren, foto's weergeven. Instellingen Applicaties Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Gebruik van bepaalde apps van de smartphone met internetverbinding, via CarPlay ®, MirrorLinkTM (afhankelijk van het land verkrijgbaar) of Android Auto. Controleer de Bluetooth® - en Wi-Fiverbinding van uw smartphone. 87.5 MHz Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Configureren van een persoonlijk profiel en/of configureren van het geluid (balans, sfeer enz.) en de weergave (taal, eenheden, datum, tijd, enz.). 5 DS Connect Nav Airconditioning Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Temperatuur en aanjagersnelheid instellen. 18,5 Auto 21,5 Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Activeren, deactiveren en configureren van bepaalde voertuigfuncties. Neem de volgende aanwijzingen in acht om ervoor te zorgen dat het systeem uw gesproken commando's altijd herkent: - spreek met een normale stem de woorden volledig uit, zonder uw stem te verheffen. - wacht voordat u spreekt altijd op de "piep" (geluidssignaal). - houd voor een optimale werking de ruiten en het schuifdak (indien van toepassing) gesloten om storende geluiden van buitenaf te voorkomen, - vraag uw passagiers voordat u gesproken commando's geeft om even niet te praten. Gesproken commando's Bedieningsfuncties op het stuurwiel Druk kort op deze toets om de functie gesproken commando's te activeren. De eerste stappen Voorbeeld van een "gesproken commando" voor het navigatiesysteem: "Navigeer naar adres Kerkstraat 11 Amsterdam" Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de radio en de multimediafuncties: "Artiest Madonna afspelen" Voorbeeld van een "gesproken commando" voor de telefoon: "Bel Jan" 6 DS Connect Nav De gesproken commando's zijn beschikbaar in 17 talen (Arabisch, Braziliaans, Tsjechisch, Deens, Nederlands, Engels, Farsi, Frans, Duits, Italiaans, Noors, Pools, Portugees, Russisch, Spaans, Zweeds, Turks). De taal van uw keuze kan van tevoren in het systeem worden ingesteld. Voor bepaalde gesproken commando's bestaan er synoniemen. Voorbeeld: Navigeer naar/Routebegeleiding naar/Ga naar/... In het Arabisch zijn de gesproken commando's voor: "Navigeer naar adres" en "POI weergeven in de stad" niet beschikbaar. Informatie – heta systeem gebruiken Druk op de spraaktoets en zeg wat u wilt na de pieptoon. U kunt mij altijd onderbreken door op deze toets te drukken. Als u er nogmaals op drukt terwijl ik op een commando wacht, wordt ons gesprek beëindigd. Als u de handeling wilt afbreken, zegt u "annuleren". Als u iets ongedaan wilt maken of opnieuw wilt starten, zegt u "terug". Om te allen tijde informatie en tips te krijgen, zegt u "help". Als u mij vraagt iets te doen en er mist informatie, zal ik u een paar voorbeelden geven om u er stap voor stap doorheen te lopen. U krijgt meer informatie in "dialoogmodus beginner". U kunt de dialoogmodus op "expert" zetten als u zich er al meer vertrouwd voelt. Wanneer de gesproken commando's zijn geactiveerd, worden er door kort op de toets help te drukken, die op het touchscreen wordt weergegeven, diverse menu's aangeboden en wordt u de gelegenheid geboden om via spraak met het systeem te communiceren. Voor het selecteren van een menu-onderdeel hebt u de keuze uit een reeks commando's. 7 DS Connect Nav Algemene gesproken commando's Gesproken commando's Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is. Helpberichten Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen. U kunt bijvoorbeeld zeggen: "hulp bij telefoon", "hulp bij navigatie", "hulp bij media" of "hulp bij radio". Om een overzicht te krijgen over hoe de spraakdialoog werkt, kunt u zeggen "hulp bij spraakcommando's". Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en dan beginnen we opnieuw. Zet dialoogmodus op beginners – gevorderden Selecteer profiel 1/Selecteer profiel Jan Verhoog temperatuur Verlaag temperatuur 8 DS Connect Nav Gesproken commando's "Navigatie" Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is. Gesproken commando's Navigeer naar huis Navigeer naar het werk Navigeer naar favoriet adres, "Tennisclub" Navigeer naar contact, "Jan" Navigeer naar adres Kerkstraat 11, Amsterdam Wat is de resterende afstand? Wat is de resterende tijd? Wat is de aankomsttijd? Stop navigatie Helpberichten Om een route te plannen of een routepunt toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan het adres, de naam van de contactpersoon of een kruispunt. Bijvoorbeeld "navigeer naar adres Kerkstraat 11 Amsterdam", "navigeer naar contactpersoon Jan Janssen" of "navigeer naar kruispunt van de Dorpstraat". U kunt aangeven of het een favoriete bestemming of een POI is. Bijvoorbeeld "navigeer naar favoriete adres Tennisclub" of "navigeer naar POI vliegveld Schiphol in Amsterdam". U kunt ook "navigeer naar huis" zeggen. Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon POI hotels in Rotterdam" zeggen. Voor meer informatie kunt u "hulp bij POI" of "hulp bij routebegeleiding" zeggen. Om een bestemming te kiezen, zegt u bijvoorbeeld "navigeer naar regel drie" of "selecteer regel twee". Als u de bestemming niet kunt vinden maar de straat wel juist is, zeg dan bijvoorbeeld "selecteer de straat in regel drie". Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "volgende pagina" of "vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren. U kunt "hervat" of "stop navigatie" zeggen. Om informatie over uw huidige route te krijgen, kunt u bijvoorbeeld zeggen "wat is de nog af te leggen tijd" of "af te leggen afstand", of "aankomsttijd". Om meer commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie" zeggen. 9 DS Connect Nav Toon POI "hotel" op de bestemming Toon tankstation in de buurt Navigeer naar POI vliegveld Schiphol in Haarlemmermeer Navigeer naar "tankstation" langs de route Geef de gesproken commando's voor de bestemming (adres) in de taal die in het systeem is ingesteld. Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon hotels in Rotterdam", "toon dichtstbijzijnde parkeerplaats", "toon hotel op de bestemming" of "toon tankstation langs de route" zeggen. Als u de voorkeur heeft direct naar een POI te navigeren, kunt u zeggen "navigeer naar tankstation in de buurt". Als u het gevoel hebt dat u niet goed wordt begrepen, kunt u "POI" voor de POI zeggen. Zeg bijvoorbeeld "navigeer naar POI restaurant op de bestemming". Om een POI te kiezen, zegt u bijvoorbeeld "selecteer regel twee". Als u naar een POI heeft gezocht en deze niet in de lijst ziet staan, kunt u deze verder filteren door bijvoorbeeld "selecteer POI in regel 2" of "selecteer stad in regel 3" te zeggen. U kunt door de lijst scrollen door "volgende pagina" of "vorige pagina" te zeggen. 10 DS Connect Nav Gesproken commando's "Radio Media" Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is. Gesproken commando's Helpberichten Zet bron radio aan – Streaming Bluetooth –… U kunt een audiobron selecteren door "zet bron", de naam van het apparaat en dan "aan" te zeggen. Bijvoorbeeld "zet bron Streaming Bluetooth aan" of "zet bron radio aan". Gebruik het commando "afspelen" om muziek te selecteren. U kunt selecteren via "nummer", "artiest" of " album". Zeg bijvoorbeeld "speel artiest Madonna af", "speel nummer ‘Te Laat' af", of "speel album Hotel New York af". Stem af op zender Sky Radio U kunt een radiozender uitkiezen door "stem af op" en dan de zendernaam of frequentie te zeggen. Bijvoorbeeld "stem af op zender Talksport", of "stem af op 98,5 FM". Om naar een voorkeuzezender te luisteren, zegt u bijvoorbeeld "stem af op voorkeuze nummer vijf". Stem af op 98,5 FM Stem af op voorkeurzender vijf Wat speelt er nu? Om te kiezen wat u af wilt spelen, zegt u het item en dan "afspelen". Bijvoorbeeld "nummer "Te Laat" afspelen", "regel drie afspelen" of "regel twee selecteren". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren. Speel nummer Te Laat af Ik weet niet zeker wat u wilt afspelen. Zeg de naam van een nummer, album of artiest gevolgd door "afspelen". Bijvoorbeeld "nummer ‘Te Laat' afspelen", "artiest Doe Maar afspelen" of "album Hotel New York afspelen". Om een regel op het scherm te selecteren, zegt u "regel twee selecteren". Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "volgende pagina" of "vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren. Speel artiest Doe Maar af Speel album Hotel New York af De gesproken commando's voor multimedia zijn uitsluitend beschikbaar bij gebruik van de USB-aansluiting. 11 DS Connect Nav Gesproken commando's "Telefoon" Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is. Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan: "Maak a.u.b. eerst contact met een telefoon". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten. Gesproken commando's Bel Jan* Bel voicemail* Toon oproepen* Helpberichten Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de naam van de contactpersoon, bijvoorbeeld "Bel Jan". U kunt ook het telefoontype noemen, bijvoorbeeld "Bel Jan thuis". Om een nummer te kiezen, zegt u "kies" gevolgd door het telefoonnummer, bijvoorbeeld "Kies 0123 4567890". U kunt uw voicemail afluisteren door "bel voicemail" te zeggen. Om een SMS te sturen, zegt u "verstuur standaard SMS naar" gevolgd door het contact en de naam van het standaardbericht dat u wilt verzenden. Bijvoorbeeld, "verstuur standaard SMS naar Jan, Ik kom te laat". Om een lijst met contacten of oproepen weer te geven, zegt u "contacten weergeven" of "oproepen weergeven". Voor meer informatie over SMS berichten, zegt u "hulp bij SMS". Om een contact te selecteren, zegt u bijvoorbeeld "selecteer regel drie". Om door de lijst te bladeren, zegt u "volgende pagina" of "vorige pagina". U kunt uw selectie ongedaan maken en opnieuw beginnen door "terug" te zeggen. Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren. * Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van het telefoonboek en de lijst van recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload. 12 DS Connect Nav Gesproken commando's "Tekstberichten" Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" is gedrukt, behalve als er een telefoongesprek bezig is. Als er geen telefoon is aangesloten door middel van Bluetooth, kondigt een gesproken bericht het volgende aan: "Maak a.u.b. eerst contact met een telefoon". Hierna wordt de spraaksessie afgesloten. De gesproken commandofunctie "Tekstberichten" biedt u de mogelijkheid om een SMS te dicteren en te verzenden. Dicteer uw tekst zorgvuldig en maak een korte pauze tussen ieder woord. Aan het eind van de handeling maakt het spraakherkenningssysteem automatisch een SMS. Gesproken commando's Helpberichten Verstuur standaard SMS naar Jan, Ik kom te laat Zeg de naam van het bericht dat u wilt versturen uit de lijst met standaard berichten. Om door de lijst te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of "vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren. Zend SMS naar Jan, "Ik ben er bijna" Zeg "bel" of "verstuur standaard SMS naar" en dan een regelnummer. Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "ga naar begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of "vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren. Zend SMS naar Jan op kantoor, "wacht niet op mij" Lees nieuwste SMS* * Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van het telefoonboek en de lijst van recente oproepen, en als deze gegevens werkelijk zijn gedownload. Om uw nieuwste bericht af te luisteren, kunt u bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS". Als u een SMS wilt versturen, staan er ook een aantal standaard berichten ter beschikking. Gebruik dan de naam van het standaard bericht en zeg bijvoorbeeld "verstuur standaard SMS naar Jan, ik kom te laat". Zie het telefoonmenu voor de beschikbare standaard berichten. Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf opgenomen "snelberichten". 13 DS Connect Nav Navigatie Een bestemming kiezen Naar een nieuwe bestemming Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "Menu" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Adres invoeren". Selecteer het "Land". Om de navigatie te kunnen gebruiken, moet met het virtuele toetsenbord de volgende velden worden ingevuld "Een plaats invoeren", "Een straatnaam invoeren" en het "Nummer" of de lijst "Contact" of "Historie" met adressen worden binnengehaald. Wanneer u geen nummer bevestigt, leidt de navigatie u naar een van de hoeken van de straat. Naar een recente bestemming Naar "My home" of "My work" Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "Menu" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Mijn bestemmingen". Selecteer het tabblad "Favorieten". Selecteer "Thuis". Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Of Voer de volgende velden in "Een plaatsnaam invoeren", "Een straatnaam invoeren" en "Nummer" en bevestig uw keuze door op de getoonde suggesties te drukken. Druk op de toets "Menu" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Werk". Selecteer "Mijn bestemmingen". Of Druk op "OK" om de "Navigatiecriteria" te selecteren. Selecteer het tabblad "Recent". Selecteer een vooraf ingestelde favoriete bestemming. en/of Selecteer "Op kaart tonen" om de "Navigatiecriteria" te selecteren. Druk op "OK" om de navigatie te starten. Uitzoomen/inzoomen met de aanraaktoetsen of met twee vingers op het scherm. Selecteer het adres in de lijst om de "Navigatiecriteria" weer te geven. Druk op "OK" om de navigatie te starten. Selecteer "Positie" om de bestemming op de kaart weer te geven. Naar een contact uit het telefoonboek Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "Menu" om de secundaire pagina weer te geven. 14 DS Connect Nav Druk op "OK" om de routeberekening te starten. Selecteer "Mijn bestemmingen". Selecteer het tabblad "Contact". Selecteer een contact in de lijst om de navigatie te starten. Naar een Point of Interest (POI) De nuttige plaatsen (POI) zijn onderverdeeld in verschillende categorieën. Naar een punt op de kaart Raak het scherm met een vinger aan om naar het volgende afbeelding te gaan. Druk op deze toets om de wereldkaart weer te geven. Zoom met behulp van het raster in op het gewenste land of de gewenste regio. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Versleep de kaart met uw vinger naar de gewenste locatie. Druk op deze toets om de GPScoördinaten weer te geven of in te voeren. Selecteer de bestemming door op de kaart te drukken. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Tik op het scherm om een markeerpunt te plaatsen en een submenu weer te geven. Druk op de toets "Menu" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op deze toets om de navigatie te starten. Selecteer "Points of interest". Of Selecteer het tabblad "Reizen", "Activiteiten", "Winkelcentrum", "Openbaar" of "Geografisch". Versleep de kaart met uw vinger naar de gewenste locatie. Er verschijnt een markeerpunt in het midden van het scherm, met de coördinaten "Breedtegraad" en "Lengtegraad". Selecteer de soort coördinaten: GMS voor: Graden, Minuten, Seconden. GD voor: Graden, Decimalen. Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan. Druk op deze toets om de navigatie te starten. Of Door enige tijd op een punt te drukken wordt een lijst van POI's in de omgeving geopend. Of Selecteer "Zoeken" om de naam en het adres van een "POI" in te voeren. Naar GPS-coördinaten Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op deze toets om het weergegeven adres op te slaan. OF Druk op deze toets om met het virtuele toetsenbord de waarde voor "Breedtegraad" in te voeren. 15 DS Connect Nav En Druk op deze toets om met het virtuele toetsenbord de waarde voor "Lengtegraad" in te voeren. TMC (Traffic Message Channel) TMC (Trafic Message Channel) is een Europese standaard voor verkeersinformatieberichten die via het RDS-systeem van FM-radio in realtime worden ontvangen. De door deze TMC-berichten doorgegeven locaties worden vervolgens weergegeven op een GPS-navigatiekaart en onmiddellijk verwerkt in de aanwijzingen van het navigatiesysteem, zodat ongevallen, files en wegafsluitingen worden vermeden. De weergave van gevarenzones is afhankelijk van de lokale wetgeving en het afsluiten van een abonnement op de dienst. Online navigatie Afhankelijk van de uitvoering Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de auto Internetverbinding via het systeem van de auto OF Internetverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker Ga naar de landelijke website van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Verbinding voor online navigatie Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Voor de online navigatie kunt u gebruikmaken van de internetverbinding van de auto (via de diensten "Noodoproep of pechhulpoproep") of uw smartphone als modem gebruiken. Activeer en configureer het delen van de internetverbinding van uw smartphone. Internetverbinding via het systeem van de auto Het systeem is automatisch verbonden met het geïntegreerde modem voor de diensten "Noodoproep of pechhulpoproep", een verbinding maken via de smartphone van de gebruiker is niet nodig. Internetverbinding via de mobiele telefoon van de gebruiker USB-aansluiting Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Bluetooth-verbinding Activeer de Bluetooth-functie van de telefoon en maak deze ‘zichtbaar' voor alle apparaten (zie de rubriek "Applicaties"). 16 DS Connect Nav Wifi-verbinding Een door het systeem gevonden wifi-netwerk selecteren en hiermee verbinding maken. Deze functie is alleen beschikbaar als deze is ingeschakeld via het menu "Notificaties" of "Applicaties". Druk op "Notificaties". Selecteer wifi om deze in te schakelen. OF Druk op "Applicaties" om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Verbinding wifinetwerk". Selecteer het tabblad "Beveiligd" of "Niet beveiligd" of "Opgeslagen". Selecteer een netwerk. Voer met het virtuele toetsenbord de "Sleutel" van het wifi-netwerk en het "Wachtwoord" in. Druk op "OK" om de verbinding te starten. Beperkingen m.b.t. het gebruik: - Met CarPlay ® kan uitsluitend de wifiverbinding worden gedeeld. - Met MirrorLinkTM kan uitsluitend de USB-verbinding worden gedeeld. De kwaliteit van de diensten is afhankelijk van de kwaliteit van de netwerkverbinding. Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt weergegeven, zijn de diensten beschikbaar. Met online navigatie beschikt u over de volgende diensten. Een pakket online services: - Weer, - Tankstations, - Parking, - Verkeer, - POI lokaal zoeken. Een pakket "Gevarenzone" (optioneel). Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Om te zorgen voor een optimale communicatie tussen de smartphone en het systeem, adviseren wij u om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up to date te houden. Specifieke instellingen voor de online navigatie Via het menu "Instellingen" kunt u een profiel voor één persoon of voor een groep personen met gemeenschappelijke interesses aanmaken, waarbij vele instellingen mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio, audio-instellingen, navigatiegeschiedenis, favoriete contacten, enz.). De instellingen worden automatisch aangepast. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "Menu" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Parameters". 17 DS Connect Nav Selecteer "Kaart". Inschakelen of uitschakelen: "Waarschuwingen voor risicozones toestaan". "Adviesroute om eindbestemming te voet te bereiken". Dit moet per profiel worden ingesteld. Als u gebruik wilt maken van online navigatie, moet u de optie: "Versturen gegevens toestaan" in "Instellingen" selecteren. U kunt "Notificaties" op de bovenste balk op ieder moment openen. Selecteer "Config. waarsch.". "Waarschuwen voor parkeerplaatsen in de buurt" inschakelen of uitschakelen. "Melding tankstation" inschakelen of uitschakelen. "Waarschuwen voor gevaarlijke zones" inschakelen of uitschakelen. De weergave van gevarenzones is afhankelijk van de lokale wetgeving en het afsluiten van een abonnement op de dienst. Doorgeven van "Gevarenzones" Selecteer vervolgens deze toets. Inschakelen: "Activeer de risicozones" Om het doorgeven van gevarenzones toe te staan moet u de volgende optie aanvinken: "Waarschuwingen voor risicozones toestaan". Inschakelen: Geluidssignaal "Waarschuwen nabijheid POI 1" inschakelen of uitschakelen. "Waarschuwen nabijheid POI 2" inschakelen of uitschakelen. Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "Een nieuwe gevarenzone doorgeven" op de balk aan de zijkant of de bovenste balk van het touchscreen (afhankelijk van de uitrusting). Selecteer de optie "Type" om het type "Gevarenzone" te selecteren. Selecteer de optie "Snelheid" en vul deze in met het virtuele toetsenbord. Druk op "OK" om de gegevens op te slaan en te verzenden. Versturen van gegevens toestaan. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Systeemparam.". Selecteer het tabblad "Privacymodus". Inschakelen of uitschakelen: "Privacymodus inschakelen". "Gegevens geolokatie uitschakelen" "Privacymodus uitschakelen" 18 DS Connect Nav Updaten van het pakket "Gevarenzones" Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Systeemparam.". Selecteer het tabblad "Systeeminfo". Selecteer "Raadplegen" om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te controleren. Selecteer "Nog uit te voeren update(s)". U kunt de updates van het systeem en de kaartgegevens downloaden vanaf de website van het merk. U vindt daar ook de updateprocedure. Zodra u de updates hebt gedownload, moet de installatie op de auto worden uitgevoerd bij een draaiende motor en een stilstaande auto. Het weerbericht weergeven Druk op Navigatie om de hoofdpagina weer te geven. Applicaties Connectiviteit Druk op "Applicaties" om de hoofdpagina weer te geven. Druk op deze toets om de lijst van beschikbare diensten weer te geven. Selecteer "Kaart raadplegen". Druk op "Connectiviteit" om naar de functie CarPlay ®, MirrorLinkTM of Android Auto te gaan. Selecteer "Weer". CarPlay® -verbinding voor smartphones Druk op deze knop om de belangrijkste informatie weer te geven. Druk op deze toets voor de weergave van een uitgebreid weerbericht. De temperatuur die om 6 uur ‘s ochtends wordt weergegeven, geldt als de maximumtemperatuur van de dag. De temperatuur die om 6 uur ‘s avonds wordt weergegeven, geldt als de minimumtemperatuur van de nacht. Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. 19 DS Connect Nav Door de smartphone met het systeem te synchroniseren kunnen apps van de smartphone op het scherm van de auto worden weergegeven. Deze apps moeten compatibel zijn met de CarPlay ® technologie en op uw smartphone moet de functie CarPlay ® al zijn geactiveerd. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Houd daarom het besturingssysteem van uw smartphone up-to-date. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Telefoon" om de CarPlay ® -interface weer te geven. Of Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Applicaties" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Connectiviteit" om naar de functie CarPlay ® te gaan. Druk op "CarPlay" om de CarPlay ® interface weer te geven. Bij het aansluiten van de USB-kabel verbreekt de CarPlay ® -functie de Bluetooth ® -verbinding van het systeem. MirrorLinkTM-verbinding voor smartphones Beschikbaarheid afhankelijk van het land van verkoop. Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met MirrorLinkTM compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken. De functie "MirrorLinkTM" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps. Tijdens het aansluiten van de smartphone op het systeem is het raadzaam de Bluetooth® -functie van de smartphone te activeren 20 DS Connect Nav Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Applicaties" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Connectiviteit" om naar de functie MirrorLinkTM te gaan. Druk op "MirrorLinkTM" om de functie in het systeem te activeren. Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk om de functie "MirrorLinkTM" te activeren. Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien. Nadat de verbinding tot stand is gebracht, wordt een scherm weergegeven met daarop de eerder op uw smartphone gedownloade apps die compatibel zijn met de MirrorLinkTM technologie. Tijdens de MirrorLinkTM -weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen. Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn. Android Auto-verbinding voor smartphones Om veiligheidsredenen is het gebruik van een smartphone tijdens het rijden verboden. Het gebruik van de smartphone vraagt namelijk veel aandacht van de bestuurder. De handelingen moeten dan ook bij stilstaande auto worden uitgevoerd. Door uw eigen smartphone te synchroniseren kunt u de met Android Auto compatibele apps van uw smartphone weergeven op het scherm van uw auto. Werkingsprincipes en normen zijn permanent aan verandering onderhevig. Voor een goede communicatie tussen de smartphone en het systeem is het van essentieel belang dat de smartphone is ontgrendeld en is het raadzaam om het besturingssysteem van uw smartphone en de datum en tijd op zowel de smartphone als het systeem up-to-date te houden. Ga naar de landelijke internetsite van het merk van uw auto om te zien welke smartphones compatibel zijn. Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps alleen te gebruiken als de auto stilstaat. Zodra de auto gaat rijden, wordt de weergave ervan onderbroken. De functie "Android Auto" werkt alleen in combinatie met een compatibele smartphone en compatibele apps. Sluit een USB-kabel aan. De smartphone wordt opgeladen als deze via een USB-kabel is verbonden. Druk op "Applicaties" op het scherm van het systeem om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Connectiviteit" om naar de functie Android Auto te gaan. Druk op "Android Auto" om de functie in het systeem te activeren. Tijdens de procedure verschijnen verschillende schermen gerelateerd aan bepaalde functies. Accepteer deze om de verbinding tot stand te brengen en te voltooien. Tijdens de Android Auto-weergave blijft het selecteren van de audiobron mogelijk via de schermtoetsen in de bovenste balk van het scherm. 21 DS Connect Nav De menu's van het systeem kunnen op elk moment worden geopend via de menutoetsen. In de modus Android Auto is de functie voor het openen van het menu door het scherm kort met drie vingers aan te raken, uitgeschakeld. Druk op "OK" om uw keuze op te slaan en de browser te starten. De internetverbinding komt tot stand via een van de netwerkverbindingen van de auto of van de gebruiker. Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn. Procedure via het systeem Afhankelijk van de kwaliteit van het netwerk kan het even duren voordat de apps beschikbaar zijn. Voertuig-apps Druk op Applicaties om de hoofdpagina weer te geven. Bluetooth® -verbinding Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact. Druk op "Voertuig-apps" om de startpagina van de apps te openen. Internet-browser Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon). Druk op "Applicaties" om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Connectiviteit" om naar de functie "Internet-browser" te gaan. Druk op "Internet-browser" om de startpagina van de browser te openen. Selecteer uw thuisland. Procedure via de telefoon Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten. Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken. Druk op "Applicaties" om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Druk op "Bluetooth-verbinding". Selecteer "Zoeken". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s). Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren. Selecteer de naam van de telefoon in de lijst. Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren. 22 DS Connect Nav Verbinding delen Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor: - "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend telefoon), - "Streaming" (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon), - "Gegevens mobiel internet". Om gebruik te kunnen maken van online navigatie moet het profiel "Gegevens mobiel internet" zijn geselecteerd (indien uw auto niet beschikt over de diensten "Noodoproep en pechhulpoproep"), nadat u eerst op uw smartphone het delen van de mobiele dataverbinding hebt geactiveerd. Selecteer één of meer profielen. Druk op "OK" om te bevestigen. Selecteer "Verbinding wifinetwerk". en/of Selecteer het tabblad "Beveiligd" of "Niet beveiligd" of "Opgeslagen". Selecteer een netwerk. Voer met het virtuele toetsenbord de "Sleutel" van het wifi-netwerk en het "Wachtwoord" in. Druk op "OK" om de verbinding te starten. U kunt alleen gebruikmaken van de wifi-verbinding en het delen van de wifi-internetverbinding via het netwerk van de smartphone. Wifi-verbinding delen Aanmaken van een lokaal wifi-netwerk door het systeem. Wifi-verbinding Verbinding met het wifi-netwerk van de smartphone. Druk op "Applicaties" om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer het tabblad "Activering" om het delen van de wifi-verbinding in of uit te schakelen. Druk op "Applicaties" om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Wifi-verbinding delen". selecteer het tabblad "Instellingen" om de naam van het netwerk van het systeem en het wachtwoord te wijzigen. Druk op "OK" om te bevestigen. Om uzelf te beschermen tegen nietgeautoriseerde toegang en uw systeem zo veilig mogelijk te maken, wordt het gebruik van een complexe beveiligingscode of wachtwoord aanbevolen. Verbindingen beheren Druk op "Applicaties" om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Verbinding beheren". Via deze functie kunt u zien welke online diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn en kunt u de verbindingsmethode wijzigen. 23 DS Connect Nav Radio Druk op "OK" om te bevestigen. Een radiozender selecteren Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Frequentie". Druk op een van de toetsen voor automatisch zoeken naar een radiozender. Of Verplaats de cursor om handmatig omhoog en omlaag te scrollen door de frequenties. Of Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Zenderlijst" op de secundaire pagina. Druk op "Frequentie". Voer de frequentie in met het virtuele toetsenbord. Voer eerst de eenheden in en klik dan op de decimale zone, om de cijfers achter het decimale punt in te voeren. De radio-ontvangst kan worden verstoord door het gebruik van elektrische apparatuur die niet door het merk is goedgekeurd, zoals een op de 12 V-aansluiting aangesloten lader met USB-aansluiting. Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem. Een zender opslaan Selecteer een zender of een frequentie. (zie de desbetreffende rubriek) Druk op "Geheugen". Houd de toets waaronder u de zender wilt opslaan lang ingedrukt. Veranderen van frequentieband Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op "Band…", rechtsonder van het scherm, om de band te wijzigen. RDS inschakelen/uitschakelen Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Radioinstellingen". Selecteer "Algemeen". Inschakelen/uitschakelen "Volgen zenders". Druk op "OK" om te bevestigen. Als de RDS-functie is ingeschakeld, zoekt de radio steeds naar de sterkste frequentie van een zender, zodat u ernaar kunt blijven luisteren. Onder bepaalde omstandigheden zijn sommige RDSzenders echter niet in het hele land te ontvangen doordat de zenders niet het hele land dekken. Dit verklaart dat de zender tijdens het rijden kan wegvallen. 24 DS Connect Nav Tekstberichten weergeven Met de functie "Radiotekst" worden door de radiozender meegestuurde tekstberichten weergegeven die betrekking hebben op het radiostation of de muziek waarnaar geluisterd wordt. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Radioinstellingen". TA-berichten beluisteren De TA-functie (Traffic Announcement) geeft voorrang aan het luisteren naar de verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd moet deze functie een radiozender die deze berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen. Zodra een verkeersinformatiebericht wordt uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat moment wordt weergegeven automatisch onderbroken voor de weergave van het TAverkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht is afgelopen, wordt de weergave van de oorspronkelijke geluidsbron hervat. Selecteer "Berichten". Inschakelen/uitschakelen "Verkeersinfo". Selecteer "Algemeen". Druk op "OK" om te bevestigen. Inschakelen/uitschakelen "Weergeven radiotekst". Druk op "OK" om te bevestigen. Digitale radio (DAB, Digital Audio Broadcasting) Digitale radio Digitale radio zorgt voor een betere geluidskwaliteit. De diverse "multiplex/bundel" biedt een keuze aan radiozenders die in alfabetische volgorde zijn gerangschikt. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk boven in het midden van het scherm op "Band…" om de DAB -band. Automatisch volgen DAB-FM "DAB" is niet overal beschikbaar. Als het digitale signaal niet goed is, kunt u met "Automatisch volgen DABFM" dezelfde zender blijven beluisteren doordat het systeem automatisch overschakelt op de desbetreffende analoge "FM"-zender (indien beschikbaar). Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Radioinstellingen". Selecteer "Algemeen". Inschakelen/uitschakelen "Automatisch volgen DAB-FM". Inschakelen/uitschakelen "Volgen zenders". 25 DS Connect Nav Druk op "OK". Als "Automatisch volgen DAB-FM" is geactiveerd, kan er sprake zijn van een verschil van enkele seconden als het systeem overschakelt op de analoge "FM"-zender en kan het geluidsvolume veranderen. Als de kwaliteit van het digitale signaal weer goed is, schakelt het systeem automatisch weer over op "DAB". Als de "DAB"-zender waarnaar wordt geluisterd niet beschikbaar is als "FM"zender (optie "DAB-FM" grijs weergegeven) of als "Automatisch volgen DAB/FM" niet is geactiveerd, wordt het geluid onderbroken als het digitale signaal te zwak wordt. Steek de USB-stick in de USB-aansluiting of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet meegeleverd) op de USB-aansluiting aan. Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen. Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten (in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze lijsten kan enkele seconden of soms enkele minuten duren nadat het apparaat voor de eerste keer is aangesloten. Deze wachttijd kan worden bekort door andere bestanden dan muziekbestanden te verwijderen en het aantal mappen te beperken. De afspeellijsten worden telkens na inschakelen van het contact of het aansluiten van een USBgeheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn gewijzigd, is de laadtijd korter. Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.) met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op de jack-aansluiting. Stel eerst het volume van het externe apparaat in (luid). Regel daarna het volume van de autoradio. Het externe apparaat moet worden aangestuurd met de bedieningstoetsen van het apparaat. CD-speler Afhankelijk van de uitrusting. Plaats de CD in de speler. Selecteren van de geluidsbron Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Bron". Media AUX-aansluiting Selecteer de geluidsbron. Afhankelijk van de uitrusting. Een video bekijken USB-aansluiting Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als "Externe ingang" is aangevinkt in de audioinstellingen. Om veiligheidsredenen en omdat de constante aandacht van de bestuurder is vereist, is het kijken naar een video alleen mogelijk als het voertuig stilstaat en het contact is ingeschakeld; zodra het rijden worden hervat stopt de video. 26 DS Connect Nav Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting. De videobedieningscommando's zijn alleen toegankelijk via het touchscreen. Druk op Radio Media om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Bron". Selecteer Video om de video te starten. Verwijder de USB-geheugenstick, druk op de pauzetoets om de video te stoppen en verwijder de geheugenstick. ® Bluetooth streaming audio Streaming audio biedt de mogelijkheid om naar door de smartphone verzonden audiostreams te luisteren. Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en stel eerst het volume van het externe apparaat in (op een hoog volume). Stel vervolgens het volume van het audiosysteem in. Als de weergave niet automatisch begint, kan het zijn dat u de audioweergave moet starten via de telefoon. Bediening verloopt via het externe apparaat of via de aanraaktoetsen van het systeem. Als de streaming audio eenmaal is gestart, wordt uw telefoon als een geluidsbron beschouwd. Apple® -speler aansluiten Sluit een Apple ® -speler met behulp van een geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de USB-aansluiting. Het afspelen begint automatisch. De bediening gebeurt via het audiosysteem in de auto. De beschikbare indeling is die van het aangesloten apparaat (artiesten/albums/ genres/playlists/audiobooks/podcasts). De standaardindeling is de indeling per artiest. Om dit te veranderen moet u terug naar het eerste niveau in de structuur om vervolgens een andere indeling te selecteren (bijvoorbeeld playlists). Bevestig uw keuze voordat u in de structuur weer afdaalt naar de gewenste track. De softwareversie van de autoradio kan incompatibel zijn met de generatie van uw Apple ® -speler. Informatie en tips Het systeem is geschikt voor externe USB-geluidsdragers, BlackBerry's® of apparatuur van Apple® die op de USBaansluitingen kunnen worden aangesloten/ De kabel is niet meegeleverd. Toestelbeheer vindt plaats via de regelingen van de autoradio. Andere randapparatuur, die bij het aansluiten niet door het systeem wordt herkend, moet met een kabel (niet meegeleverd) op de jack-plug worden aangesloten of via Bluetooth streaming worden gekoppeld (indien compatibel). Gebruik geen USB-verdeelstekker, om beschadiging van het systeem te voorkomen. De autoradio speelt bestanden met de extensie ".wma", ".aac", ".flac", ".ogg" en ".mp3" met een bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af. Ook bestanden met een VBR (Variabele bitrate) kunnen worden afgespeeld. Andere typen audiobestanden (.mp4 enz.) kunnen niet worden afgespeeld. Bestanden met de extensie ".wma" moeten van het type WMA 9 Standaard zijn. De bemonsteringsfrequenties (sampling rates) zijn 32, 44 en 48 kHz. 27 DS Connect Nav Om problemen tijdens het afspelen of de weergave te voorkomen, is het raadzaam om bestandsnamen aan te maken met minder dan 20 tekens en zonder speciale tekens (bijv.: " ? . ; ù). Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table). Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat. CD-speler (afhankelijk van de uitrusting). Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen afspelen moet bij het branden bij voorkeur de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of de standaard Joliet zijn geselecteerd. Als de schijf met een andere standaard is gebrand, kan hij mogelijk niet correct worden afgespeeld. Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard voor het branden en selecteer bij het branden altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor een optimale geluidskwaliteit. Gebruik bij een multisessie-CD altijd de standaard Joliet. Telefoon Procedure via het systeem Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Koppelen van een Bluetooth® telefoon Druk op "Bluetooth zoeken". Om veiligheidsredenen mag de bestuurder handelingen die de volle aandacht vragen, zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree systeem van het audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij stilstaande auto en ingeschakeld contact. Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor iedereen" (configuratie van de telefoon). Procedure via de telefoon Selecteer de naam van het systeem in de lijst van gedetecteerde apparaten. Accepteer op het systeem het verzoek om een verbinding met de telefoon te maken. Voltooien van het koppelen, ongeacht of dit vanaf de telefoon of het systeem wordt gedaan: controleer of de door het telefoon en het systeem weergegeven code identiek zijn. Of Selecteer "Zoeken". Er verschijnt een overzicht van de waargenomen telefoon(s). Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te zetten en opnieuw te activeren. Selecteer de naam van de telefoon in de lijst. Verbinding delen Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de telefoon voor: - "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend telefoon), - "Streaming" (streaming: draadloos afspelen van audiobestanden van de telefoon), - "Gegevens mobiel internet". 28 DS Connect Nav Selecteren van het profiel; "Gegevens mobiel internet" is vereist voor online navigatie, nadat u eerst op uw smartphone het delen van de mobiele dataverbinding hebt geactiveerd. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Bluetooth-verbinding" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur. Druk op de toets "details". Selecteer één of meer profielen. Druk op "OK" om te bevestigen. Automatisch opnieuw verbinden Als bij terugkomst in de auto de laatst aangesloten telefoon weer in de auto aanwezig is, wordt deze automatisch herkend en binnen ongeveer 30 seconden na het aanzetten van het contact is de koppeling automatisch tot stand gebracht, (Bluetooth ingeschakeld). Met behulp van deze functie kan een apparaat met het systeem worden verbonden of de verbinding worden verbroken, en kan een koppeling ongedaan worden gemaakt. Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. De mogelijkheid van het systeem om maar één profiel te koppelen, hangt af van de telefoon. Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle drie de verbindingsprofielen geselecteerd. De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparaten. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw telefoon of neem contact op met uw provider voor meer informatie over de beschikbare functies. Wijzigen van het verbindingsprofiel: Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Beheer van telefoonverbindingen Selecteer één of meer profielen. Druk op "OK" om te bevestigen. Afhankelijk van het type telefoon wordt u gevraagd om de overdracht van uw contacten en berichten wel of niet te accepteren. Kijk op de website van het merk voor meer informatie (compatibiliteit, aanvullende instructies, enz.). Profielen die compatibel zijn met het systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP, AVRCP, MAP en PAN. Selecteer "Bluetooth-verbinding" voor het weergeven van een lijst van gekoppelde apparatuur. Selecteer de naam van de telefoon in de lijst om de koppeling ongedaan te maken. Druk er nogmaals op om de telefoon weer te koppelen. Verwijderen van een telefoon Selecteer de prullenbak rechts boven op het scherm om een prullenbak naast de geselecteerde telefoon weer te geven. 29 DS Connect Nav Druk op de prullenbak naast de geselecteerde telefoon om deze telefoon te verwijderen. Een gesprek aannemen Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en wordt er een pop-upvenster op het scherm geopend. Druk kort op de toets telefoon op het stuur om het gesprek aan te nemen. En Houd de toets Bellen van een nieuw nummer Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Voer het nummer in via het digitale toetsenbord. Druk op "Bellen" om het nummer te bellen. Bellen van een contact Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. telefoon op het stuurwiel langer ingedrukt om het gesprek te weigeren. Of Bellen van een recent gebruikt nummer Of houd de toets Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Of Houd de toets op het stuurwiel langer ingedrukt. Selecteer "Oproepen". Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst. U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon bellen. Zet in dat geval de auto uit veiligheidsoverwegingen stil. op het stuurwiel langer ingedrukt. Selecteer "Gesprek beëindigen" op het touchscreen. Bellen Selecteer "Contact". Selecteer het gewenste contact in de weergegeven lijst. Selecteer "Bellen". Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder het rijden. Parkeer de auto. Gebruik de toetsen op het stuurwiel om te bellen. Beheren van contacten/items Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Contact". Selecteer "Aanmaken" om een nieuw contact toe te voegen. 30 DS Connect Nav Voer op het tabblad "Telefoon" de telefoonnummers van het contact in. Druk op "Bellen" om het nummer te bellen. Voer op het tabblad "Adres" de adresgegevens van het contact in. Druk op "Afspelen" om het bericht te beluisteren. Druk op "Aanmaken" om een nieuw bericht te schrijven. Voer op het tabblad "Email" de e-mailadressen van het contact in. Met de functie "Email" kunt u de e-mailadressen van uw contacten invoeren, maar u kunt met het systeem geen e-mailberichten versturen. Berichten beheren Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. De toegang tot "Berichten" is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem van de auto. De benodigde tijd voor het ophalen van uw berichten of e-mailberichten is afhankelijk van de smartphone. De beschikbaarheid van de diensten is afhankelijk van het netwerk, de simkaart en de compatibiliteit van de gebruikte Bluetooth-apparaten. Controleer in de handleiding van uw smartphone en in de informatie van uw provider over welke diensten u beschikt. Selecteer de detailweergave van het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd. Druk op "Beantwoorden" om een door het systeem opgesteld snelbericht te versturen. Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd. Druk op "Overbrengen" om de ontvanger(s) te selecteren. Druk op "Beluisteren" om het bericht te beluisteren. E-mailberichten beheren Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Berichten" om de berichtenlijst weer te geven. Selecteer het tabblad "Alle" of "Ontvangen" of "Verzenden". Selecteer "Te laat", "Aangekomen", "Niet beschikbaar" of "Overig" met de mogelijkheid voor het aanmaken van nieuwe berichten. Snelberichten beheren Druk op Telefoon om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Snelberichten" om de berichtenlijst weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Email" om de berichtenlijst weer te geven. Selecteer het tabblad "Ontvangen" of "Verzenden" of "Ongelezen". Selecteer het bericht dat u in een van deze lijsten hebt geselecteerd. 31 DS Connect Nav Druk op "Beluisteren" om het bericht te beluisteren. De toegang tot "Email" is afhankelijk van de compatibiliteit van de smartphone met het systeem van de auto. Configuratie Audio-instellingen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Selecteer "Audio-instellingen". Selecteer "Equalizer". Of De verdeling van het geluid (of de ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys © systeem) in de auto is belangrijk voor de kwaliteit van de weergave en biedt de mogelijkheid de weergave af te stemmen op het aantal inzittenden. Uitsluitend beschikbaar in de configuratie met luidsprekers voor en achter. De audio-instellingen Equalizer (6 optionele geluidsprofielen) en Bass, Medium en Treble zijn voor elke geluidsbron verschillend. Schakel "Loudness" in of uit. De instellingen voor "Balans" (Alle passagiers, Bestuurder en Alleen vóór) zijn voor alle geluidsbronnen gelijk. Schakel "Geluid touchscreen", "Snelheidsafhankelijke volumeregeling" en "Extra ingang" in of uit. "Balans" Geïntegreerd audiosysteem: het Sound Staging-systeem van Arkamys© zorgt voor een betere geluidsverdeling in het interieur. Of "Geluid". Of Configuratie van de profielen "Spraak". Of "Beltonen". Druk op "OK" om de instellingen op te slaan. Het configureren van de profielen mag, om veiligheidsredenen en vanwege het feit dat deze handeling volledige aandacht van de bestuurder vraagt, uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Configuratie van de profielen". Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of "Gemeenschap. prof.". Druk op deze toets om een profielnaam in te voeren met het virtuele toetsenbord. Druk op "OK" om te bevestigen. Druk op deze toets om een profielfoto toe te voegen. Plaats een USB-stick met daarop de foto in de USB-aansluiting. Selecteer de foto. Druk op "OK" om toestemming te geven voor de overdracht van de foto. Druk nogmaals op "OK" om de instellingen op te slaan. 32 DS Connect Nav Het kader voor de profielfoto heeft een vierkante vorm, het systeem past de oorspronkelijke vorm van de foto aan dit vierkant aan. Druk op deze toets om het geselecteerde profiel te initialiseren. Bij de profielinitialisatie wordt Engels als taal ingesteld. Selecteer een "Profiel" (1, 2 of 3) om dit te koppelen aan "Audio-instellingen". Selecteer "Audio-instellingen". Wijzigen van de instellingen van het systeem Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Schermconfiguratie". Selecteer "Animatie". Inschakelen of uitschakelen: "Automatische tekstweergave", Selecteer "Lichtsterkte". Selecteer "Equalizer". Of "Balans" Verplaats de cursor om de lichtsterkte van het scherm en/of het instrumentenpaneel in te stellen. Wanneer het systeem wordt teruggezet op "Fabrieksinstellingen" wordt standaard de Engelse taal ingeschakeld alsmede de graden in Fahrenheit en wordt de spaartijd (zomer) van de dagrijverlichting uitgeschakeld. Selecteer "Systeeminfo" om de versie van de in het systeem geïnstalleerde modules te controleren. De taal selecteren Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Talen" om de taal te wijzigen. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Of "Geluid". Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Of Selecteer "Systeemparam.". "Spraak". Of "Beltonen". Druk op "OK" om de instellingen op te slaan. Selecteer "Eenheden" om de eenheden voor afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen. Selecteer "Fabrieksinstellingen" om terug te keren naar de begininstellingen. Datum instellen Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Instellen tijd-datum". 33 DS Connect Nav Selecteer "Datum". Druk op deze toets om de datum in te stellen. Druk op "OK" om te bevestigen. Druk op deze toets om de tijdzone in te stellen. Selecteer het weergaveformaat voor de tijd (12h/24h). Zomertijd in- of uitschakelen (+1 uur). Selecteer het weergaveformaat voor de datum. Het instellen van de datum en tijd is alleen mogelijk als "GPS-synchronisatie" is uitgeschakeld. Instellen van de tijd Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire pagina weer te geven. Selecteer "Instellen tijd-datum". Selecteer "Tijd". Druk op deze toets om de tijd in te stellen met het virtuele toetsenbord. Druk op "OK" om te bevestigen. Schakel de GPS-synchronisatie (UTC) in of uit. Selecteer "Thema's". Selecteer het kleurthema in de lijst en druk vervolgens op "OK" om te bevestigen. Bij elke wijziging van het kleurthema wordt het systeem opnieuw opgestart, waarbij het scherm tijdelijk zwart wordt. Druk op "OK" om te bevestigen. Het systeem schakelt niet automatisch over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk van het verkoopland). Kleurthema's Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering Om veiligheidsredenen kan de procedure voor het wijzigen van het grafische thema uitsluitend worden uitgevoerd bij een stilstaande auto. Druk op Instellingen om de hoofdpagina weer te geven. Veelgestelde vragen Hieronder vindt u de antwoorden op de meest gestelde vragen over uw systeem. 34 DS Connect Nav Navigatie VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De route wordt niet berekend. De navigatiecriteria kunnen tegenstrijdig zijn met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen tolwegen terwijl de auto zich op een tolweg bevindt). Controleer de criteria in het menu "Navigatie". De POI's worden niet aangegeven. De POI's zijn niet geselecteerd. Selecteer de POI's in de lijst met POI's. Het geluidssignaal van de "Gevarenzones" functioneert niet. Het geluidssignaal is niet geactiveerd of het volume is te laag. Activeer het geluidssignaal in het menu "Navigatie" en controleer het stemvolume in de audio-instellingen. Het systeem stelt bij belemmeringen geen alternatieve routes voor. Er wordt geen rekening gehouden met de actuele verkeersinformatie. Configureer de functie "Verkeersinfo" in het overzicht met criteria (Zonder, Handmatig of Automatisch). Ik word gewaarschuwd voor een "Gevarenzone" die niet op mijn route ligt. Het systeem meldt alle "Gevarenzones" die zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook "Gevarenzones" gesignaleerd die zich op nabij gelegen wegen of op parallelwegen bevinden. Zoom in op de kaart om de exacte positie van de "Gevarenzone" te kunnen bepalen. Selecteer "Op de route" om de waarschuwingen buiten de route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen het moment van de melding en het passeren van de gevarenzone te verkorten. Sommige files op de route worden niet direct gemeld. Bij het opstarten heeft het systeem enkele minuten nodig om de verkeersinformatie te ontvangen. Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt ontvangen (weergave van de icoontjes van de verkeersinformatie op de kaart). In bepaalde landen is alleen voor de hoofdwegen (autosnelwegen...) verkeersinformatie beschikbaar. Dit is volkomen normaal. Het systeem is afhankelijk van de beschikbare verkeersinformatie. 35 DS Connect Nav Bij het opstarten kan de initialisatie van het GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan 4 satellieten correct worden ontvangen. Wacht tot het systeem volledig is opgestart zodat het signaal van ten minste 4 satellieten wordt ontvangen. De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het weer. Dit is een normaal verschijnsel. De werking van het systeem is afhankelijk van de ontvangst van het GPS-signaal. Tijdens het opstarten en in bepaalde gebieden kan de verbinding niet beschikbaar zijn. Controleer of de online diensten zijn geactiveerd (instellingen, contract). VRAAG ANTWOORD OPLOSSING De ontvangstkwaliteit van de gekozen radiozender neemt geleidelijk af of de opgeslagen zenders werken niet (geen geluid, 87,5 MHz wordt weergegeven...). De auto is te ver verwijderd van de zender van het station of er is geen zender aanwezig in het geografische gebied. Activeer de functie "RDS" via het snelmenu om het systeem te laten controleren of er een sterkere zender in het gebied aanwezig is. Er kunnen storingen in de ontvangst optreden door obstakels in de omgeving (bergen, gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook als de RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op een storing in het audiosysteem. De antenne is niet aanwezig of is beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of parkeergarage). Laat de antenne controleren door een merkdealer. De hoogteligging wordt niet weergegeven. De verbinding van de online navigatie is verbroken. Radio 36 DS Connect Nav De zender wordt niet meer ontvangen of de naam van de zender in de lijst is veranderd. Sommige zenders sturen in plaats van een naam andere informatie mee (bijv. titel van het afgespeelde nummer). Het systeem interpreteert deze informatie als de naam van de zender. Druk op de toets "Lijst updaten" in het tweede menu van de "Zenderlijst". VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot 3 minuten). Door bepaalde bestanden die standaard op een USB-stick kunnen staan kan het erg lang duren tot de muziek op de USB-stick wordt afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave). Wis de bestanden die standaard op de USBstick staan en beperk het aantal submappen in de mappenstructuur van de USB-stick. De CD wordt steeds uitgeworpen of wordt niet afgespeeld. De CD is ondersteboven in de speler geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen audiobestanden of bevat audiobestanden die niet door het audiosysteem worden herkend. De CD is opgenomen in een indeling die niet compatibel is met de speler (udf,...). De CD is voorzien van een systeem voor kopieerbeveiliging dat niet door het audiosysteem wordt herkend. Controleer of de CD op correcte wijze in de speler is geplaatst. Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden gelezen als deze te veel is beschadigd. Controleer de inhoud in het geval van een opgenomen CD: raadpleeg het advies in het hoofdstuk "AUDIO". Het CD-audiosysteem kan geen DVD's afspelen. Door een te slechte kwaliteit, kunnen bepaalde gebrande CD's niet door het audiosysteem worden afgespeeld. Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst niet ontvangen. De naam van de zender verandert. Media 37 DS Connect Nav Na het laden van een CD of het aansluiten van een USB-stick moet u enige tijd wachten. Na de invoer van een nieuwe sleutel, kan het systeem een bepaalde hoeveelheid aan gegevens lezen (directory, titel, artiest, enz.). Dit kan enkele seconden tot enkele minuten duren. Dit is volkomen normaal. Het geluid van de CD is slecht. De gebruikte CD is bekrast of van slechte kwaliteit. Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en berg ze zorgvuldig op. De audio-instellingen (bassen, hoge tonen, klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd. Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen op 0, zonder een geluidseffect te selecteren. Sommige informatietekens in de huidige huidige afspeelmedia worden niet correct weergegeven. Het audiosysteem kan sommige karakters niet weergeven. Gebruik standaard karakters voor de benaming van nummers en afspeellijsten. Het afspelen van streaming-bestanden start niet. Het aangesloten apparaat start niet automatisch het afspelen. Het afspelen van het apparaat starten. Namen van nummers en de speelduur worden niet weergegeven op het audiostreamingscherm. De Bluetooth-verbinding biedt deze mogelijkheid niet. 38 DS Connect Nav Telefoon VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te koppelen. Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet zichtbaar is voor het systeem. Controleer of de Bluetooth-functie van uw telefoon is ingeschakeld. Controleer bij de instellingen van uw telefoon of deze op "Vind mij" staat. De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met het systeem. U kunt de compatibiliteit van uw telefoon controleren op de website van het merk (services). Het geluid is afhankelijk van het systeem en de telefoon. Verhoog het volume van het audiosysteem, indien nodig, tot maximaal en verhoog het volume van de telefoon indien nodig. Omgevingsgeluiden hebben invloed op de kwaliteit van een telefoongesprek. Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten, aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.). Sommige contacten komen dubbel voor in de lijst. Bij het synchroniseren worden de contacten op de simkaart en/of die in het geheugen van de telefoon overgenomen. Als beide geheugens worden gesynchroniseerd kan het voorkomen dat sommige contacten dubbel worden overgenomen. Selecteer "Contacten van simkaart weergeven" of "Contacten van telefoon weergeven". De contacten staan niet in alfabetische volgorde. Sommige telefoons hebben speciale weergave-opties. Afhankelijk van de instellingen kunnen contacten in een bepaalde volgorde worden overgenomen. Verander de instellingen voor de weergave van contacten in de telefoon. Het systeem ontvangt geen SMS-berichten. De Bluetooth-modus staat geen verzending van SMS-tekstberichten naar het systeem toe. Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar. 39 DS Connect Nav Instellingen VRAAG ANTWOORD OPLOSSING Na het instellen van de bassen en hoge tonen wordt de instelling van de equalizer opgeheven. Als u de instelling van de equalizer wijzigt, worden de instellingen van de bassen en de hoge tonen gereset. De instelling van de equalizer is gekoppeld aan de bassen en hoge tonen. Wijzig de instelling van de bassen en de hoge tonen of de equalizer om de gewenste geluidskwaliteit te verkrijgen. Bij het veranderen van de balans wordt de geluidsverdeling uitgeschakeld. Bij het veranderen van de geluidsverdeling worden de instellingen van de balans uitgeschakeld. De geluidsverdeling is gekoppeld aan de balans. Stel de balans in of kies een geluidsverdeling naar eigen wens. Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de verschillende geluidsbronnen. Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen de audio-instellingen worden aangepast aan verschillende geluidsbronnen, die hoorbare verschillen kunnen genereren bij het veranderen van de bron. Controleer of de audio-instellingen zijn afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt. Het is raadzaam de audiofuncties (Bass:, Treble:, Balans) in de middelste stand te zetten, de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de functie Loudness in de stand "Actief" te zetten bij gebruik van de CD-speler en in de stand "Inactief" bij gebruik van de radio. Na uitzetten van de motor schakelt het systeem na enkele minuten automatisch uit. Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem nog werken zolang de laadtoestand van de accu dat toestaat. In de normale uitgeschakelde stand, gaat het systeem na een bepaalde tijd automatisch over op de eco-mode om de laadtoestand van de accu op peil te houden. Start de motor om de laadstroom van de accu te verhogen. Ik kan de datum en tijd niet instellen. De datum en tijd kunnen alleen worden ingesteld als u de synchronisatie met de satellieten deactiveert. Menu instellingen/Opties/Datum en tijd instellen. Selecteer het tabblad "Tijd" en deactiveer de "GPS-synchronisatie" (UTC). 268 Trefwoordenregister 180° zicht naar achteren................................206 A Aanhanger..............................120-121, 144, 224 Aanhangergewichten.....................................263 Aanjager achter................................................85 Aanjager, regeling...................................... 83-86 Aansluiten MirrorLink............................ 11-12, 19 Aansluiting 12 V.........................................91, 96 Aansteker.........................................................91 ABS................................................................ 119 Accessoires................................................... 114 Accu......................... 15, 227, 233, 256-257, 259 Accu laden............................................. 258-259 Achterbank................................................. 75-77 Achterklep........................................................56 Achterklep sluiten.......................... 44, 47-48, 56 Achterlichten..........................................235, 252 Achterportieren.............................................. 141 Achterruitverwarming...........................87, 87-88 Achteruitrijcamera..........................203-204, 206 Achteruitrijlicht...............................................252 Actief dodehoekbewakingssysteem..............200 Actieradius AdBlue ®....................................31-32 Active Safety Brake.................................18, 189 Adaptieve cruise control met Stopfunctie.................... 164-165, 170-174, 179-180 Adaptieve snelheidsregelaar......................... 170 AdBlue ®.......................................31-32, 236-237 Afmetingen.....................................................266 Afstandsbediening......................... 43-46, 48-49 Afstandsbediening, batterij vervangen............ 51 Airbags..................................... 20, 125, 127, 129 Airbags vóór.................................... 126-127, 130 Airconditioning.................................................82 Airconditioning (automatisch)....................80, 85 Airconditioning (handbediend)............ 80-81, 86 Airconditioning met centrale regeling........81, 86 Airconditioning met gescheiden regeling..82, 86 Alarmknipperlichten............................... 115, 240 Alarmsysteem..................................................53 Allesdragers........................................... 228-229 Allesdragers monteren.......................... 228-229 Antiblokkeersysteem (ABS)...............17, 118-119 Antidiefstalbeveiliging/Startblokkering..........144 Antispinregeling (ASR)........................... 118-120 Apple CarPlay-verbinding.......................... 12, 18 Apple ® -speler...............................................9, 26 Armleuning achter............................................95 Armleuning vóór...............................................93 Audioversterker................................................91 Automatische airconditioning met gescheiden regeling..............................................82, 85-86 Automatische ruitenwissers.................... 110-112 Automatische transmissie ...................................10-11, 151-159, 234, 258 Automatische verlichting...............................102 Automatisch noodremsysteem................18, 189 Autoradio, bedieningen aan stuurkolom........3, 3 AUX-aansluiting.................................................9 B Bagageafdekking.............................................96 Bagageruimte.......................................56, 59, 97 Bagageruimteverlichting..................................97 Banden...........................................................235 Banden, noodreparatie..........................243, 245 Banden oppompen .......................................235 Bandenreparatieset.........241-242, 241-243, 245 Bandenspanning....................................235, 246 Bandenspanningscontrole (met set)......243, 245 Bandenspanningscontrolesysteem.20, 159, 246 Bandenspanning te laag (detectie)................159 Batterij afstandsbediening...................49, 51, 89 Bekerhouder....................................................90 Beladen.................................................. 228-229 Benzinemotor................................ 222, 230, 264 Bijvullen AdBlue ®...........................................237 Binnenspiegel.............................................74-75 BlueHDi...................................... 31-33, 236, 240 Bluetooth (handsfree set)................13-14, 27-28 Bluetooth (telefoon)..........................13-15, 27-28 Bluetooth-verbinding............ 13-15, 21-22, 27-28 Bochtverlichting.....................................109, 251 Boordcomputer.......................................... 34-35 Boordgereedschap........................... 97, 241-242 Brake Assist System (BAS)................... 118, 189 Brandstof........................................................222 Brandstofadditief............................................234 Brandstofniveaumeter....................................223 Brandstoftank................................... 21, 223-224 Brandstof tanken.................................... 222-224 Brandstoftank leeg (diesel)............................240 Brandstofvuldop.............................................223 Brandstofvulklep.................................... 223-224 Buitenspiegels.......................73-74, 87, 198-199 C CD................................................................9, 25 CD MP3........................................................9, 25 CD-/MP3-speler...............................................25 Centrale vergrendeling..............................46, 52 CHECK.............................................................33 Claxon............................................................ 115 Configuratie van de auto........................... 36-39 Connectiviteit...................................................91 Contact.............................................................29 Controlelampjes............................................... 13 Controles........................................ 230, 233-235 269 Trefwoordenregister D G DAB (Digital Audio Broadcasting) – Digitale radio...........................................................8, 24 Dagrijverlichting............................... 99, 101, 251 Dagteller...........................................................34 Dashboardkastje..............................................90 Dashboardverlichting (dimmer).......................34 Datum instellen.....................................41, 17, 32 Derde remlicht................................................253 Detectie obstakels.........................................200 Dieselmotor........................... 222, 230, 240, 265 Digitale radio – DAB (Digital Audio Broadcasting)............................................8, 24 Dimlicht.......................................27, 99, 251-252 Display instrumentenpaneel....................10, 157 Draadloze lader................................................92 DS Connect Nav................................................1 DS Connect Radio.............................................1 Dynamische noodrem............................. 147-150 Geheugen instellingen bestuurder..................70 Gereedschap..........................................241-242 Gereedschapskist............................................97 Gevarendriehoek...........................................240 Gewichten......................................................263 GPS..................................................................14 Grootlicht.....................................27, 99, 251-252 Grootlichtassistent............................27, 105-106 E Eco-mode.......................................................227 Elektrisch bedienbare achterklep........ 56, 58-59 Elektrische parkeerrem.................... 28, 147-150 Elektrisch verstelbare stoelen................... 69-70 Elektronische remdrukregelaar (EBD).... 118-119 Elektronische sleutel.................................. 45-48 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)....118-121 Extra verwarming....................................... 88-89 F Follow me home-verlichting..............45, 102-103 Frequentie (radio)....................................... 23-24 Functie snelweg (richtingaanwijzers)............101 H Halogeenlampen............................ 108, 250-251 Handgrepen...............................................68, 90 Handrem................................................ 234-235 Handsfree achterklep.......................... 56, 58-59 Handsfree set...................................13-14, 27-28 Handsfree toegang..........................................58 Helderheid........................................................16 Hifisysteem......................................................91 Hill Start Assist...............................................156 Hoedenplank....................................................96 Hoofdsteunen achter................................. 75-77 Hoofdsteunen verstellen............................ 67-68 Hoofdsteunen vóór.................................... 67-68 Hoogteverstelling veiligheidsgordels.............122 Hulpoproep............................................. 115-117 I Identificatie.....................................................266 Inductielader....................................................92 Inhoud brandstoftank.....................................223 Inklappen/uitklappen buitenspiegels ~ Buitenspiegels, in- en uitklappen.................. 74 Instapfunctie.................................................... 71 Instapverlichting.............................................102 Instellen van de uitrustingen...................... 36-39 Instellingen bestuurder (opslaan)....................70 Instellingen van het systeem.....................16, 32 Instrumentenpaneel............ 10, 10-12, 11, 33-35 Intelligente tractiecontrole............................. 119 Interieurfilter (vervangen)..............................234 Interieurverlichting..................................... 94-95 ISOFIX...........................................................136 ISOFIX-bevestigingen...................................135 ISOFIX-kinderzitjes................................135-138 J Jack-aansluiting...............................................25 Jack-kabel........................................................25 K Kaartenhouder.................................................90 Kaartleeslampjes.............................................94 Kentekenplaatverlichting...............................254 Keyless entry and start...............45-49, 145-146 Kilometerteller..................................................34 Kinderbeveiliging....................................140-141 Kinderen...................................... 20-21, 134-138 Kinderen (veiligheid)...............................140-141 Kinderzitjes..............................21, 124, 128-129, �������������������������������������������������������133-134, 139 Kinderzitjes i-Size..........................................138 Kleurcode lak.................................................266 Klokje (instellen)............................. 35, 41, 17, 33 Koelvloeistoftemperatuur.................................31 Koelvloeistoftemperatuurmeter.......................31 Koplampen.....................................................235 270 Trefwoordenregister Koplampverstelling........................................108 Krik..........................................................241-242 L Laden accu............................................ 258-259 Laden accu (verklikkerlampje).........................15 Lak..................................................................266 Lampen vervangen................................ 250-254 Lane Departure Warning System (LDWS)...........................................19, 192-193 Lane Keeping System......................19, 193, 200 Leder (onderhoud).........................................235 LED-verlichting.............................. 101, 250-252 Lekke band.............................................243, 245 Lichtschakelaar.............................26-27, 99, 101 Lokaliseren van de auto...................................45 Luchtfilter (vervangen)...................................234 Luchttoevoer (bediening)........................... 83-86 Luchtverdeling........................................... 83-86 Luidsprekers ...................................................91 M Make-upspiegel...............................................90 Massagefunctie................................................72 Massages op meerdere punten.......................72 Matten........................................................ 93-94 Meldingen........................................................30 Menu................................................................12 Menu's (audio)................................................ 4-5 Menustructuren display...................................12 Milieu..........................................................49, 89 Mistachterlicht................................................100 Mistlampen vóór..............................26, 109, 251 Motoren.................................................. 263-265 Motorkap........................................................229 Motorkapsteun...............................................229 Motorolie.................................................231-232 Motorolieniveau, controle................................31 Motorolieniveaumeter................................31, 33 Motorruimte....................................................230 N Neerklappen stoelen achter...................... 75-77 Niveau AdBlue ®..............................................233 Niveau brandstofadditief diesel............. 233-234 Niveau koelvloeistof..........................31, 232-233 Niveau remvloeistof.......................................232 Niveau ruitensproeiervloeistof............... 111, 233 Niveaus en controles............................. 230-233 Noodbediening achterklep...............................60 Noodbediening portieren.................................49 Noodoproep............................................ 115-117 Noodprocedure afzetten van de motor...146-147 Noodprocedure starten................... 146-147, 257 Noodremassistentie....................................... 118 Nulstelling dagteller.........................................34 O Oliefilter (vervangen).....................................234 Olieniveau.........................................31, 231-232 Oliepeilstok.......................................31, 231-232 Olieverbruik.............................................231-232 Onderhoud (adviezen)...................................235 Onderhoudsadviezen....................................235 Onderhoudscontroles......................................30 Onderhoudsindicator.................................30, 33 Ontdooien..................................................86, 88 Ontgrendelen.......................................43, 45-46 Ontgrendelen achterklep........................... 45-46 Ontgrendelen portieren................................... 51 Ontgrendelen van binnenuit............................52 Ontluchten brandstofsysteem........................240 Ontwasemen....................................................86 Ontwasemen achter.........................................86 Ontwasemen voor............................................86 Opbergvakken.................... 90, 93, 95-96, 96-97 Opbergvakken portieren..................................90 Openen achterklep..............................45-46, 56 Openen brandstofvulklep..............................223 Openen motorkap..........................................229 Openen portieren.................................45-46, 55 Openen ruiten..................................................43 Overzicht motoren................................. 264-265 Overzicht zekeringen............................. 255-256 P Panoramisch schuif-/kanteldak.......................62 Park Assist.....................................................208 Parkeerhulp achter........................................200 Parkeerhulp achter met grafische weergave en geluidssignalen......................200 Parkeerhulp vóór............................................201 Parkeerlichten...........................99, 101, 251-252 Passagiersairbag....................................... 20-21 Persoonlijke instellingen............................. 11-12 Plafonniers.......................................................94 Portieren..........................................................55 Portieren sluiten.............................44, 46-48, 56 Portieren vergrendelen.................................... 51 Profielen.....................................................16, 31 Programmeerbare verwarming................. 88-89 Pyrotechnische gordelspanners....................124 271 Trefwoordenregister R Radio...............................................6-7, 9, 23, 25 Radiozender........................................ 6-7, 23-24 RDS.........................................................7, 23-24 Regelmatige controles........................... 233-235 Regeneratie roetfilter.....................................234 Reinigen (adviezen).......................................235 Rembekrachtigingsysteem............................ 118 Remblokken........................................... 234-235 Remlichten.....................................................252 Remmen........................................... 16, 234-235 Remschijven.......................................... 234-235 Reservewiel.................... 235, 241-242, 246-247 Resetten van het traject............................. 34-35 Richtingaanwijzers.......26-27, 101, 251, 251-252 Rijadviezen.............................................143-144 Rijden ........................................................ 66-67 Rijstrookcontrolesystemen............................ 118 Roetfilter................................................. 233-234 Ruitbediening...................................................60 Ruitensproeier achter.................................... 110 Ruitensproeierreservoir.................................233 Ruitensproeiers vóór..................................... 111 Ruitenwisser achter....................................... 110 Ruitenwisserbladen vervangen............. 111, 254 Ruitenwissers............................ 26, 109, 111-112 Ruitenwisserschakelaar..........................109-112 S Schakelaars stoelverwarming....................71-72 Schakelen handgeschakelde versnellingsbak.....................................150-151 Schakelindicator............................................157 SCR (Selective Catalytic Reduction).............236 Selectiehendel........................................ 151-155 Serienummer auto.........................................266 Sfeerverlichting................................................95 Signalering onoplettendheid..........................190 Sjorogen...........................................................96 Skiluik...............................................................95 Slepen van een auto......................................260 Sleutel................................................. 43, 45, 49 Sleutel met afstandsbediening......................144 Sleutel niet herkend................................146-147 SMS..................................................................30 Sneeuwkettingen...................................160, 228 Sneeuwschermen..........................................227 Snelheidsbegrenzer................................164-167 Snelheidslimietherkenning.....................162-163 Snelheidsregelaar.....164-165, 167-174, 179-180 Snelheidsregeling met snelheidslimietherkenning................... 164-165 Spaarfase.......................................................227 Spraakcommando's............................ 5-8, 10-12 Startblokkering, elektronische.................49, 144 Starten...........................................................257 Starten dieselmotor.......................................222 Starten van de auto...28, 143, 145-146, 151-155 Stilzetten van de auto.28, 143, 145-146, 151-155 Stoelen verstellen...................................... 68-69 Stoelverwarming.........................................71-72 Stop & Start.......................................................... 25-26, 35, 80, 87, 157-159, 224, 229, 233, 260 Streaming audio Bluetooth.................... 9, 25-26 Stuurkolomschakelaars.......................... 151-155 Stuurverstelling................................................73 Stuurwiel (verstellen).......................................73 Supervergrendeling...................................44, 48 Synchroniseren afstandsbediening................. 51 T Tankbeveiliging..............................................224 Technische gegevens............................ 264-265 Te laag brandstofniveau..........................21, 223 Telefoon.................................... 92, 13-15, 27-30 Teller............................................................10-11 Temperatuurregeling................................. 83-86 Tijd instellen................................... 35, 41, 17, 33 TMC (verkeersinformatie)................................15 Toerenteller.................................................10-11 Touchscreen.................... 34, 36, 38-39, 91, 1, 1 Trailer Stability Management (TSM).......120-121 Trekhaak.................................120-121, 144, 224 U Uitschakelen airbag passagier.......126, 129-130 USB..............................................................9, 25 USB-aansluiting...............................91, 95, 9, 25 V Veiligheidsgordels..........................................133 Veiligheidsgordels achter.......................122-123 Veiligheidsvoorzieningen voor kinderen................ 126, 128-130, 133-139 Ventilatie............................ 78, 80-81, 86, 88-89 Ventilatieroosters.............................................78 Vergrendelen....................................... 44, 47, 49 Vergrendeling van binnenuit............................52 Verkeersinformatie (TMC)...............................15 Verklikkerlampje airbags........................... 20-21 Verklikkerlampje remsysteem..........................16 Verklikkerlampjes....................................... 13, 16 Verklikkerlampje Service.................................18 Verklikkerlampjes (status)................................16 Verklikkerlampje veiligheidsgordel bestuurder niet vastgemaakt.......................123 Verklikkerlampje veiligheidsgordels..............123 Verklikkerlampje voorgloeien (diesel).............24 272 Trefwoordenregister Z Verplaatsbare vloer bagageruimte..................96 Versnellingsbak, handgeschakeld ............................10-11, 150-151, 156-159, 234 Verversen................................................231-232 Vervoer van lange voorwerpen.......................95 Vervuiling van het roetfilter (diesel)...............234 Verwarming.............................. 78, 81, 86, 88-89 Voorgloeien (dieselmotor)................................24 Voorruitverwarming.........................................87 Voorstoelen.................................................67-70 Voorzieningen achterin....................................95 Voorzieningen bagageruimte..........................96 Voorzieningen interieur....................................90 W Waarschuwing oplettendheid bestuurder......190 Waarschuwingslampjes.......................13, 16, 33 Waarschuwing vergeten verlichting..............100 Wassen (adviezen)........................................235 Webbrowser.....................................................21 Wiel demonteren.....................................247-249 Wiel monteren.........................................247-249 Wiel verwisselen.....................................241-242 Wifi-netwerkverbinding....................................22 Window-airbags......................................126-127 X Xenonlampen................................................. 251 Zekeringen............................................. 254-256 Zekeringen vervangen........... 254-255, 254-256 Zekeringkast dashboard................................255 Zekeringkast motorruimte...................... 255-256 Zicht.................................................................86 Zicht naar voren 180°....................................206 Zij-airbags...............................................126-127 Zijknipperlicht.................................................252 Zonneklep........................................................90 Reproductie of vertaling van dit document, zelfs gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke toestemming van de fabrikant. De fabrikant verklaart dat, door toepassing van de voorschriften in de Europese regelgeving (Richtlijn 2000/53) met betrekking tot autowrakken, wordt voldaan aan de in deze richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare materialen worden gebruikt voor de fabricage van producten die door haar worden verkocht. Gedrukt in de EU Néerlandais 11-17 CONDUENT 4Dconcept Xerox DSautomobiles.com *17DS7.0071* NE. 17DS7.0071